ChristenUnie
Bijdrage debat Wijziging Wet primair onderwijs; overblijven in
het basisonderwijs
Bijdrage debat Wijziging Wet primair onderwijs; overblijven in het
basisonderwijs
woensdag 12 april 2006 17:02
Arie Slob: Voorzitter. Ik hoorde de heer De Vries in zijn eerste
termijn zeggen dat dit wetsvoorstel regelt wat al praktijk is. De
vraag is dan waarom dit wetsvoorstel nog nodig is. De minister zegt
dat 96% van de scholen in de praktijk met ouders afspraken heeft
gemaakt over de tussenschoolse opvang. Waarom is het dan nodig om daar
een apart wetsvoorstel voor te maken? Ik ken de voorgeschiedenis, dus
ik weet dat er al heel lang over wordt gesproken. Ik denk echter dat
het toch goed is om deze vraag te stellen. De regering heeft immers
gezegd dat zij graag wil snijden in administratieve lasten en niet
meer wil doen dan noodzakelijk is.
Los van de vraag of deze wettelijke regeling noodzakelijk is, kan de
inhoud van het voorstel wel op onze steun rekenen. Deze weerspiegelt
immers voor een grote deel de huidige praktijk.
Scholen en ouders moeten samen overleggen hoe het overblijven tussen
de middag wordt ingericht. Zij kunnen in dat overleg afspreken welke
kwaliteitseisen zij eraan willen stellen. Het lijkt mij niet aan de
orde te kunnen zijn dat men zegt dat er helemaal geen eisen hoeven te
worden gesteld. Iedere ouder zoekt voor zijn of haar kind het goede.
Dat geldt ook voor het overblijven tussen de middag. Ik kan uit eigen
ervaring spreken. Mijn fractie heeft er dan ook weinig behoefte aan om
hiervoor van bovenaf allerlei eisen te gaan stellen. Het kan in goed
overleg op basis van de situatie die zich binnen de school voordoet,
worden vastgesteld. Er komt nog bij dat ouders een instemmingsrecht
hebben ten aanzien van het vaststellen van de regeling voor
overblijven. Dat recht geeft hen de nodige waarborgen.
Wij hebben er al op andere momenten over gesproken dat het
instemmingsrecht via de medezeggenschap aan de andere kant ook
problemen kan opleveren. Er zou een tweedeling tussen de ouders kunnen
ontstaan wanneer er bijvoorbeeld ouders zijn die het liever goedkoper
willen regelen door het inzetten van vrijwilligers. Er zouden
daarnaast ook ouders kunnen zijn die er meer voor over hebben en die
de voorkeur geven aan het inschalen van meer professionals. Is de
minister zich ervan bewust dat dit risico zich kan voordoen? Wij
moeten uiteraard voorkomen dat de tussenschoolse opvang voor een
bepaalde categorie ouders onbetaalbaar zou worden. Voor zover mij
bekend doen zich in dit opzicht nog geen problemen voor, maar dat mag
ook in de toekomst niet het geval zijn.
Nu ik collega De Vries toch aan het citeren ben, ga ik daarmee nog
maar even door. Ik hoorde hem zeggen dat de discussie over de voor- en
naschoolse opvang op een later moment terugkomt. Die vaststelling is
op zich juist, maar wij kunnen er niet om heen dat het wetsvoorstel
dat voorligt, of wij dat nu leuk vinden of niet, raakt aan de
discussie over de voor- en naschoolse opvang. De minister heeft zelf
gesproken over dagarrangementen. Het wordt dus ook door de regering
als een eenheid gezien. Ik acht de eerdere discussies die wij hierover
hebben gevoerd, bekend. Hoe minder verplichtingen, hoe beter. Maar wij
kennen de politieke realiteit en weten dus dat de Kamer in meerderheid
een aantal uitspraken heeft gedaan die wijzen in de richting waarlangs
de motie zal worden uitgevoerd. Het is voor ons van belang dat
voldoende financiële middelen beschikbaar zullen komen voor de
uitvoering ervan. Ik zou graag van de minister willen weten hoe zij
dit wetsvoorstel ziet in relatie tot de vormgeving van de voor- en
naschoolse opvang. Als wij ook deze zoals de bedoeling is via de
school gaan regelen, gebeurt dat in principe door toepassing van de
Wet op de kinderopvang. Dan ontstaat enig verschil tussen de
verschillende soorten opvang. Het is de vraag in hoeverre dit in de
praktijk werkbaar zal blijken te zijn. Als scholen op grond van de
nieuwe plannen ter uitvoering van de motie-Van Aartsen/Bos kiezen voor
professionele opvang, kan dit betekenen dat zij deze professionele
krachten ook willen inzetten voor de overblijfmogelijkheid. Van het
vrijwillige en op overleg gerichte karakter komt dan weinig meer
terecht. Is deze conclusie juist?
