Antwoorden op kamervragen van Kant over de vergoeding van het geneesmiddel
Remicade
Kamerstuk, 1-6-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-K-U-2684723
1 juni 2006
Antwoorden van minister Hoogervorst op kamervragen van het Kamerlid
Kant over de vergoeding van het geneesmiddel Remicade. (2050613130)
Vraag 1
Kent u de problemen met de vergoeding van Remicade (Infliximab) voor
patiënten met ernstige sarcoïdose?
Antwoord 1
Nee. Ik neem aan dat hier geduid wordt op het feit dat Remicade voor
bepaalde indicaties niet in aanmerking komt voor extra bekostiging op
basis van de beleidsregel dure geneesmiddelen in ziekenhuizen?
Vraag 2
Wat is uw reactie dat, ondanks goede resultaten in een onderzoek,
vervolgonderzoek en experimentele behandeling niet voortgezet kunnen
worden omdat er geen financiering voor is?
Antwoord 2
Indien een geneesmiddel door een behandelaar in het ziekenhuis, op
basis van de richtlijnen, als noodzakelijk wordt gezien, wordt dit
normaal gesproken bekostigd uit het daarvoor beschikbaar gestelde
ziekenhuisbudget. Voor geneesmiddelen die door hun hoge prijs een
onevenredig beslag leggen op dit ziekenhuisbudget, kunnen betrokken
partijen aan het College Tarieven Gezondheidszorg/zorgautoriteit in
oprichting (CTG/Zaio) verzoeken om opname op de lijst in het kader van
de beleidsregel dure geneesmiddelen. Volgens deze beleidsregel kan
extra vergoeding plaatsvinden, bovenop het ziekenhuisbudget.
Daarnaast kan een universitair medisch centrum een experimentele
behandeling, zoals de toepassing van Remicade bij sarcoïdose,
financieren uit de academische component.
Vraag 3
Wat is uw reactie dat, ondanks de goede resultaten voor dit
geneesmiddel bij deze indicatie, de farmaceut niet bereid is verder
onderzoek te doen of te financieren dat noodzakelijk is om de
registratie voor deze indicatie te kunnen verkrijgen?
Antwoord 3
Indien dat inderdaad het geval is vind ik dat betreurenswaardig.
Niettemin ben ik van mening dat het doen van registratieonderzoek en
het op de markt brengen van een geneesmiddel (voor een bepaalde
indicatie) de verantwoordelijkheid is en blijft van de farmaceutische
industrie.
Vraag 4
Erkent u dat de overweging, dat het een zeldzame aandoening betreft,
met ongeveer slechts 20 nieuwe patiënten per jaar, daar een
belangrijke reden voor is? Wat is uw mening hierover?
Antwoord 4
Ik ken de overwegingen van het betreffende farmaceutische bedrijf
niet. Registratie van (wees)geneesmiddelen kan echter plaatsvinden -
en vindt ook plaats - bij zeer geringe aantallen patiënten (minder dan
vijftig per lidstaat). Remicade is niet geregistreerd als
weesgeneesmiddel, maar zou dit voor bepaalde aandoeningen - en onder
voorwaarden - kunnen worden. Deze voorwaarden liggen vast in
Verordening 1411/2000 (EG) betreffende weesgeneesmiddelen en zeldzame
aandoeningen.
Vraag 5
Wat is uw reactie op het feit dat, naast de geringe interesse bij
farmaceuten voor het ontwikkelen van weesgeneesmiddelen, er ook een
geringe interesse is voor onderzoek voor weesindicaties voor bestaande
middelen?
Antwoord 5
De in het antwoord op vraag 4 genoemde Verordening heeft als doel
farmaceutische bedrijven te stimuleren onderzoek te doen naar
weesindicaties en weesgeneesmiddelen te ontwikkelen. Ook eerder
geregistreerde geneesmiddelen kunnen een registratie als
weesgeneesmiddel krijgen voor een nieuwe indicatie, mits zij voldoen
aan de voorwaarden uit de genoemde Verordening.
Vraag 6
Bent u bereid te overwegen het initiatief te nemen tot oprichting van
een fonds voor weesindicatie-onderzoek, (mede) gefinancierd door de
farmaceutische industrie?
Antwoord 6
Onderzoek naar zeldzame ziekten en de eventuele ontwikkeling van
geneesmiddelen tegen deze aandoeningen maakt al geruime tijd deel uit
van de achtereenvolgende Kaderprogramma's van de Europese Commissie.
Ook in het zevende Kaderprogramma - waarover de besprekingen al enige
tijd gaande zijn tussen de Europese instellingen en de lidstaten - zal
dit onderwerp uitgebreider dan voorheen aan de orde komen. In
Nederland heb ik een extra subsidie verleend aan de Stuurgroep
weesgeneesmiddelen met als doel te onderzoeken in hoeverre er een
programma zeldzame aandoeningen en weesgeneesmiddelen bij ZonMw
ontwikkeld kan worden. De resultaten van dit onderzoek - en de
uitkomst van eventuele besluitvorming over een programma - zullen niet
voor 2008 bekend zijn. Vanaf die tijd kunnen nieuwe of aanvullende
publiek - private samenwerkingsverbanden op het terrein van de
ontwikkeling van weesgeneesmiddelen zeer wenselijk zijn.
Vraag 7
Erkent u dat het gevolg van deze stagnatie van vervolgonderzoek voor
registratie ook is dat het middel voor deze indicatie niet op de lijst
dure geneesmiddelen kan komen? Wat is uw reactie hierop?
Antwoord 7
Opname op de beleidsregel van een middel voor een specifieke indicatie
kan inderdaad alleen als het middel voor de betreffende indicatie is
geregistreerd. Dit laat onverlet dat een ziekenhuis de kosten van een
middel uit het budget kan financieren of, in het geval van een
universitair medisch centrum, ook uit de academische component.
Vraag 8
Zou in dergelijke situaties niet de indicatiestelling en
noodzaakbepaling van experimentele behandeling van een top-referent
gespecialiseerd centrum voldoende kunnen zijn voor toelating tot de
lijst dure geneesmiddelen?
Antwoord 8
Nee, alleen geneesmiddelen waarvan de balans werkzaamheid/veiligheid
is beoordeeld door de registratieautoriteiten en waarvan de
therapeutische waarde door de Commissie Farmaceutische Hulp van het
College voor zorgverzekeringen is vastgesteld komen in aanmerking voor
opname op de beleidsregel.
Vraag 9
Zou de regeling voor weesgeneesmiddelen niet ook voor dit soort
situaties van toepassing kunnen zijn?
Antwoord 9
Ik zie geen aanleiding de beleidsregel weesgeneesmiddelen op dit punt
aan te passen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport