Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van Van Miltenburg over medische behandeling van minderjarige of wilsonbekwame patiënten

Kamerstuk, 7-6-2006

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-K-U-2685197

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van Miltenburg over de medische behandeling van minderjarige of wilsonbekwame patiënten. (2050613240)

Vraag 1
Kunt u uw antwoord op eerdere vragen nader duiden waarin u stelt dat "wanneer de arts van mening is dat het volgen van de wens van de ouders niet in het belang is van het kind, dan mag hij die wens niet volgen"? 1)

Antwoord 1
Wanneer bijvoorbeeld de ouders voor hun kind een behandeling wensen die medisch gezien zinloos is, dan is er sprake van een situatie waarbij de arts zich moet afvragen `of het voldoen aan die wens verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener'. Datzelfde kan zich ook voordoen als de ouders een medisch noodzakelijke behandeling weigeren. Het bekende voorbeeld is dat van het kind dat een bloedtransfusie nodig heeft, die door de ouders om religieus-principiële redenen wordt geweigerd. Via door de rechter uitgesproken voorlopige voogdij van een bureau jeugdzorg, gepaard gaande met ontneming aan de ouders van bevoegdheden op dit punt, wordt dan de mogelijkheid van een vervangende toestemming door het bureau jeugdzorg voor die medische verrichting bewerkstelligd.

Vraag 2
Deelt u de mening dat dit met name geldt voor de wens van ouders om door te gaan met behandeling en niet of nauwelijks als ouders een behandeling weigeren?

Antwoord 2
Neen. In beide gevallen, zowel de uitdrukkelijke wens van de ouders om door te gaan met een medisch zinloze behandeling, als hun weigering terzake van een medisch noodzakelijke behandeling, dient de arts zich ervan te vergewissen of het volgen van die wens in het belang is van het kind en verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.

Vraag 3
Deelt u voorts de mening dat weigering van een behandeling (ook van een vertegenwoordiger) een veel sterker recht is van patiënten en hun vertegenwoordigers, dan een eis tot behandeling? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3
Het is de vraag of het zinvol is de rechten van de patiënt in deze in een rangorde te schikken. Bij wilsbekwame personen vanaf de leeftijd van 16 jaar heeft de weigering van een behandeling tot gevolg dat er geen toestemming is. Die wens dient de hulpverlener te respecteren. De hulpverlener heeft immers geen `recht tot behandelen'. Bij een "eis" van zodanige persoon tot behandelen hangt het van allerlei omstandigheden af, zoals de aan- of afwezigheid van een medische noodzaak, de kans op slagen en het risico van de behandeling, etc., of die eis kan worden ingewilligd. Wanneer er sprake is van vertegenwoordiging van een wilsonbekwame persoon is uitgangspunt, dat de hulpverlener zich dient te voegen naar hetgeen de vertegenwoordiger aangeeft. Dat is evenwel anders indien van verzet van betrokkene sprake is, of indien de hulpverlener door de wens van de vertegenwoordiger te volgen, in strijd zou komen met zijn primaire plicht de zorg van een goed hulpverlener te betrachten.

Vraag 4
Deelt u de mening dat weigering van een behandeling uiteindelijk een bevestiging is van de door artikel 11 van de Grondwet beschermde onaantastbaarheid van het lichaam? Acht u het derhalve van belang een onderscheid te maken tussen weigering van een behandeling en een eis tot behandeling? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 4
Het rechtsgevolgen toekennen aan een weigering van behandeling is inderdaad een uitwerking van het beginsel van zelfbeschikking zoals dat met name in artikel 11 van de Grondwet is besloten. Zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, acht ik het niet zinvol het aangegeven onderscheid te maken.

1) Aanvullende vragen n.a.v. Aanhangsel-Handelingen nr. 1125, vergaderjaar 2005-2006.