Brief Tweede Kamer IOOV onderzoek naar de kwaliteit van de politiële
opsporing
1 juni 2006
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (OOV), doet onder andere
onderzoek naar specifieke aspecten van politietaken. Recentelijk heeft
de Inspectie OOV gerapporteerd over het onderzoek `Opsporing bezocht'.
---
In dat rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de
kwaliteit van politiële opsporingstaak. Ik bied u dat rapport, mede
namens mijn ambtgenoot van Justitie, hierbij aan.
Het onderwerp van het rapport is actueel en biedt goed inzicht in de
belangrijkste aspecten van politiewerk. Het heeft grote raakvlakken
met het programma "versterking opsporing en vervolging" (Kamerstukken
II 2005-2006, 30 3000VI, nr. 32) dat wij vorig jaar november aan de
Kamer stuurden en dat wij op 12 april a.s. met de Kamer zullen
bespreken. In dat programma staat immers ook de kwaliteit van de
opsporing centraal.
In deze brief ga ik eerst in op de inhoud van het rapport. Vervolgens
behandel ik de samenloop met het programma "versterking opsporing en
vervolging". Tenslotte geef ik aan hoe met de conclusies van het
rapport om zal worden gegaan.
Inhoud van het rapport
Het rapport van de inspectie spitst zich toe op vier terreinen. Dat
zijn:
1. de organisatie van de opsporingstaak en het beleid;
2. het gebruik van maatstaven (kwaliteitseisen) door de politie en
het Openbaar Ministerie (OM);
3. de kwaliteit van de opsporingsinformatie;
4. het gebruik van Abrio-produkten.
Het algemene beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt is dat er in
alle korpsen veel aandacht is voor verbetering van de kwaliteit. De
korpsen nemen de zorg voor een professionele uitvoering van de
opsporingstaak serieus. Er bestaan echter tussen korpsen ook grote
verschillen en er is soms ook sprake van vrijblijvendheid ten aanzien
van noodzakelijke voorwaarden voor het verbeteren van de kwaliteit van
de opsporing. Binnen de korpsen en vanuit het OM worden weliswaar
kwaliteitseisen gesteld aan de opsporing, op de naleving daarvan wordt
gestuurd, maar dit gebeurt op verschillende manieren. De meeste
korpsen hebben bijvoorbeeld het grootste deel van de Abrio-produkten
geïmplementeerd, maar de mate van het gebruik en de waardering
verschilt bij sommige producten sterk tussen de korpsen. Meer
specifiek kan over de vier terreinen van onderzoek het volgende worden
gemeld.
De organisatie van de opsporingstaak en het beleid
o De organisatie van de opsporingstaak binnen de korpsen is
niet uniform en er is geen overheersend organisatiemodel. Dit is niet
verrassend. De korpsen zijn op dit terrein autonoom. Er is overal
sprake van een scheiding tussen de uitvoering van de opsporingstaken
door de `blauwe teams' en door de rechercheonderdelen.
o Aan de functie van taakaccenthouders (b.v. op het gebied
van jeugd of zeden) worden, naar de mening van de Inspectie, door de
korpsen te veel uiteenlopende kwaliteitseisen gesteld.
o De `vrijwillige' samenwerkingsvormen tussen korpsen op
onderdelen van tactische en technische recherche vormen een
belangrijke bijdrage aan de verdere professionalisering van de politie
maar hebben - een enkele uitzondering daargelaten - nog een sterk op
zichzelf staand karakter.
o De Inspectie zou het toejuichen als de politie de criteria
en achtergronden van de sterktetoedeling binnen de korpsen ten behoeve
van de opsporing op een uniforme en transparante wijze zichtbaar zou
maken.
Het gebruik van maatstaven door de politie en het OM
o Binnen de meeste korpsen zijn er weliswaar afspraken
gemaakt over maatstaven (kwaliteitseisen) op het gebied van de
opsporing, maar de sturing en controle daarop vindt op te veel
verschillende manieren plaats. Naar de mening van de Inspectie gebeurt
dit té vaak tijdens mondelinge overleggen. Ten behoeve van een goede
taakuitvoering en verantwoording verdient het aanbeveling om de
sturing en controle op een gestructureerde en meetbare manier uit te
voeren.
o In een aantal korpsen is de Aanwijzing voor de opsporing
(van het college van PG's) onder de medewerkers slechts schriftelijk
verspreid of besproken in overleggen. De Inspectie vraagt aandacht
voor de wijze van implementatie van de Aanwijzing voor de opsporing
(en andere aanwijzingen); de beste waarborg tot naleving biedt volgens
de Inspectie het implementeren in het case screeningsproces of het
opnemen in een geautomatiseerd systeem.
o Opsporingsinformatie die niet is opgenomen in het
proces-verbaal, wordt vaak mondeling uitgewisseld met het OM. Ten
behoeve van de transparantie - maar ook om de sturende rol van het OM
goed te kunnen vervullen - beveelt de Inspectie de korpsen en
parketten aan om een bewuste keuze te maken welke onderzoeksinformatie
wel en niet schriftelijk dient te worden uitgewisseld.
