De Nederlandse Bank
Locatie leeg Lustrumviering van het Studiegezelschap voor Economische
Politiek
Spreker leeg Dr. A.H.E.M. Wellink
Toen ik nog lid was van het studiegezelschap voor Economische Politiek
hoefde ik niet ver te reizen van mijn huis naar de bijeenkomsten in
Kasteel De Wittenburg, en voor deze lustrumviering hoefde ik alleen
maar mijn werkkamer uit te lopen. Het studiegezelschap staat mij dus
letterlijk en figuurlijk zeer na, en ik wil u daarom van harte
feliciteren met het 75-jarig bestaan. U heeft me gevraagd een speech
te houden met als thema nu, wat ik beschouw als een getuigenis van het
onverminderd grote enthousiasme waarmee het studiegezelschap de wereld
om ons heen bestudeert. Om nog tijd over te houden voor de andere
feestelijke activiteiten vandaag, zal ik het thema beperken tot de
vraag welke hervormingen nu nodig zijn om de Nederlandse
verzorgingsstaat in de toekomst sociaal en betaalbaar te houden.
In vergelijking met veel andere landen heeft Nederland een uitgebreide
en grotendeels publiek gefinancierde verzorgingsstaat. Een
verzorgingsstaat heeft tenminste drie mogelijke functies: herverdeling
van rijk naar arm, herverdeling over de levensloop en verzekering van
arbeidsmarktrisicos. De Nederlandse verzorgingsstaat vervult al deze
functies, bijvoorbeeld door de bijstand, AOW en uitkeringen bij werk
loosheid en arbeidsongeschiktheid. Deze regelingen hebben vaak een
universeel karakter en worden grotendeels publiek gefinancierd,
waardoor we in Nederland ongeveer een kwart van ons nationaal inkomen
uitgeven aan publieke sociale regelingen. Nederland lijkt in dit
opzicht op veel continentaal-Europese landen en Scandinavië, terwijl
andere geïndustrialiseerde landen, zoals het VK, de VS en OESO-landen
buiten Europa, aanmerkelijk lagere sociale publieke uitgaven hebben.
De verschillen tussen de geïndustrialiseerde landen zijn minder groot
wanneer we rekening houden met het feit dat niet alle sociale uitgaven
worden gefinancierd met publieke gelden.Sommige functies van de
verzorgingsstaat worden ingevuld door private regelingen tussen
werkgevers en nemers, en komen niet in de publieke uitgaven tot
uiting. Een voorbeeld is het pensioenstelsel, of de
WAO-hiaatverzekering waarmee de verlaging van de WAO-uitkering in de
jaren 90 is gerepareerd. Deze regelingen worden soms gestimuleerd door
belastingvoordelen, wat ook niet zichtbaar is in de publieke uitgaven.
Aan de andere kant heft de overheid ook belasting op de publieke
sociale uitgaven, bijvoorbeeld door uitkeringen te belasten of
indirect door BTW te heffen. Een betere maatstaf voor de omvang van de
welvaartstaat zijn daarom de totale sociale uitgaven, zowel privaat
als publiek gefinancierd en gecorrigeerd voor belastingheffing en
belastingvrijstellingen. Uit een studie van de OESO blijkt dat in 2001
de totale sociale uitgaven in de Verenigde Staten ongeveer gelijk
waren aan de Nederlandse, vooral doordat de Amerikaanse zorgkosten
grotendeels privaat worden gefinancierd. Overigens is een belangrijk
verschil dat veel regelingen in de VS niet algemeen dekkend zijn.
Ondanks de hoge zorguitgaven zijn bijvoorbeeld veel Amerikanen niet
verzekerd voor ziektekosten.
De afgelopen jaren is de Nederlandse verzorgingsstaat ingrijpend
hervormd, waarbij de rol van de overheid op meerdere terreinen is
vervangen door privaat aanbod binnen wettelijke kaders. Een voorbeeld
daarvan is de recente hervorming van de ziektekostenverzekeringen. De
Nederlandse ambitie om iedereen tegen ziektekosten te verzekeren is
onveranderd verzekering is tegenwoordig zelfs verplicht maar bij de
uitvoering concurreren particuliere verzekeraars en voormalige
ziekenfondsen tegenwoordig met elkaar. Hierdoor kan de kennis die de
verzekeraars hebben over de medische sector leiden tot een efficiënter
zorgaanbod. Bij de inrichting van de verzorgingsstaat moeten we dus
niet alleen kiezen hoeveel herverdeling en verzekering wenselijk is,
maar ook hoe die wordt aangeboden. Publieke voorziening zorgt voor een
hoge belastingdruk, wat een negatief effect op de potentiële groei
heeft. Private voorziening in combinatie met weinig wettelijke kaders
leidt tot onvolledige dekking, vooral bij mensen met lagere inkomens.
