Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij het evaluatierapport aan van de Evaluatiegroep Overheid en Bedrijf BV met de resultaten van het onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Europafonds over de periode 2001-2004. Deze evaluatie is in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgevoerd. Tevens bied ik u mijn reactie op de aanbevelingen van de Evaluatiegroep aan.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Atzo Nicolaï
Reactie van de Staatssecretaris voor Europese Zaken op de Evaluatie van het Europafonds, een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Europafonds over de periode 2001-2004.
Inleiding
Het 'nee' bij het referendum over het Europese Grondwettelijk Verdrag heeft het kabinet doen besluiten tot een andere aanpak van de communicatie over het Europese integratieproces. Door een betere verankering van Europa in het onderwijs en door een heldere, niet-campagnematige aanpak van de informatievoorziening verwacht het kabinet een grotere betrokkenheid van burgers bij Europa alsook een hoger informatiepeil te bereiken. De brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken van 19 mei jl. over de Europese bezinningsperiode gaat onder meer in op de concrete invulling van deze nieuwe aanpak. In aanvulling daarop zullen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de staatssecretaris voor Europese Zaken binnenkort een aparte brief wijden aan de manier waarop het thema 'Europa' beter in het onderwijs verankerd kan worden.
Een belangrijk element in de nieuwe aanpak van Europacommunicatie is het Europafonds, een subsidieinstrument waarover het ministerie van Buitenlandse Zaken sinds 2001 beschikt en dat gericht is op de ondersteuning van projecten van organisaties die een bijdrage leveren aan de voorlichting en meningsvorming over het Europese integratieproces en de Nederlandse positie daarin. Om burgers beter te betrekken bij de discussie over de toekomst van de EU, ziet het kabinet namelijk een belangrijke rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld: een kritische Europa-discussie kan alleen dan gestalte krijgen, indien meerdere actoren daar eigenstandig invulling aan geven. Het is niet de bedoeling dat de discussie door de overheid gemonopoliseerd wordt.
Sinds de oprichting in 2001 was het structureel beschikbare budget voor het Europafonds E 240.000,- per jaar. Vanaf de instelling ervan bleek dit bedrag onvoldoende om aan de vraag naar subsidies voor Europa-gerelateerde projecten te voldoen. Om deze reden is het Europafonds jaarlijks tussentijds opgehoogd. Na het 'nee' tegen het Europese Grondwettelijk Verdrag is besloten de middelen voor het Europafonds structureel te verhogen tot E 2,5 miljoen per jaar.
In 2003 is besloten het Europafonds in 2005 te evalueren over de periode 2001-2004 . Het ministerie heeft het onafhankelijke evaluatiebureau Evaluatiegroep Overheid en Bedrijf BV hiertoe opdracht gegeven. De evaluatie is uitgevoerd in de periode van december 2004 tot mei 2005. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn enkele dossiers van het Europafonds doorgelicht. Hierbij kwam een aantal administratieve inconsistenties aan het licht, hetgeen ertoe leidde dat in november 2005 besloten is de evaluatie te heropenen. Zoals de Evaluatiegroep aangeeft heeft de heropening van het onderzoek overigens niet geleid tot een wijziging in de conclusies en aanbevelingen.
In deze brief wordt nader ingegaan op de voornaamste bevindingen en conclusies van de Evaluatiegroep. Hoewel de definitieve versie van dit onderzoek in maart 2006 pas beschikbaar kwam, is bij het opstellen van het Beleidsvoornemen Europafonds 2006 en bij het beoordelen van de projectvoorstellen die ingediend werden in de eerste tranche van het Europafonds, reeds rekening gehouden met die bevindingen en conclusies, die immers beschikbaar waren bij het ministerie in november 2005.
Hieronder staan de relevante wijzigingen van het Europafonds voor 2006 beschreven, inclusief expliciete verwijzingen naar de aanbevelingen uit het rapport.
Het evaluatieonderzoek richtte zich op twee hoofdvragen, die de Evaluatiegroep als volgt beantwoordt:
"Vergroot het Europafonds de betrokkenheid van burgers bij de Europese samenwerking?
