Nederland steeds meer sportland
Rapportage sport 2006.
* Het aandeel van de Nederlandse bevolking van 18-79 jaar dat
gemiddeld eens per maand aan sport doet is gestegen van 60% in
2000 tot 64% in 2005.
* Het aandeel Nederlanders dat voldoet aan de Nederlandse Norm
Gezond Bewegen (beweegt minstens 5 dagen per week matig
intensief), is gestegen van 44% in 2002 tot 50% in 2004.
* De sportdeelname van allochtonen, lager opgeleiden en mensen met
lagere inkomens blijft wel nog achter bij die van de rest van de
bevolking.
* Het aandeel sporters dat lid is van een sportvereniging is gedaald
van 60% in 1991 tot 53% in 2003. Niettemin blijft de sport de
vrijetijdssector met de meeste organisaties (28.700 in 2004),
leden (28% bevolking 16 jaar en ouder) en vrijwilligers (11%).
* De afgelopen vijftien jaar hebben Nederlandse topsporters steeds
betere prestaties geleverd. De laatste jaren heeft zich geen
duidelijke prestatieverbetering voorgedaan.
* In 2004 was 83% van de Nederlanders trots op ons land vanwege de
sportprestaties.
* Sportprogramma's worden steeds beter bekeken. Gemiddeld keken
Nederlanders in 2005 106 uur per jaar naar sport (2001: 90 uur,
+18%).
* Sport wordt economisch steeds belangrijker. Uitgaven van burgers
aan sport stegen tussen 2000 en 2003 met 36% (van 2,5 miljard euro
naar 3,4 miljard), uitgaven van de overheid aan sport met 24% (van
725 miljoen euro naar 900 miljoen euro).
* De werkgelegenheid in de sport groeide tussen 2000 en 2003 met 5%
(van 22.200 fte naar 23.300 fte in 2003). Sport blijft echter een
deeltijd-werkgever.
* De hoeveelheid ruimte en accommodaties voor sport houdt geen
gelijke tred met de toename van het aantal sporters. De
verschuiving van sportruimte naar de randen van de stad is de
afgelopen jaren doorgegaan.
Dit zijn de voornaamste conclusies uit de Rapportage sport 2006, die
op woensdag 7 juni jl. is aangeboden aan staatssecretaris drs.
C.I.J.M. Ross-Van Dorp van VWS. De rapportage, onder redactie van dr.
Koen Breedveld en drs. Annet Tiessen-Raaphorst, is een
samenwerkingsproject van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP),
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het W.J.H. Mulier
Instituut, NOC*NSF en TNO Kwaliteit van Leven. In het rapport wordt
een beeld gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen in de sport van
de afgelopen jaren, van de deelname aan de breedte- of recreatiesport
tot de prestaties van de Nederlandse topsport en van het lidmaatschap
van sportverenigingen tot de werkgelegenheid in de Nederlandse
sportwereld. De tweejaarlijkse rapportage komt tot stand op verzoek
van het ministerie van VWS.
Meer (ongeorganiseerde) sporters, meer kijkers
Het aandeel van de Nederlandse bevolking van 18-79 jaar dat op
enigerlei wijze aan sport doet (tenminste 12 maal per jaar) is
gestegen van 60% in 2000 tot 64% in 2005. De meest beoefende sporten
zijn sporten die individueel en recreatief kunnen worden beoefend,
zoals zwemmen, fitnessen, fietsen, hardlopen en wandelen. De meest
beoefende teamsport is voetbal. Sporten die aantoonbaar populairder
zijn geworden de afgelopen jaren zijn hockey, golf en
atletiek/hardlopen. Het aandeel sporters dat lid is van een
sportvereniging is gedaald van 60% in 1991 naar 53% in 2003. De
belangstelling voor deelname aan competities of trainingen is tussen
1999 en 2003, na jaren van dalingen, weer licht toegenomen. Een
groeiende belangstelling is er ook voor sportprogramma's op tv: het
aantal uren dat Nederlanders gemiddeld per jaar naar sportprogramma's
kijken, steeg van 90 uur in 2001 tot 106 uur in 2005.
Evenveel accommodaties, grotere clubs
In 2003 telde Nederland 1190 maneges, 1970 sportscholen, 2000
fitnesscentra, 770 zwembaden, 815 jachthavens, 2160 overdekte
sportaccommodaties en 4000 openluchtsportaccommodaties.
In 2004 waren 28.700 sportverenigingen aangesloten bij NOC*NSF. Dat
waren er 800 minder dan in 2001, veelal een gevolg van fusies. De
sport blijft overigens de vrijetijdssector met de meeste organisaties.