De recente hervormingen van de verzorgingsstaat in Nederland zijn
vooral gedreven door problemen met specifieke regelingen, en zijn
genomen in economisch moeilijke tijden. Naast de invoering van het
nieuwe zorgstelsel, heeft dit kabinet ook de WAO hervormd en het
prepensioen afgeschaft. Het verstorende effect van beide regelingen
was in de loop van de tijd steeds groter geworden. Zo ontvingen in
2003 bijna een miljoen mensen een arbeidsongeschiktheidsuitkering, een
stijging van bijna 350% ten opzicht van 1970. In een recessie lijkt de
wil tot hervorming soms groter dan in goede tijden, misschien omdat de
inefficiënties van bestaande regelingen zichtbaarder zijn en de
overheidsbegroting minder ruimte heeft. Dit betekent natuurlijk niet
dat hervormingen populair zijn. Juist in een tegenvallende conjunctuur
doen hervormingen meer pijn zo hebben herintredende WAO-ers meer kans
op een baan in een krappe arbeidsmarkt dan wanneer de werkloosheid
stijgt.
In Nederland bestaat een grote en constante steun voor de
verzorgingsstaat, en daarom is het niet verwonderlijk dat de recente
hervormingen jaren hebben geleid tot meer ontevredenheid over het
sociaal-economische beleid. In een onderzoek door het Sociaal en
Cultureel Planbureau gaf in 2004 slechts 15% van de ondervraagden het
sociaal-economische beleid een ruime voldoende, tegen 50% in 2000
(Noot 1). Deze grotere ontevredenheid hangt samen met een algemene
daling van het vertrouwen in de overheid, maar kan niet alleen daaraan
worden geweten. Over andere beleidsgebieden, zoals onderwijs, milieu,
kinderopvang en cultuur oordeelden in 2004 twee keer zoveel mensen
positief dan in het jaar 2000. In hetzelfde onderzoek gaf tweederde
van de ondervraagden in 2004 aan de inkomensverschillen in Nederland
te groot vinden, en 55% noemde handhaving van de sociale zekerheid als
belangrijke beleidsprioriteit van de politiek. Over een langere
periode bekeken is de steun voor de verzorgingsstaat groot en constant
gebleven, zo blijkt uit een overzicht van opiniepeilingen van het
Sociaal en Cultureel Planbureau sinds 1970 (Noot 2). Wanneer het
economische klimaat verslechtert daalt steun voor onderdelen van de
verzorgingsstaat, bijvoorbeeld voor openbare voorzieningen, maar
blijft op een hoog niveau.
De grote steun voor de verzorgingsstaat in Nederland sluit aan bij
onze opvattingen over de determinanten van maatschappelijk succes. Uit
internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat Nederlanders relatief
vaak maatschappelijk succes toeschrijven aan geluk, terwijl pech als
een belangrijke oorzaak van armoede wordt gezien. Bij een
vergelijkende analyse van de publieke sociale uitgaven in 59 landen,
die hier op DNB is uitgevoerd, blijkt dat mening van de bevolking over
de oorzaken van armoede een belangrijke verklaring is voor
internationale verschillen in de omvang van de verzorgingsstaat. Hoe
groter het percentage inwoners dat pech als belangrijkste oorzaak van
armoede ziet, hoe groter de publieke sociale uitgaven. Een andere
opvallende uitkomst is een negatief verband tussen
inkomensongelijkheid en herverdeling. Hoe groter de inkomens
ongelijkheid vóór belastingen is, des te lager zijn de publieke
sociale uitgaven als percentage van het bbp. Dit verband, dat in lijn
is met recente academische studies, hangt samen met de overtuiging van
mensen dat ze hun eigen lot kunnen beïnvloeden. Mensen accepteren de
inkomensverdeling waar de markt op uitkomt sneller, naarmate ze er
sterker van overtuigd zijn dat die het resultaat is van individuele
inspanningen in plaats van geluk.
De steun voor de welvaartstaat lijkt een reden om een pas op de plaats
te maken met nieuwe hervormingen, maar juist in een aantrekkende
economie doen aanpassingen minder pijn. Uit de constante en grote
steun van een groot deel van de Nederlandse bevolking voor de
verzorgingsstaat zou u de conclusie kunnen trekken dat verdere
hervormingen onwenselijk zijn, of op zijn minst electoraal
onverstandig. Ik doe dat niet, en wel om de volgende redenen. Ten
eerste spreken mensen zich in enquêtes vaak makkelijker uit voor extra
uitgaven dan voor hun financiering. In de enquête van het Sociaal en
Cultureel Planbureau uit 2004 wilde 63% van de ondervraagden een
stijging van de uitgaven voor de openbare voorzieningen, en 66% dat de
overheidsuitgaven gelijk zouden blijven of dalen. Het verenigen van
deze wensen impliceert bezuinigingen of, waarschijnlijker, oplopende
begrotingstekorten. Ten tweede verandert de Nederlandse samenleving
door verschillende trends, namelijk globalisering, individualisering
en vergrijzing, die de solidariteit kunnen ondergraven en de
inefficiënties van de huidige regelingen vergroten. Juist om de goede
en sociale aspecten van de verzorgingsstaat in dit krachtenveld te
behouden, zijn nieuwe hervormingen nodig. Het huidige, gunstige
economische klimaat biedt een belangrijke kans om deze hervormingen
relatief gemakkelijk in te voeren, en die moeten we niet laten lopen.
