Op 9 mei 2006 is door de Hoge Raad uitspraak gedaan over afgifte van
het medisch dossier i.v.m. strafvervolging van de gezinsvoogd van
Savanna.
Samenvatting door griffier van de Hoge Raad (buiten
verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)
Achtergrond:
De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan in de procedure waarin de
Stichting Thuiszorg Groot Rijnland, nader te noemen âde Stichtingâ,
beklag heeft gedaan over de inbeslagneming van het door het
consultatiebureau aangelegde medisch dossier betreffende Savanna.
Naar aanleiding van de gewelddadige dood van de driejarige Savanna is
het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar de rol van de
jeugdhulpverlening. Daarbij is de gezinsvoogdes als verdachte
aangemerkt. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat
de gezinsvoogdes wordt verdacht van overtreding van art. 307 Sr danwel
art. 308 Sr, zulks in samenhang met art. 309 Sr (dood of zware
mishandeling door schuld, gepleegd in de uitoefening van een beroep).
In de zaak tegen de gezinsvoogdes wenst zowel het Openbaar Ministerie
als de verdediging te beschikken over het door het consultatiebureau
aangelegde dossier betreffende Savanna.
Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aangegeven dat de aandacht met
name uitgaat naar de inhoud van de contacten die er tussen het
consultatiebureau en de gezinsvoogdes zijn geweest.
Het consultatiebureau waar Savanna onder controle stond, valt onder
het verband van de Stichting.
In opdracht van de rechter-commissaris is na een bevel tot uitlevering
het medisch dossier gezondheidszorg 0-4 jarigen betreffende Savanna
onder de Stichting in beslag genomen.
Dit dossier bevindt zich thans in een gesloten envelop in de kluis van
de rechter-commissaris.
De Stichting heeft zich verzet tegen de inbeslagneming stellende dat
de betreffende stukken vallen onder het haar toekomende
verschoningsrecht (medisch beroepsgeheim).
De rechtbank âs-Gravenhage heeft het klaagschrift van de Stichting,
strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen medisch dossier, bij
beschikking van 23 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
De Stichting heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van
de rechtbank.
Mr. C. Waling, advocaat in Den Haag, heeft namens de Stichting onder
meer aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank dat er in deze zaak
sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking
van het verschoningsrecht van de medicus rechtvaardigen, onvoldoende
is gemotiveerd. Voorts dat de afwijzing van het subsidiaire verzoek
van de Stichting om slechts een geclausuleerde kennisneming van het
medisch dossier toe te staan, ontoereikend is gemotiveerd.
De advocaat-generaal A.J.M. Machielse heeft in zijn conclusies van 14
en 28 februari 2006 de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep te
verwerpen.
Uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft op 9 mei 2006 de beschikking van de rechtbank
vernietigd met verwijzing van de zaak, ter verdere behandeling en
beoordeling, naar het gerechtshof âs-Gravenhage .
De Hoge Raad heeft eerst het algemene toetsingskader geschetst dat
geldt bij de beoordeling van een beroep op het verschoningsrecht door
een geheimhouder.
Aan het verschoningsrecht (medisch beroepsgeheim) ligt ten grondslag
dat het maatschappelijk belang van waarheidsvinding moet wijken voor
het maatschappelijk belang dat een ieder zich zonder vrees voor
openbaarmaking van het toevertrouwde moet kunnen wenden tot de
verschoningsgerechtigde.
Vervolgens heeft de Hoge Raad overwogen dat het oordeel van de
rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die
een inbreuk op het verschoningsrecht kunnen rechtvaardigen en die
ertoe behoren te leiden dat het inbeslaggenomen medisch dossier bij de
stukken van het geding wordt gevoegd, ontoereikend is gemotiveerd.
De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen:
- dat het hier niet gaat om een tegen de verschoningsgerechtigde
bestaande verdenking;
- de aard en omvang van de gegevens die met doorbreking van het
verschoningsrecht in de strafprocedure zouden worden ingebracht;
- de omstandigheid dat hier sprake is van verdenking van de misdrijven
van de art. 307, 308 in verbinding met art. 309 Sr, terwijl, volgens
de rechtbank, met name van belang is de frequentie en inhoud van de
contacten tussen de arts van het consultatiebureau en de verdachte
gezinsvoogdes;
- de rechtbank onvoldoende heeft onderzocht de vraag of de relevante
gegevens niet op andere wijze konden worden verkregen, mede in het
licht van hetgeen namens de Stichting in het klaagschrift is
aangevoerd en voorgesteld en het verhandelde in raadkamer. Het oordeel
van de rechtbank âdat in het licht van het bovenstaande een
geclausuleerde kennisname van het dossier meer vragen zal opwerpen en
derhalve in onvoldoende mate zal bijdragen aan het aan het licht
brengen van de waarheidâ is niet zonder meer begrijpelijk.
Gevolgen van deze uitspraak
Het gerechtshof âs-Gravenhage, waarnaar de zaak wordt verwezen, zal de
gegrondheid van het klaagschrift opnieuw moeten onderzoeken en daarop
een beslissing moeten geven.
Zie voor de volledige uitspraak (met rolnummer 03082/05B):
LJ Nummer
AV2386
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 9 mei 2006 Naar boven