Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Bijlage 9. Effecten van een ander vaststellingsmoment

Een overzicht van de effecten.
Met behulp van de data over 2005 en een aangepast verdeelmodel 2005 is berekend wat de effecten zijn voor gemeenten. Het verdeelmodel 2005 is voor deze berekening op twee onderdelen aangepast om beter aan te sluiten bij de situatie 2006:

1. De ex-ante inperking 2006 is gebruikt (maximaal 7,5%).

2. In 2006 wordt voor grote gemeenten volledig objectief verdeeld en niet meer historisch (uitgezonderd de doorwerking in de ex-ante inperking). In 2005 was dit nog niet het geval. Het model 2005 is voor deze analyse, in lijn met de gehanteerde systematiek in 2006, zo toegepast dat grote gemeenten volledig objectief worden gebudgetteerd. Voor middelgrote gemeenten is een glijdende schaal tussen een 100% historische en een 100% objectieve verdeling toegepast (afhankelijk van het inwonertal). De ondergrens van het compartiment middelgrote gemeenten is vanwege de beschikbaarheid van gegevens niet aangepast van 40.000 naar 30.000 inwoners. Om een indicatie van de effecten voor groeigemeenten te geven, zijn de effecten weergegeven voor 14 gemeenten met een Vinexlocatie.

Tabel: Effecten van de verschillende varianten van actualiseren. Effecten macrobudget zijn buiden beschouwing gelaten (cijfers 2005 en aangepast model 2005).
Wat actualiseren? ? Na voorlopig budget Verdeelkenmerken Verdeelkenmerke verdeelkenmerken niet actualiseren in mei n actualiseren in meer actualiseren. t1 (voorgestelde september t (procedure 2004) procedure 2006) (procedure 2005) Percentage van budget dat wordt herverdeeld n.v.t. 1,0% 1,9% Aansluiting budget en uitgaven. Hoe hoger het 96,8% 97,2% 97,3% percentage hoe beter de voorspelling van de
uitgaven.2
Gemiddelde wijziging in budget ten opzichte van n.v.t. 5,2% 6,1% het voorlopige budget. Hoe lager het %, hoe
stabieler het budget.
Grootste negatieve afwijking van het voorlopige n.v.t. -18,6% -21,4% budget. Hoe lager het %, hoe stabieler het
budget.
Verschil budget en uitgaven. Gemiddelde 5,8% 4,5% 3,5% absolute afwijking voor een 14-tal
groeigemeenten3. Hoe lager het percentage hoe
beter de voorspelling van de uitgaven.
Gemiddelde afwijking van het voorlopige budget n.v.t. 4,1% 5,6% verdeelkenmerken voor een 14-tal
groeigemeenten. Hoe lager het %, hoe stabieler
het budget.


1 Bij deze berekening is ervan uitgegaan dat in mei de volgende verdeelkenmerken kunnen worden geactualiseerd: historische uitgaven, aantal huishoudens, aantal éénouderhuishoudens, inwoners met lager onderwijs als hoogste opleiding, inwoners in stedelijk gebied, regionaal klantenpotentieel, aantal lopende WW-uitkeringen.
2 Om tot dit percentage te komen is het budget gelijkgeschaald aan de uitgaven (macrobudget = macro-uitgaven). Het percentage = de som van de gemeentelijke overschotten op dit geschaalde budget/het geschaalde macrobudget*100%.
3 Om tot dit percentage te komen is het budget gelijkgeschaald aan de uitgaven (macrobudget = macro-uitgaven). Het is het gemiddelde absolute verschil. Het `absolute' verschil betekent dat negatieve verschillen, positief gemaakt zijn zodat negatieve en positieve verschillen elkaar niet uitvlakken. Het positieve percentage betekent dus niet dat er een overschot is. Het percentage = (het absolute geschaalde gemeentelijke budget ­ de uitgaven)/de uitgaven*100%