Naar het oordeel van de evaluatoren heeft het Europafonds de betrokkenheid van burgers bij 'Europa' inderdaad vergroot. Alle onderzochte projecten hebben hieraan in meer of mindere mate bijgedragen. Daarbij dient wel in aanmerking genomen te worden dat het Europafonds slechts een beperkt deel van de Nederlandse bevolking heeft bereikt. De exacte impact van de uitgevoerde projecten was bovendien moeilijk te meten.
Wordt het Europafonds op correcte wijze beheerd?
Ook de tweede onderzoeksvraag kan positief beantwoord worden. Wel zijn hierbij enkele kritische kanttekeningen te maken. Zo zijn de verbeteringen in het beheer die de afgelopen twee jaar zijn doorgevoerd in volle omvang meegewogen. Ook zijn de evaluatoren van mening dat meer gedaan moet worden om de kwaliteit van de projectdossiers te vergroten, de communicatie met aanvragers te verbeteren (in alle stadia van aanvraag en uitvoering van het project) en het besluitvormingsproces over de subsidieaanvragen transparanter te maken."
Deze conclusies leiden voor de onderzoekers tot een negental aanbevelingen. Hieronder zal per aanbeveling aangegeven op welke wijze de aanbeveling is overgenomen in het beleid t.a.v. het Europafonds.
| | |Aanbeveling 1: Verbetering van de prestaties op | |programmaniveau | |Om op programmaniveau de effectiviteit te vergroten en de | |ambities (meningsvorming van de Nederlandse burger) waar te | |maken, zullen vooral projecten moeten worden gesubsidieerd | |die zich direct dan wel indirect (via opiniemakers) richten | |op grote groepen burgers. Bij de toekenning van subsidies | |zou onderscheid gemaakt kunnen worden tussen projecten voor | |burgers (eindgebruikers) en opiniemakers (intermediairs). |In de periode 2001-2004 zijn relatief veel projecten gesubsidieerd die gericht waren op het organiseren van traditionele debatten, publicaties en kennismakingsbijeenkomsten. Uit de evaluatie blijkt dat hiermee relatief veel reeds in Europa geïnteresseerde, hoog opgeleide bevolkingsgroepen bereikt werden. Het directe effect van dergelijke projecten is relatief klein (een debat trekt over het algemeen genomen zelden meer dan 100 deelnemers), waardoor de kosten per direct bereikte deelnemer relatief hoog genoemd kunnen worden. Het indirecte effect dat meetbaar is, namelijk het bereik via media (bijvoorbeeld persartikelen over een project) is veel groter: waar 44% van de 19 onderzochte projecten een direct bereik van tussen de 500 en 5.000 had en geen enkel project een bereik van meer dan 100.000 personen had, was er een indirect bereik van meer dan 100.000 personen bij een derde van de onderzochte projecten.
Naar aanleiding van deze bevinding is besloten om bij de beoordeling van projecten voor 2006, prioriteit te geven aan projecten met een groter direct bereik. Zo is hiertoe bijvoorbeeld in het beleidsvoornemen 2006 de zinsnede "periodieke publicaties en/of massamedia projecten (komen) met voorrang in aanmerking voor subsidie" toegevoegd. Dergelijke grootschalige projecten zijn weliswaar relatief begrotelijk, maar kunnen per direct bereikte exponent van de doelgroep (namelijk de Nederlandse bevolking in zijn geheel) juist 'goedkoper' zijn: een debatproject van E 5.000,= met een direct bereik van 500 personen 'kost' bijvoorbeeld E 10,= per deelnemer, terwijl een televisieprogramma van E 150.000 vrij makkelijk een bereik van 200.000 personen heeft (en dus minder dan een euro per bereikte persoon 'kost').
Prioritering van projecten met een groter direct bereik wil overigens niet zeggen dat in de toekomst geen debatprojecten of andersoortige kleinschalige projecten uit het Europafonds ondersteund kunnen worden. Bij de beoordeling wordt specifiek gekeken naar het potentiële bereik van een project. Een in essentie kleinschalig project kan met een doordachte mediastrategie echter wel degelijk een groot - indirect - bereik bewerkstelligen.
| | |Aanbeveling 2: Verbetering van de beoordeling van projecten | |voor- en achteraf | |Bij de toekenning van subsidies verdient het aanbeveling om | |richtlijnen mee te geven op welke wijze prestaties en | |effecten kunnen worden verantwoord. Daarnaast is het | |raadzaam om kwantitatieve gegevens en een planning op te | |nemen. |In 2005 is begonnen met het toesturen van rapportagerichtlijnen bij de goedgekeurde projecten. Vanaf 2006 is dit standaard geworden. Deze richtlijnen maken de rapportage overzichtelijker, wat de beoordeling achteraf ten goede komt.
