06 De toekomst van de PBO
Uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Publicatienummer 1, 17 maart 2006
Sociaal-
Economische
Raad
Sociaal-Economische Raad
De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de regering en het parlement over de
hoofdlijnen van het te voeren sociale en economische beleid en over belangrijke wet-
geving op sociaal-economisch terrein. Daarnaast is de SER belast met bestuurlijke en
toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
(productschappen en bedrijfschappen). De raad is voorts betrokken bij de uitvoering
van enkele wetten.
De SER is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie. Zitting in de SER hebben
vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers alsmede onafhankelijke
deskundigen. De raad is een onafhankelijk orgaan dat door het gezamenlijke
Nederlandse bedrijfsleven wordt gefinancierd.
De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door een aantal vaste en
tijdelijke commissies. Enkele vaste commissies zijn onder bepaalde voorwaarden ook
zelfstandig werkzaam.
De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven.
Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties vindt u
achterin. Een uitgebreider overzicht wordt op aanvraag gratis toegezonden.
Het maandblad SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER.
De SER beschikt ook over een eigen site op internet, met onder meer de samenstelling
van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws.
© 2006, Sociaal-Economische Raad
Alle rechten voorbehouden.
Overname van teksten is toegestaan onder bronvermelding.
Sociaal-Economische Raad
Bezuidenhoutseweg 60
Postbus 90405
2509 LK Den Haag
Telefoon: 070 - 3 499 499
Telefax: 070 - 3 832 535
E-mail: ser.info@ser.nl
Internet: www.ser.nl
ISBN 90-6587-920-X / CIP
2
Inhoudsopgave
1 Inleiding 7
1.1 Aanleiding 7
1.2 Leeswijzer 8
2 Voorafgaande ontwikkelingen 9
2.1 Inleiding 9
2.2 Wetswijzigingen en advies van de raad 9
2.3 Het rapport van KPMG BEA 11
2.4 Kabinetsstandpunt 13
2.5 De toekomstverkenningen 16
3 Bedrijfslichamen en hun omgeving 19
3.1 Inleiding 19
3.2 Veranderende afzetmarkten 19
3.3 Veranderende ondernemingen 20
3.4 Veranderende consumenten en burgers 21
3.5 Veranderende overheid 21
3.6 Veranderende sectororganisaties 21
3.7 Veranderende schappen 22
3.8 Conclusies 24
4 Karakter van de PBO 25
4.1 Inleiding 25
4.2 Grondslagen en basisgedachte 25
4.3 Algemeen belang en gemeenschappelijk belang 28
4.4 Met schappen vergelijkbare buitenlandse instellingen 30
4.5 Conclusies 31
5 Werkingssfeer 33
5.1 Inleiding 33
5.2 Bepaling van de werkingssfeer 34
5.3 Werkingssfeer en omvang van het stelsel 35
5.4 Beperking van de werkingssfeer 36
5.5 Conclusies 40
6 Governance 41
6.1 Inleiding 41
6.2 Betekenis en achtergrond 41
6.3 Democratische legitimatie 42
3
6.4 Betrokkenheid van belanghebbenden 44
6.5 Bestuurlijke organisatie 47
6.6 Verantwoording en transparantie 50
6.7 Publiek en privaat 51
6.8 Code van goed bestuur 53
6.9 Intensivering samenwerking 54
6.10 Conclusies 55
7 Toezicht 57
7.1 Inleiding 57
7.2 Overzicht van toezichtinstrumenten 57
7.3 Karakter van het SER-toezicht 60
7.4 Toezicht door de ministeries 62
7.5 Toezicht op toezicht 62
7.6 Speerpunten en resultaten van het bestaande toezicht 63
7.7 Intensiveringen van het toezicht 64
7.8 Toekomstige ontwikkelingen 64
7.9 Conclusies 66
8 Verordeningen en heffingen 69
8.1 Inleiding 69
8.2 Regelintensiteit 69
8.3 Administratieve-lastendruk 69
8.4 Heffingsstructuur en heffingsdruk 70
8.5 Schilthuiskorting 72
8.6 Samenloop van heffingen 74
8.7 Conclusies 75
9 Samenvattende conclusies 77
Bijlagen
1 Samenstelling Bestuurskamer 85
2 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
d.d. 17 november 2004, bevattende het standpunt van het kabinet over
de PBO (Tweede Kamer, 25 695, nr. 25) 87
3 Brieven van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 6 april
2005, 25 april 2005 en 26 augustus 2005 (Tweede Kamer, 25 695, nrs. 32-34) 93
4 Brief van de Bestuurskamer aan de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid d.d. 14 december 2004 99
5 Samenvatting van de toekomstverkenningen van de bedrijfslichamen 101
6 Brief van het College van Voorzitters Productschappen en het Bedrijf-
schappen Contact d.d. 22 december 2005, betreffende de toekomst-
verkenningen van de product- en bedrijfschappen 119
4
A D V I ES
5
6
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 1999 is de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wet bo) gewijzigd in het kader van de moder-
nisering van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO), het stelsel van (hoofd)pro-
ductschappen en (hoofd)bedrijfschappen1. Bij die gelegenheid is in de wet de bepaling
opgenomen dat het kabinet elke vier jaar aan het parlement zal rapporteren over de doel-
treffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de bedrijfslichamen2.
In opdracht van het kabinet is het functioneren van de bedrijfslichamen in de periode
1999-2003 door een adviesbureau onderzocht. Dit bureau, KPMG BEA, legde zijn bevin-
dingen vast in een rapport, waarover het kabinet in november 2004 zijn standpunt uit-
bracht3. Op basis van de in het rapport geconstateerde resultaten over de periode 1999-
2003 oordeelde het kabinet dat de bedrijfslichamen goed functioneren. Omdat het func-
tioneren van de schappen in de politiek en daarbuiten niettemin vragen oproept, wilde
het kabinet echter nog geen uitspraken doen over de toekomst van de PBO. Op basis van
moties van de Tweede Kamer werd elk van de product- en bedrijfschappen gevraagd een
toekomstverkenning en daarop geënte toekomstvisie op te stellen en deze eind 2005 aan
het kabinet aan te bieden. De schappen dienden zich daarbij te richten op de middellange
termijn, de periode tot 2010.
Tijdens het algemeen overleg over het kabinetsstandpunt in de Tweede Kamer zijn enkele
moties aangenomen4. Eén daarvan voorziet in een discussie tussen kabinet en Tweede
Kamer over de toekomst van de bedrijfslichamen, te houden voor het zomerreces van