Ik zal nu ingaan op de manieren waarop globalisering,
individualisering en vergrijzing invloed hebben op de
verzorgingsstaat.
Globalisering kan de financiering voor de verzorgingsstaat onder druk
zetten en zorgen voor toenemende inkomensongelijkheid, waardoor het
draagvlak voor sociale uitgaven afneemt. Grotere internationale
concurrentie tussen bedrijven verdraagt zich niet met Nederlandse
belastingen die veel hoger zijn dan ons omringende landen of
inefficiënte regelingen die de loonkosten van bedrijven opdrijven.
Daarnaast kan globalisering in de toekomst leiden tot een groter
beloningsverschil tussen laag- en hoog opgeleiden. De toename van het
internationale handelsverkeer leidt tot specialisatie van ontwikkelde
landen als Nederland in de productie van kennisintensieve goederen en
diensten. Werk wordt complexer door het intensieve gebruik van nieuwe
machines met geavanceerde toepassingen, waardoor de vraag naar hoger
opgeleide werknemers waarschijnlijk sterker zal stijgen dan de vraag
naar lager opgeleide werknemers. Uit het DNB Household Panel, een
periodieke enquête onder 1500 huishoudens, blijkt dat Nederlanders met
een hoog inkomen vaker vinden dat mensen voor zichzelf moeten zorgen
dan mensen met een laag inkomen. Grotere inkomensverschillen zouden op
die manier kunnen leiden tot grotere acceptatie van
inkomensongelijkheid, en daarmee minder tot solidariteit. Daarbij
blijft het opleidingsniveau van allochtonen achter bij dat van
autochtone Nederlanders, onder andere door hun relatief grote
schooluitval in het voortgezet onderwijs. Toenemende inkomens
verschillen op een gedeeltelijk gesegregeerde arbeidsmarkt kunnen de
bereidheid om mee te betalen aan een collectief georganiseerde sociale
zekerheid onder druk zetten.
Sociale en culturele veranderingen zorgen voor een toenemende
individualisering van de Nederlandse maatschappij, waarop we de
organisatie van de verzorgingsstaat moeten aanpassen. In de jaren
zestig en zeventig was de Nederlandse samenleving nog een kostwinners
maatschappij, met een relatief gelijke spreiding van opleiding en
inkomens. De sociale voorzieningen, die een grote mate van
eenvormigheid kenden, dekten voor de grootste groep mensen de
inkomensrisicos goed af. Inmiddels is het kostwinnersmodel vervangen
door een anderhalfverdienersmodel, maar er zijn ook meer alleenstaande
mannen en vrouwen, al dan niet met kinderen. Ook de variëteit aan
arbeidscontracten is toegenomen, met meer tijdelijke contracten en
part-time werknemers. Onze verzorgingsstaat speelt niet voldoende in
op deze nieuwe situatie. Nederland is bijvoorbeeld internationaal
kampioen part-time werken geworden, mede door de prikkels die onze
verzorgingsstaat geeft. De hoge marginale belasting op arbeid voor de
tweede verdiener in een huishouden, doorgaans de vrouw, ontmoedigt
voltijds werken. Andere knelpunten voor grotere participatie op de
arbeidsmarkt zijn de relatief dure kinderopvang voor hoge inkomens,
schooltijden die slecht aansluiten op werktijden en het gebrek aan
betaalbare naschoolse opvang. Sommige van deze knelpunten belemmeren
ook de participatie van alleenstaande ouders op de arbeidsmarkt. Mede
hierdoor concentreert de afhankelijkheid van uitkeringen zich bij een
beperkt aantal groepen, en naar verwachting wordt deze concentratie in
de toekomst eerder groter dan kleiner.
De vergrijzing van de Nederlandse bevolking maakt maatregelen
noodzakelijk om de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat te behouden.