Verder zullen aan een groot aantal deelnemers van het desbetreffende project enquêtes worden verspreid. Deze enquêtes zullen bij de beoordeling van de rapportages achteraf worden meegenomen.
Tenslotte, bij projecten met hoge kosten of met een langere looptijd is gekozen voor tussentijdse rapportageverplichtingen ten behoeve van effectieve monitoring.
| | |Aanbeveling 3: Procedure op het gebied van besluitvorming | |aanpassen | |De procedure voor indiening en besluitvorming kan scherper | |beschreven en gecommuniceerd worden. | |Gekozen kan worden uit handhaving van de bestaande open | |inschrijvingsprocedure (voorstellen die in het begin van | |jaar worden ingediend hebben meer kans in verband met | |beschikbaarheid budget). Dit heeft als voordeel dat men | |flexibel is en per project tot een beoordeling kan komen. | |Tegelijkertijd bestaat dan wel het risico dat 'vaste | |klanten' al in het begin van het jaar een claim leggen op | |het gehele beschikbare budget. | |Er kan ook gekozen worden uit een aanpassing van de | |procedure, waarbij een tendersysteem gehanteerd wordt, | |eventueel aangevuld met het inschakelen van externe experts | |die een bijdrage kunnen leveren bij de beoordeling van | |voorstellen, om zodoende de onafhankelijke beoordeling van | |voorstellen te garanderen. Dit systeem heeft als voordeel | |dat projecten niet alleen individueel maar ook met elkaar | |vergeleken worden. |Van 2001-2005 gold voor het Europafonds een "wie het eerst komt, die het eerst maalt" procedure, op basis waarvan aanvragen per jaar in chronologische volgorde werden beoordeeld. Sinds 2006 vindt de beoordeling plaats op basis van een tenderprocedure. Bij een tenderprocedure worden aanvragen na een deadline onderling kwalitatief vergeleken. Aangezien de vergelijking in dezelfde periode plaatsvindt, kunnen de kwalitatief 'beste' aanvragen in aanmerking komen voor subsidie, wat de doelmatigheid van het Europafonds ten goede komt.
Voorts is eind 2005 in alle landelijke dagbladen een advertentie geplaatst met daarin de aankondiging van publicatie van het Beleidsvoornemen in de Staatscourant. Waarschijnlijk is mede naar aanleiding van deze advertentie in de eerste tenderronde van 2006 een groot aantal aanvragen (79) ingediend.
| | |Aanbeveling 4: Afwijzingsgronden | |De huidige afwijzingsgronden worden te globaal geformuleerd.| |Er wordt in de afwijzende beschikkingen verwezen naar de | |toekenningscriteria, maar zonder nadere onderbouwing. Om bij| |klachten en bezwaarprocedures sterker te staan is een nadere| |bestudering en formulering van afwijzingsgronden aan te | |bevelen. Zo kan bijvoorbeeld bij de beoordeling op de | |toetsingscriteria gebruikgemaakt worden van een | |puntensysteem. Ook zou het aantal beoordelingspunten kunnen | |worden uitgebreid en expliciet gemaakt. |De afwijzingsgronden zijn vanaf 2006 specifieker geformuleerd dan de jaren ervoor. Er wordt aangegeven waarom een aanvraag niet voldoende voldoet aan de doelstelling en de criteria uit het Beleidsvoornemen en er wordt inzichtelijk gemaakt hoe dit zich verhoudt tot de aanvraag. Een project kan bijvoorbeeld worden afgewezen op grond van het feit dat de kosten niet in redelijke verhouding staan tot het bereik (zie ook aanbeveling 1). Dit laatste wordt dan toegelicht aan de hand van de begroting van de aanvrager.
| | |Aanbeveling 5: Afronding projecten. | |Met name op de (te) late uitbetaling van de laatste 20% is | |kritiek. Het verdient aanbeveling om de afronding van | |projecten te versnellen. Dit kan door de afhandeling van | |projecten te plannen en te voorzien van een intern | |afgesproken maximale doorlooptijd. Daarnaast is het raadzaam| |om betere afspraken te maken met projectuitvoerders over de | |kwaliteit van de eindrapportage, zodat de eindbeoordeling | |sneller kan plaatsvinden. |Deze aanbeveling heeft direct te maken met aanbeveling 2 (zie hierboven) over rapportagerichtlijnen. Aangezien deze rapportagerichtlijnen duidelijker gecommuniceerd worden naar de organisaties waarvan projecten zijn goedgekeurd, wordt de beoordeling achteraf gestroomlijnd, hetgeen een positieve invloed heeft op de snelheid waarmee uiteindelijk ook de laatste tranche van het subsidiebedrag kan worden uitgekeerd.
