Ministerie van Buitenlandse Zaken

Onder verwijzing naar mijn brief d.d. 20 januari jl. (Kamerstukken II, 2005-2006, 30300 V, nr. 105) meld ik u het volgende met betrekking tot de goedkeuring van het op 18 december 2002 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) (hierna: het Protocol).

In de Eerste Kamer ligt thans ter behandeling het voorstel van wet houdende wijziging van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Kamerstukken 30 161) dat het tijdelijke karakter van de instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) wegneemt en de definitieve taken van de RSJ regelt. Daarbij wordt de toezichthoudende taak van de RSJ overgeheveld naar de Inspectie voor de Sanctietoepassing.

Voor een juiste beschrijving in de goedkeuringsstukken van de manier waarop Nederland uitvoering zal geven aan het Protocol, is het van belang dat de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel in de Eerste Kamer is afgerond. Ik acht het daarom wenselijk de afronding van de goedkeuringsstukken aan te houden. Wanneer bovengenoemd wetsvoorstel door de Eerste Kamer is behandeld, zullen de goedkeuringsstukken voor ratificatie van het Protocol zo spoedig mogelijk ter advisering aan de Raad van State worden aangeboden.

Ik hecht eraan te benadrukken dat de wenselijkheid van ratificatie van het Protocol bij de regering niet in het geding is. Het gaat er slechts om duidelijkheid te verkrijgen over de precieze wijze van uitvoering van het Protocol door Nederland. Overigens zal het Protocol op 22 juni a.s. in werking treden aangezien de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding inmiddels door de Secretaris-Generaal van de VN is ontvangen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

---- --