Wanneer de Wet op de kinderopvang van toepassing wordt op de voor- en
naschoolse opvang, zal dit op zich waarschijnlijk een inperking van
het medezeggenschapsrecht van de ouders betekenen. In antwoord op onze
vragen heeft de minister gesteld dat het bevoegd gezag met betrekking
tot de voor- en naschoolse opvang overleg moet voeren met de
oudergeleding van de medezeggenschapsraad, die instemmingsrecht krijgt
ten aanzien van de wijze waarop de opvang wordt georganiseerd. Hoe
verhoudt dit zich tot elkaar? Hoe ver reikt het instemmingsrecht van
ouders als de Wet op de kinderopvang van toepassing wordt? Daarin is
in artikel 60 sprake van een adviesrecht. Ik zie een aantal
verschillen ontstaan. Onze opvattingen over de voor- en naschoolse
opvang zijn duidelijk, evenals die over dit wetsvoorstel. Wij ontkomen
er niet aan om het in zijn totaliteit te bekijken en te bezien hoe een
en ander op elkaar zal aansluiten. Dat is de plicht die wij hebben als
parlementariërs.
Mevrouw Kraneveldt (LPF):
Ik deel de vrees van de heer Slob dat scholen die voor- en naschoolse
opvang professioneel gaan regelen, daarin in een klap ook de
tussenschoolse opvang meenemen. Ik constateer dat hij in ieder geval
deze mogelijkheid ook ziet. Dat kan sommige ouders zeker voor
problemen stellen. Die vraag had ik ook op mijn lijstje voor de
minister.
De heer Slob (ChristenUnie):
Die kunt u schrappen.
Mevrouw Kraneveldt (LPF):
Inderdaad, ik sluit mij meteen bij uw vraag aan. Binnen het
democratische proces van de medezeggenschapsraad op school kunnen ook
afwijkende afspraken worden gemaakt. Men zou ook kunnen beslissen om
de voor- en naschoolse opvang, die heel anders van aard is dan de
tussenschoolse opvang, professioneel in te vullen, terwijl voor de
ouders die na 15.30 uur de zorg voor hun kinderen op zich kunnen nemen
en daarom een laagdrempelige tussenschoolse opvang wensen, met
vrijwilligers zou kunnen worden gewerkt. Die combinatie is natuurlijk
ook mogelijk.
De ouders in de medezeggenschapsraad kunnen invloed uitoefenen. Ik
begrijp het probleem van de heer Slob, maar dat behoeft zich niet voor
te doen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik zie het niet direct als een probleem, maar het is een redelijk
objectieve constatering van feiten dat wij op dit moment een
wetsvoorstel bespreken om de tussenschoolse opvang te regelen, waarbij
een keuze is gemaakt die ik op zichzelf kan billijken, maar waarbij ik
ook weet dat er over voor- en naschoolse opvang in de Kamer een aantal
andere opvattingen heerst, waardoor wellicht de aansluiting tussen de
verschillende soorten opvang niet helemaal vlekkeloos zal verlopen.
Was het niet beter geweest om het onderhavige wetsvoorstel nog even te
laten liggen en te behandelen als er meer duidelijkheid is over de
voor- en naschoolse opvang? Wellicht zal de minister antwoorden dat
het wetsvoorstel dan nog een jaar moet blijven liggen, maar ik vraag
mij af of dat echt een probleem is. Wij zien dat de zaken in de
praktijk bij het gros van de scholen al gewoon goed marcheren.
Mevrouw Hamer (PvdA):
De heer Slob wil eigenlijk wachten tot wij de voor- en naschoolse
opvang regelen. Aan het begin van zijn betoog zei hij dat hij het eens
is met de wijze van regelen in het wetsvoorstel. Staat hem een
regeling op dezelfde manier voor de voor- en naschoolse opvang voor
ogen? Of wil hij juist dat voor de voor- en naschoolse opvang de Wet
kinderopvang van toepassing blijft, of althans de kwaliteitsregeling
etc.? Ik kan niet helemaal duiden hoe hij dat in elkaars verlengde
ziet.
De heer Slob (ChristenUnie):
Mijn opmerkingen over de volgordelijkheid van de behandeling van de
wetten zijn een objectieve constatering. Ik heb er nooit een geheim
van gemaakt dat wij niet al te veel willen regelen. Dat is ook onze
opvatting met betrekking tot de voor- en naschoolse opvang. In het
laatste overleg ben ik daar duidelijk over geweest. Wij wachten nog op
de uitwerking door de regering. Er is nog weinig heel zeker. Als de
voorstellen er liggen, zullen wij vanuit onze insteek daarop reageren.