Verder wordt tijdens de uitvoering van een project intensiever dan voorheen contact gehouden met de gesubsidieerde organisaties. Hierbij is met name van belang dat voor afwijkingen tijdens de uitvoering ten opzichte van het oorspronkelijke projectvoorstel, toestemming wordt gevraagd bij het ministerie. Dat is van belang voor de uiteindelijke rechtmatigheid van de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag en de inhoudelijke beoordeling van een project.
In de subsidiebeschikking worden duidelijke deadlines gesteld voor zowel tussenrapportages als de eindrapportage. Verder wordt ernaar gestreefd de eindrapportage zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst te beoordelen. Indien de rapportage wordt goedgekeurd, wordt onmiddellijk daarna de laatste tranche (veelal 20% van het totale subsidiebedrag) overgemaakt.
| | |Aanbeveling 6: Dossieropbouw | |Om de toegankelijkheid van de dossiers te vergroten verdient| |het aanbeveling om dossiers te voorzien van een index met | |alle documenten die onderdeel zijn van het dossier. Voorts | |is het vooral praktisch om unieke projectnamen en/of nummers| |te hanteren. | |Op dit moment dient een afgesloten dossier van een project | |dat subsidie heeft ontvangen mimimaal de volgende informatie| |te bevatten: | |de subsidieaanvraag; | |een kopie van de ontvangstbevestiging van Buitenlandse | |Zaken, | |het beoordelingsmemorandum (BEMO); | |een kopie van de beschikking; | |de financieel en inhoudelijke eindrapportage; | |de beoordelingsrapportage (BERA); | |een kopie van brief met de eindbetaling. | |In aanvulling op deze informatie is het aan te bevelen | |informatie over de aanvrager op te nemen, bijvoorbeeld een | |jaarverslag en een kopie van de inschrijving bij de Kamer | |van Koophandel, en vooraf de solvabiliteit en | |uitvoeringscapaciteit van de uitvoerende partij te | |controleren. | |In veel dossiers ontbreekt correspondentie met de aanvrager | |en gespreksverslagen. Voorzover deze documenten informatie | |bevatten over afspraken of aanvullende informatie die niet | |te vinden is in andere documenten, zou het nuttig zijn deze | |gegevens formeel vast te leggen in brieven dan wel | |gespreksverslagen en onderdeel te maken van het dossier. | |Een uniek project nummeringssysteem voor projecten en | |organisaties kan een oplossing bieden voor de problemen bij | |het inboeken van stukken en het publiceren van overzichten. |De dossieropbouw is verbeterd. De aanbevelingen uit het evaluatierapport zijn overgenomen. De dossiers worden conform de aanbeveling opgebouwd en zijn voorzien van dezelfde logische opbouw. Ook wordt correspondentie met de aanvrager bij het dossier gevoegd en zijn vanaf 2006 de aanvragen genummerd.
Verder is het aanvraagformulier aangepast. Zo worden aanvragers gevraagd om aanvullende bescheiden op te sturen, waaronder een kopie van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Op deze manier wordt nauwkeurig gelet op de juridische status en de solvabiliteit van de organisatie.