Nu staan naast elke gepensioneerde in Nederland vijf werknemers, maar
in de komende drie decennia zal deze verhouding veranderen tot twee op
vijf. In dezelfde periode zullen de inkomsten uit de Nederlandse
gasbel sterk dalen. Het Centraal Planbureau heeft recent een rapport
uitgebracht, waarin de gevolgen hiervan voor de overheidsfinanciën tot
2040 worden doorgerekend (Noot 3). Doordat uitgaven voor de AOW en
de zorg sterk zullen stijgen en de inkomsten onvoldoende stijgen, zal
ongewijzigd beleid leiden tot een oplopende staatschuld en onhoudbare
overheidsfinanciën. Sparen voor de vergrijzing betekent volgens de CPB
berekeningen dat het komende kabinet een fors structureel overschot op
de overheidsbegroting tot stand moet brengen, dat vervolgens jaren
moet worden vastgehouden tot de overheidsschuld is omgebogen in een
positief vermogen. Zowel niets doen als de spaarvariant komt
uiteindelijk neer op bezuinigingen, in anticipatie van de vergrijzing
of afgedwongen wanneer de overheidsfinanciën onhoudbaar worden.
Voorkomen dat de overheidsfinanciën onhoudbaar worden is beter dan
genezen, en daarom zou het komende kabinet moeten zowel moeten sparen
als maatregelen nemen die de kosten van de vergrijzing verkleinen.
Globalisering, individualisering en vergrijzing zijn trends die met
onzekerheden zijn omgeven, maar in alle scenarios is een verhoging van
de arbeidsparticipatie in Nederland noodzakelijk. Hogere
arbeidsparticipatie, in personen maar zeker ook in uren, verbetert de
betaalbaarheid van de verzorgingsstaat en helpt langdurige
inactiviteit onder bepaalde groepen te voorkomen. Afgedwongen
aanpassing in slechte economische tijden is pijnlijker en mogelijk
minder rechtvaardig dan een weloverwogen geleidelijke aanpassing, die
mensen de mogelijkheid biedt zich tijdig voor te bereiden op
veranderingen. Daarbij ondergraaft onzekerheid over de houdbaarheid
van onze verzorgingsstaat het vertrouwen in de overheid, en daarmee
het vertrouwen van mensen in de economische ontwikkeling.
De vraag hoe groot de rol van de overheid in de voorziening van
collectieve verzekeringen en inkomensherverdeling in toekomst moet
zijn, is vooral een politieke keuze. In een recente studie heeft het
Centraal Planbureau verschillende mogelijke toekomstrichtingen van de
Nederlandse verzorgingsstaat geschetst, met hun voor- en nadelen (Noot
4). Eén variant, de gerichte verzorgingsstaat, gaat uit van
flexibilisering van de arbeidsmarkt en een terugtredende overheid, en
gaat daarmee in de richting van het Angelsaksische model. Door lagere
uitkeringen en belastingen nemen de werkgelegenheid toe, maar ook de
inkomensongelijkheid. Het belangrijkste risico is het ontstaan van een
groep achterblijvers die door de armoedeval afhankelijk blijven van
sociale voorzieningen. Een andere variant, de universele verzorgings
staat, gaat ook uit van flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar in
combinatie met uitgebreide herverdeling en collectieve regelingen die
gericht zijn op het vergroten van de participatie. Het behoud, of
zelfs vergroten, van publieke sociale uitgaven wordt uitgeruild tegen
minder privacy en keuzevrijheid, omdat een streng en activerend
overheidsbeleid nodig is om de arbeidsdeelname hoog te houden. In deze
variant gaat Nederland richting het Scandinavische model, dat
tegenwoordig erg populair lijkt te zijn. Overigens gaan achter deze
modellen ook weer grote verschillen tussen landen schuil. Een
discussie over modellen kan daarom niet de discussie over specifieke
maatregelen vervangen.
Nederlanders hechten terecht sterk aan onze verzorgingsstaat, die
onder druk zal komen van globalisering, individualisering en
vergrijzing. Om de goede en sociale kanten van ons stelsel te behouden
zijn hervormingen noodzakelijk. De hervormingen die ik voorstel hebben
vooral betrekking op verhoging van de arbeidsparticipatie, wat niet
van de ene op de andere dag zal gaan. Hierdoor, en om mensen in staat
te stellen zich op de hervormingen voor te bereiden, is nu het moment
om tot nieuwe hervormingen te besluiten. Mijn voorkeur gaat daarbij
uit naar maatregelen die vooral zijn gericht op een verhoging van de
arbeidsparticipatie.
Noot 1: Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van
Nederland 2005, september 2005.
Noot 2: SCP, 2005, Steun voor de verzorgingsstaat in de publieke
opinie, 1970-2002, SCP publicatie 2005/3.
Noot 3: CPB, Ageing and the Sustainability of Dutch Public Finances,
2006.
Noot 4: Centraal Planbureau, Reinventing the welfare state, 2006.
[s?root.de_kennisBank.Nieuws__persberichten_en_speeches.DNB.Speeches_2
006.Speech_president_Wellink_over_'De_toekomst_van_de_Nederlandse_verz
orgingsstaat'] leeg