Het gemiddelde aantal leden per vereniging steeg van 164 in 2001 naar
174 in 2004. De top vijftien van sportbonden is redelijk stabiel. Op
de eerste plaats staat sinds jaar en dag de voetbalbond (2004: 1,1
miljoen leden), gevolgd door de tennisbond (2004: 0,7 mln. leden) en
de gymnastiekunie (2004: 0,3 mln.). Opvallende stijgers zijn de golf
federatie (thans nummer 4; 0,23 mln. leden) en de hockeybond (nu
nummer 5; 0,17 mln. leden).
Groei uitgaven en werkgelegenheid in de sport
De totale bestedingen van huishoudens aan sport stegen van 2,5
miljard euro in 2000 tot 3,4 miljard in 2003 (een stijging van 36%).
Van de overheden is de gemeente de belangrijkste ondersteuner van de
sport: in 2003 gaven gemeenten 813 miljoen euro uit aan sport (een
stijging van 23% in vergelijking met 2000). De rijksoverheid gaf in
2003 circa 72 miljoen euro uit aan sport (een stijging met 20%).
In totaal stegen de overheidsuitgaven aan sport tussen 2000 en 2003
met 24% naar 896 miljoen euro.
De sport blijkt een belangrijke werkgever. In het bewegingsonderwijs
in het primair en voortgezet onderwijs gaat het om 11.000 fte's
(fulltime equivalenten) en bij de sportorganisaties zelf om 23.300
fte's., waarvan 17.500 in loondienst. De gemiddelde aanstelling bij
sportorganisaties is 16 uur, bij sportaccommodaties 20 uur. Daarnaast
zijn er nog circa 15.000 mensen werkzaam in fitnesscentra.
Niet meegerekend is de werkgelegenheid bij sportartikelenfabrikanten,
bij de sportdetailhandel en bij gemeentelijke diensten sport en
recreatie.
Het arbeidsmarktperspectief van de groeiende groep gediplomeerden van
de mbo- en hbo-sportopleidingen is nog altijd goed. Het enige minpunt
is de vaak geringe omvang van hun aanstelling.
Schaarse sportruimte, verplaatsing per auto
In Nederland is 0,8% van de ruimte (31.000 hectare) in gebruik ten
behoeve van sportterreinen. Vooral in de Randstadprovincies
Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht is er per inwoner weinig ruimte
voor sport beschikbaar. In de vier grote steden (G4) is er per saldo
sprake van een achteruitgang in de voor sport beschikbare ruimte,
deels vanwege een verschuiving van de faciliteiten naar de
randgemeenten. Alleen fitnesscentra zijn oververtegenwoordigd in de
centra van de grote steden.
Van alle sportieve verplaatsingen blijft 57% binnen een straal van 5
kilometer van het huis. Het meest gebruikte vervoermiddel voor sport
is de auto, ook op korte afstanden.
Meer bewegende Nederlanders, aantal blessures stabiel
Het percentage Nederlanders dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond
Bewegen (NNGB; beweegt minimaal 5 dagen per week matig intensief), is
gestegen van 44% in 2002 tot 50% in 2004. In de periode 2000-2004
deden zich in Nederland jaarlijks gemiddeld 1,5 miljoen sportblessures
voor, waarvan 51% medisch werd behandeld. Jaarlijks raakt één op de
vijf sporters (20%) geblesseerd. Bij mannelijke sporters ligt dit
aandeel op 27%, bij de vrouwen op 12%. Dit neemt niet weg dat de
positieve effecten van een gezondere, sportieve leefstijl ruim opwegen
tegen de gezondheidskosten van blessures. Het aandeel van de
Nederlandse bevolking van 15-75 jaar dat vindt dat actieve
sportbeoefening nodig is voor een goede gezondheid is gestegen van 57%
in 1982 tot 73% in 2005.
Sport en onderwijs
Slechts een minderheid van de basisscholen (40%) heeft een
vakleerkracht lichamelijke opvoeding in dienst. De hoeveelheid tijd
die aan bewegingsonderwijs wordt besteed, is met gemiddeld 90 minuten
per leerling per week al jaren min of meer stabiel. Er is dringend
behoefte aan een meer gedetailleerd inzicht in de kwantiteit en
kwaliteit van het bewegingsonderwijs in Nederland, inclusief de
bijbehorende accommodaties.