| | |Aanbeveling 7: Communicatie met subsidieontvangers | |De communicatie met subsidieontvangers spitst zich nu toe op| |twee momenten, namelijk voorafgaand aan een concrete | |subsidieaanvraag en na afronding van het project. Omdat het | |aantal aanvragen sterk is toegenomen, is het niet mogelijk | |om alle activiteiten te bezoeken. Bij projecten die een | |doorlooptijd kennen van bijvoorbeeld meer dan zes maanden of| |waarbij duidelijke cruciale momenten zijn aan te wijzen | |(data van bijeenkomsten, bezoeken) is het verstandig om | |tussentijds te informeren naar de voortgang om te voorkomen | |dat achteraf blijkt dat het project gedeeltelijk of niet | |conform de voorwaarden is uitgevoerd. | |Verder adviseren wij één keer per jaar een bijeenkomst te | |organiseren waarin belangstellenden op de hoogte worden | |gebracht van de nieuwe thema's, procedures en het | |beschikbare budget van het Europafonds. Dit om | |teleurstellingen en onduidelijkheden bij het indienen van | |projecten te voorkomen (alsmede tijdrovende aanpassingen van| |aanvragen). Deze bijeenkomst, bijvoorbeeld drie maanden | |voorafgaand aan de opening van een programma (of | |tenderdatum) kan ook een wervend karakter hebben voor | |potentiële nieuwe indieners. |Inmiddels worden structureel gesprekken gevoerd met de organisaties waarvan projecten zijn goedgekeurd, nog voordat met de daadwerkelijke uitvoering van een project is begonnen. Ook tijdens de uitvoeringsfase wordt contact onderhouden om op de hoogte te blijven van de uitvoering en eventuele afwijkingen ten opzichte van het oorspronkelijke projectvoorstel (zie ook aanbeveling 5, hierboven).
Het organiseren van een jaarlijkse bijeenkomst wordt overwogen. Momenteel wordt voorafgaand aan indiening van een aanvraag uitsluitend een procedurele toelichting verstrekt. Daarbij is het feit van belang dat in juridische zin het Beleidsvoornemen de enige inhoudelijke sturing is die gegeven kan worden. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat te allen tijde voorkomen moet worden dat bepaalde aanvragers op grond van gesprekken van tevoren al denken te weten wat ze precies moeten doen om een aanvraag inhoudelijk goedgekeurd te krijgen. Hierdoor zouden onterechte verwachtingen gewekt kunnen worden. Immers, de aanvragen worden met elkaar vergeleken en in onderlinge samenhang beoordeeld. Zo kan een aanvraag weliswaar strikt genomen op inhoudelijke gronden in aanmerking komen voor subsidie, maar kan deze toch nog afgewezen worden indien er andere aanvragen zijn ingediend die kwalitatief sterker zijn. Een andere reden is meer van strategische aard: het Europafonds is er juist op gericht om organisaties te stimuleren om onafhankelijk van de overheid de discussie en voorlichting over Europa vorm te geven.
Indien er inhoudelijke vragen zijn, wordt verwezen naar het Beleidsvoornemen, waarin wordt aangegeven welke inhoudelijke onderwerpen prioriteit genieten en waar met name op wordt gelet bij de beoordeling van projecten. Deze inhoudelijke prioriteiten zijn in die zin suggesties: uiteindelijk geldt dat een aanvrager in de aanvraag op afdoende wijze inzichtelijk moet moet maken dat met het ingediende project bijgedragen wordt aan het verwezenlijken van de doelstelling van het Europafonds. Die luidt:
Met de verstrekking van subsidies uit het Europafonds beoogt de regering projecten van organisaties te ondersteunen die een bijdrage leveren aan de voorlichting en meningsvorming over het Europese integratieproces en de Nederlandse positie in dezen.
| | |Aanbeveling 8: Doelstelling van het fonds. | |Om aan de huidige doelstelling van het Europafonds te kunnen| |voldoen, is het nodig dat meer ingezet wordt op massamedia | |om de volledige Nederlandse bevolking via projecten te | |kunnen bereiken. Een tweede optie is het budget fors te | |verhogen, zodat met meer projecten een groter deel van de | |bevolking kan worden bereikt. |De aanbeveling is overgenomen. De middelen uit het Europafonds zijn vanaf 2006 structureel opgehoogd naar E 2,5 miljoen. Vóór 2006 bedroeg het structurele budget van het Europafonds E 240.000,-. Jaarlijks is dit verschillende malen incidenteel opgehoogd (gemiddeld tot ca. 1 miljoen per jaar). Verder is in het Beleidsvoornemen opgenomen dat "onverminderd bovengenoemde criteria, (.) periodieke publicaties en/of massamedia projecten met voorrang in aanmerking (komen) voor subsidie." (zie ook aanbeveling 1).