Het lijkt mij logisch om na te gaan of wij een duidelijke eenheid erin
kunnen aanbrengen. Het moge dan ook duidelijk zijn waar onze voorkeur
naar uitgaat.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Collega Tineke Huizinga heeft bij de behandeling van de Wet
kinderopvang een nogal belangrijk amendement ingediend om de
betaalbaarheid van de kinderopvang met het oog op de toegankelijkheid
voor de lagere inkomens goed te regelen. De partij van de heer Slob
vond dat belangrijk. In het onderhavige wetsvoorstel wordt daarover
helemaal niets geregeld. Toch zegt hij dat hij het ermee eens is. Ik
ben wel nieuwsgierig hoe zijn partij daar in zit. Ik ken de
terughoudendheid van de heer Slob op het gebied van de kinderopvang,
maar mevrouw Huizinga zag toch reden om de toegankelijkheid beter te
regelen dan in het aanvankelijke voorstel werd gedaan.
De heer Slob (ChristenUnie):
De betaalbaarheid is eigenlijk weer een ander punt. Ik heb duidelijk
gezegd dat het heel vervelend zou zijn als er tweespalt tussen ouders
zou komen, waardoor een bepaalde categorie ouders, als de eisen heel
hoog worden, de tussenschoolse opvang niet meer zou kunnen betalen. Ik
zie dat in de huidige praktijk niet zo snel gebeuren, maar ik zou het
een vervelende ontwikkeling vinden. Dit sluit naadloos aan bij onze
insteek bij de Wet kinderopvang, waarbij mijn collega aandacht heeft
gevraagd voor de betaalbaarheid en de toegankelijkheid. Ik zie op dat
punt niet zoveel tegenstellingen. Mijn opmerking over het
aaneensluiten van verschillende wetten komt voort uit de keuze om het
onderhavige wetsvoorstel nu aan ons voor te leggen, terwijl de
voorschoolse en naschoolse opvang pas later worden uitgewerkt.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Er is natuurlijk een relatie in die zin dat mede dank zij het
amendement van mevrouw Huizinga een aantal zaken voor de voor- en
naschoolse opvatting goed is geregeld en hier nu niet. Ik kan mij
voorstellen dat de heer Slob wenst dat het minstens op de minimale
manier wordt geregeld.
Als wij op termijn een debat voeren over de invulling, verzoek ik de
heer Slob om dat aan de orde te stellen. Ik had de indruk dat dit één
van de intenties van hem was.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb niet ten onrechte aandacht gevraagd voor de betaalbaarheid van
het een en ander. Ook heb ik opgemerkt dat er wat dat betreft naar
mijn idee geen problemen zijn. Mochten die er wel zijn of ontstaan als
gevolg van de eventuele invoering van deze wet, dan moeten wij
daarvoor uiteraard oog hebben.
Wij hechten eraan dat ouders die alleen gebruik willen maken van de
tussenschoolse opvang dat kunnen doen, zonder dat zij hinder
ondervinden van allerlei andere regelingen ten aanzien van voor- en
naschoolse opvang. Dat is een complicerende factor als wij alles op
elkaar willen laten aansluiten, maar wij moeten die categorie ouders
goed in de gaten houden. Lang niet alle ouders hebben er immers
behoefte aan om van het dagarrangement gebruik te maken. Die opmerking
sluit misschien aan bij de woorden van mevrouw Kraneveldt daarover.
Wij staan positief tegenover de financiële mogelijkheden die worden
gegeven om deze tussenschoolse opvang en scholing en ondersteuning van
ouders handen en voeten te geven. De scholen kunnen in overleg met de
ouders keuzes maken over de besteding van het geld. Wat zal er
gebeuren als het scholingsbudget in 2008 verdwijnt? Moeten scholen dat
geld dan zelf opbrengen? Zo ja, hoe moeten zij dat dan doen? Wij
constateren dat er juist in deze vorm van opvang, waarbij ervoor wordt
gekozen om de ouders daarbij te betrekken, een behoorlijke doorstroom
aan ouders is. Ik spreek nadrukkelijk over "ouders". In de
concepttekst die ik met mijn fractie heb besproken, had ik het woord
"moeders" opgenomen. In reactie daarop veerde een van de mannelijke
medewerkers op met de mededeling dat ook hij heel vaak heeft opgepast.
Ik concludeerde daaruit dat die tekst moet worden aangepast. Er zijn
dus wel degelijk mannen die dit belangrijke werk regelmatig doen.
Als men ervoor kiest om de verantwoordelijkheid voor de tussenschoolse
opvang wettelijk bij de scholen neer te leggen, is het logisch om ook
de aansprakelijkheid via de scholen te regelen. Worden de kosten
daarvan ook geschaard onder de exploitatiekosten die bij de ouders in
rekening worden gebracht?