Met de zwemvaardigheid van Nederlandse kinderen is het goed gesteld:
73% van de 7-jarigen en 98% van de 12-jarigen heeft een zwemdiploma.
Allochtone kinderen en kinderen in gezinnen met lagere inkomens hebben
echter een achterstand ten opzichte van autochtone kinderen en
kinderen in huishoudens met hogere inkomens.
Beter topsportklimaat, internationale concurrentie sterk
Het aandeel Nederlanders van 16 jaar en ouder dat trots is op ons land
vanwege de sportprestaties is gestegen van 81% in 1995 tot 83% in 2004. De
afgelopen vijftien jaar hebben Nederlandse topsporters steeds betere
prestaties geleverd, al lijkt er de laatste jaren niet meer sprake van een
duidelijke prestatieverbetering. Afhankelijk van de gehanteerde criteria
staat Nederland de laatste jaren tussen de achtste en de achttiende plaats
in de internationale sportwereld. De ambitie is om bij de eerste tien te
behoren. Het gevoerde topsportbeleid in de afgelopen vijftien jaar heeft
ertoe bijgedragen dat het topsportklimaat in Nederland sterk is verbeterd.
Of dat voldoende zal zijn om de internationale concurrentiepositie van de
Nederlandse topsport op de lange termijn blijvend te verbeteren, blijft
onzeker. Andere landen investeren eveneens en niet zelden nog sterker in het
topsportklimaat.
Blijvende verschillen in sportdeelname
Tussen 1999 en 2003 zijn verschillen in sportdeelname, veroorzaakt
door inkomen en opleidingsniveau blijven bestaan. Verder zijn
allochtonen over het algemeen minder vaak lid van een sportvereniging
en doen zij minder vaak aan sport dan de rest van de bevolking.
Kinderen van hoogopgeleiden doen relatief vaker aan sport, terwijl ook
hun ouders relatief vaker aan sport doen. Beide factoren vormen
belangrijke stimulansen voor de sportdeelname op latere leeftijd.
Fitnessers stellen hogere eisen aan de dienstverlening dan
verenigingssporters
Sporters vinden de deskundigheid van de trainer/instructeur het
belangrijkste aspect van de dienstverlening. De organisatie van
wedstrijden/competitie en nevenactiviteiten vindt men het minst
belangrijk. Men is in het algemeen het minst tevreden over de kosten
van het sporten.
Het profiel van de doorsnee verenigingssporter is `mannelijk, jongere
of oudere, minder opleiding, plattelandsbewoner', dat van de fitnesser
`vrouwelijk, midlifer, beter opgeleid, stedeling'. Fitnessers zijn
meer gezondheidsgericht, terwijl verenigingssporters ook belang
hechten aan andere aspecten, zoals plezier en sociaal contact.
Fitnessers stellen hogere eisen aan de dienstverlening dan de
verenigingssporters. Leden van verenigingen vinden dat de
dienstverlening kan verbeteren door iets te doen aan de netheid van
douches en kleedruimten.
Aan de Rapportage sport 2006 werd meegewerkt door de volgende
instellingen en auteurs:
SCP Koen Breedveld en Annet Tiessen-Raaphorst
(red.), Frans Knol, Lucas Harms, Lex Herweijer
CBS Rob Goossens
Mulier Instituut Hugo van der Poel, Maarten van
Bottenburg, Jo Lucassen, Mark van den Heuvel
NOC*NSF Guido Roording, Nicolette van
Veldhoven
TNO Wil Ooijendijk, Vincent
Hildebrandt, Marijke Hopman-Rock, Sandor Schmikli (Univ. Utrecht)
De aanbieding van de Rapportage sport 2006 aan staatssecretaris drs.
C.I.J.M. Ross-Van Dorp van VWS vindt plaats op woensdagmiddag 7 juni
a.s. in sportcomplex Outdoor In te Maarssen. Voor meer informatie over
dit programma kan contact worden opgenomen met Jan Brouwer de Koning
(VWS Voorlichting), tel. 070 - 340 5775, e-mail
j.brouwer.d.koning@minvws.nl
scp-publicatie 2006/10,Rapportage sport 2006, Koen Breedveld en Annet
Tiessen-Raaphorst (red.), Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau,
juni 2006, isbn 90 377 0252 x; prijs EUR 18,90.
De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij
het scp via fax: 070 - 340 7044,
e-mail: bestel@scp.nl of via de website: www.scp.nl. Alle tabellen en
figuren uit het rapport zijn ook te downloaden vanaf de site
www.rapportage-sport.nl.
Sociaal en Cultureel Planbureau