| | |Aanbeveling 9: | |Het doelgroepenbeleid moet duidelijker worden vastgelegd en | |gecommuniceerd, bij voorkeur ook in de subsidieverordening. | |Ook zal dit criterium duidelijk onder de aandacht moeten | |worden gebracht bij (potentiële) subsidieaanvragers. Het zal| |een rol moeten spelen bij de beoordeling van zowel | |projectvoorstellen als projectresultaten. |De eerste ronde van 2006 heeft het volgende resultaat opgeleverd: van de 79 aanvragen zijn er tien goedgekeurd. Hiertoe behoren onder meer drie massamedia projecten, twee onderwijsprojecten, een internet project en een website met bijbehorende workshops. Met deze goedgekeurde projecten worden verschillende doelgroepen bereikt: jongeren en ouderen, hoogopgeleiden en laagopgeleiden, plattelands- en stadsbevolking. Er is bij het selectieproces bovendien strikt gekeken naar de toegevoegde waarde ten aanzien van de keuze van de beoogde doelgroep. Zo komt een aanvraag die gericht is op publiek dat al geïnformeerd is over de EU minder snel in aanmerking dan een aanvraag gericht op een doelgroep met een tekort aan EU-informatie (zie de lijst van in de eerste ronde van 2006 goedgekeurde projecten onderaan deze bijlage).
Toekomst
Bovenstaande veranderingen en aanpassingen van de werkwijze van het Europafonds hebben met name betrekking op de situatie vanaf 2006. Het proces van aanpassing en verbetering is hiermee echter niet afgerond, niet in het minst omdat de ervaring met het opgehoogde Europafonds ook weer zal kunnen leiden tot nieuwe inzichten die weer extra aanpassingen tot gevolg kunnen hebben. In 2008 zal het Europafonds mede om deze reden opnieuw geëvalueerd worden.
Op de vraag of een subsidieinstrument een goede manier is om de betrokkenheid van de burger bij het Europese integratieproces te vergroten, kan positief geantwoord worden. Het betekent niet dat het de enige manier is om deze betrokkenheid bij en kennis over Europa te verbeteren. Het Europafonds is een nuttige aanvulling is op de activiteiten die het ministerie van Buitenlandse Zaken zelf onderneemt op het vlak van voorlichting en communicatie over het Europese integratieproces (zie ook de inleiding, hierboven). Het evaluatierapport bevestigt deze zienswijze.
Toekenningen Europafonds - eerste tranche 2006
|Aanvrager |Naam van het project |Bedrag | |1 |Vereniging |Het Europees mensbeeld en de slag|E 12.000,-- | | |Democratisch |om de globale democratie (boek en| | | |Europa |debat) | | |2 |Stichting |Wie het weet mag het zeggen, |E 165.810,-- | | |Teleac/NOT |Serie 4: Europa | | |3 |Stichting |European Parliament for Students |E 36.000,-- | | |Student Forum|2006 | | | |for European | | | | |Affairs | | | |4 |Citogroep |Europa: Een Nieuwe Weg |E 348.975,-- | | | |Opdrachten voor het Voortgezet | | | | |Onderwijs | | | | |Themapakket | | |5 |PDC |'Argumentenkaarten' met |E 48.400,-- | | |Informatie-Ar|deskundigen- én publieks-panel op| | | |chitectuur |internet | | |6 |Vereniging |Europa in de Wereld |E 36.500,-- | | |Kerk en Vrede| | | |7 |COS Drenthe |Drenthe en Turkije |E 29.257,45 | |8 |Instituut |Gastlessen Europa 2006 |E 27.600,-- | | |voor Publiek | | | | |en Politiek | | | |9 |Het Hol BV |Transito Travel |E 363.523,58 | |10 |Vereniging |Enjoy Europe. Laat jongeren |E 25.600,-- | | |Jonge |EU-subsidiariteit ontdekken in | | | |Democraten |spelvorm | | | | | | |
-----------------------
?????????÷?÷?ê?Ü?
???x??????????"??????"??????Kamerbrief inzake de notitie 'Kabinetsanalyse Europese bezinningsperiode', DIE-716/06 d.d. 19 mei 2006 Zie ook het antwoord van de staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen van de leden De Graaf en Van der Laan (beiden D66) over budget voorlichting over Europa (ingezonden 15 april 2003, TK, vergaderjaar 2002-2003, nr. 1305).
---- --