De kwaliteit van de opsporingsfunctie
o Over het algemeen heeft informatiebeveiliging nog niet het
beoogde niveau. De organisatorische en personele kanten van
informatiebeveiliging binnen de korpsen moet volgens de Inspectie meer
aandacht krijgen. Dit wordt onderstreept door een aantal recente
incidenten waarbij informatiedragers van politie of justitie zijn
ontvreemd of vermist. In een brief aan de voorzitter van het
Korpsbeheerdersberaad en aan de voorzitter van de Raad van
Hoofdcommissarissen heb ik inmiddels laten weten dat ik een betere
naleving van de regels en procedures over informatiebeveiliging
verwacht.
o Binnen de korpsen is er bovendien geen sprake van heldere
strategische prioritering vooraf. De Inspectie is van mening dat dit
onverstandig is met het oog op een doordachte inzet van personeel,
deskundigheidsontwikkeling en het verzamelen en analyseren van
informatie (intelligence).
o De Inspectie heeft de indruk dat de korpsen met betrekking
tot informatiegestuurde politie een flinke stap hebben gezet en
daarbij gebruik hebben gemaakt van elkaars ervaringen.
Het gebruik van Abrio-producten
Er overheersen twee beelden van de invoering en gebruik van de
Abrio-producten.
o Bij politie en OM is er voldoende draagvlak voor
Abrio-producten en de waardering van de producten is over het algemeen
positief.
o Daarnaast is er een beeld van vrijblijvendheid.
Vaststelling van Abrio-producten door de RHC leidt niet zonder meer
tot implementatie en consequent gebruik in alle korpsen. Echter in een
procesgeoriënteerde organisatie, waarnaar de politie streeft, vraagt
het streven naar een professionele standaardisatie bij gelijke taken
gebruik van dezelfde vastgestelde processen en producten. Het niet
consequente gebruik en de verschillen in waardering van sommige
Abrio-producten behoeft daarom nadere aandacht van de politie.
Samenloop met programma "versterking opsporing en vervolging" en
gebruik conclusies rapport Inspectie
Zoals hierboven wordt geconstateerd, bestrijken het rapport en het
"programma versterking opsporing en vervolging" voor een belangrijk
deel hetzelfde aandachtsgebied. Een belangrijk verschil is dat het
onderzoek van de Inspectie zich niet specifiek richt op grootschalige
opsporingsonderzoeken. Kijkend echter naar de vier onderwerpen die in
het onderzoek van de Inspectie zijn onderzocht, kan worden gesteld dat
deze alle vier in meer of mindere mate deel uitmaken van het
programma.
De gegevens van het rapport "Opsporing bezocht" zijn gebaseerd op de
situatie in de korpsen van vóór het verschijnen van het programma.
Juist hierom kan het rapport van de Inspectie fungeren als nulmeting
ten aanzien van tenminste een deel van de verbeteringen die in het
programma worden beoogd. Voor de uitvoering van een voorgenomen
tweede, verdiepende fase van het onderzoek van de Inspectie heeft zij
aangegeven dat bij de opzet hiervan inhoudelijk rekening zal worden
gehouden met de actiepunten en prioriteiten uit het programma. Ten
behoeve van de implementatie en borging van het programma wordt een
traject voor auditing en monitoring opgesteld. Afgesproken is dat de
bovengenoemde tweede fase en het traject van auditing en monitoring
nauw op elkaar zullen worden afgestemd. Hoe dit er exact uit zal zien
is nog niet bekend. Dit is mede afhankelijk van het implementatieplan
van het programma dat uiterlijk juni van dit jaar gereed zal zijn. Dit
kan ook betekenen dat de beoogde tweede fase van het onderzoek van de
Inspectie iets naar achteren - zijnde later dan begin 2007 - wordt
geschoven. Gezien het belang dat ik hecht aan een brede en
daadkrachtige implementatie van het programma, zal dit onderdeel
worden van de prestatieafspraken die ik maak met de korpsen voor 2007
en 2008.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
J.W. Remkes
***
Download het originele bericht in PDF-formaat.
Zie het origineel
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties