De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Datum 27 april 2006
Onderwerp Financieringssystematiek WWB 2007
1. Inleiding
Ruim twee jaar na de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004
worden de resultaten van deze wet gaandeweg zichtbaar. De WWB beoogt gemeenten meer
beleidsvrijheid te geven, om daarmee de effectiviteit van de uitvoering te vergroten. Inmiddels
zijn er vele aanwijzingen dat door de WWB bij gemeenten een belangrijke verandering is
opgetreden, in die zin dat het beleid en de uitvoering er (meer dan voorheen) op gericht is om
instroom in de WWB te beperken, en uitstroom naar werk te bevorderen.
Onlangs heeft u van mij de rapportage `WWB in cijfers I' ontvangen. Daaruit blijkt dat mede
door de inspanningen van gemeenten (als gevolg van de WWB) het bijstandsvolume aan het
dalen is. Minder mensen zijn afhankelijk van de overheid. Dit is niet alleen op macroniveau
zichtbaar, maar ook op individueel gemeentelijk niveau doen zich opmerkelijke
ontwikkelingen voor. Gemeenten slagen er bijvoorbeeld in om een stijging van het
bijstandsvolume, in 2005 om te buigen in een forse daling. Ook zijn er gemeenten die een
dreigend tekort van aanzienlijke omvang hebben weten te vermijden door forse inspanningen.
Ook in mijn persoonlijke contacten met gemeenten merk ik dat gemeenten blij zijn met de
beleidsvrijheid die zij door de WWB hebben gekregen, en dat zij door deze wet gestimuleerd
worden tot het voeren van effectiever en efficiënter beleid.
Tegelijkertijd constateer ik dat de bodem nog niet in zicht is. De gemeentelijke
uitvoeringspraktijk is nog volop in ontwikkeling; gemeenten zijn nog steeds aan het leren wat
wel en niet werkt. Zo blijkt uit een recent onderzoek van SEOR dat reïntegratie ook loont voor
mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt1.
De financieringssystematiek is een cruciaal onderdeel van de WWB. Door de
financieringssystematiek worden gemeenten geprikkeld om bijstandsgerechtigden zo efficiënt
en effectief mogelijk te begeleiden naar de arbeidsmarkt.
De financieringssystematiek bestaat uit drie componenten:
§ Een (toereikend) macrobudget voor het Inkomensdeel.
1 Jaap de Koning ea, SEOR, Effectiviteit van Reïntegratie, maart 2005
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
§ Een objectief verdeelmodel voor het I-deel dat aansluit bij de onvermijdelijke
bijstandslasten van gemeenten.
§ Een budget voor reïntegratievoorzieningen dat aansluit bij de reïntegratiebehoefte van
gemeenten.
In deze brief presenteer ik mijn voorstellen voor de financieringssystematiek voor 2007.
Daarbij stel ik een aantal verbeteringen voor.
§ Voor de verdeelmodellen is conform mijn toezegging aan u een onderhoudstraject
ontwikkeld, waaruit enkele verbetermogelijkheden naar voren komen.
§ Voor het vaststellingsmoment van het gemeentelijk I-budget heb ik nieuwe afspraken
gemaakt met de VNG.
Uit mijn contacten met gemeenten is mij gebleken dat er bij gemeenten grote behoefte bestaat
aan meer stabiliteit.
De afgelopen jaren zijn gemeenten geconfronteerd met forse aanpassingen van hun budgetten,
zowel over de jaren heen, als binnen een jaar. De aanpassingen over de jaren heen hielden
verband met het overgangsregime dat is gehanteerd bij de invoering van het verdeelmodel I-
deel via het afbouwen van de historische verdeling, en met de aanpassingen van de objectieve
verdeelsleutel die de afgelopen jaren met uw Kamer zijn afgesproken. De aanpassingen binnen
een jaar hielden verband met de noodzakelijke aanpassingen van het macrobudget, en
daarnaast met de actualisatie van de verdeelkenmerken waarover met uw Kamer afspraken zijn
gemaakt om aan de problematiek van groeigemeenten tegemoet te komen.
Met mijn voorstellen beoog ik meer rust te bieden rond de bepaling van de omvang van de
gemeentelijke budgetten. De aanpassingen die ik voorstel voor 2007 zijn gunstig voor de
stabiliteit van de budgetten en daarmee ook voor de gemeentelijke financiële huishouding,
omdat de gevolgen van de financieringssystematiek voor gemeenten beter voorspelbaar
worden.
Overigens constateer ik dat er de afgelopen jaren sprake is geweest van een deugdelijke
werking van de financieringssystematiek. Dat kan afgeleid worden uit het beperkte beroep dat
gedaan is op een aanvullende uitkering bij de toetsingscommissie. Hierover heb ik u
geïnformeerd bij brief van 29 maart jl.
2. Onderhoudstraject verdeelmodellen
2.1 Verdeelmodel Inkomensdeel
Het verdeelmodel Inkomensdeel beoogt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de onvermijdelijke
uitkeringslasten voor gemeenten. Dit wordt bereikt door te verdelen aan de hand van een set
objectieve, niet door de gemeente te beïnvloeden, variabelen.
Verdelen gaat gepaard met herverdeeleffecten. Onder herverdeeleffecten wordt verstaan het
verschil tussen budget en feitelijke uitgaven. Herverdeeleffecten zijn ook beoogd: gemeenten
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
die goed presteren worden hiervoor beloond, en gemeenten die het minder goed doen voelen
de financiële gevolgen hiervan.
Vorig jaar heeft uw Kamer ingestemd met het huidige verdeelmodel voor 2006. Zie voor de
verdeelkenmerken en de gewichten van het verdeelmodel 2006 bijlage 1.
Een objectief verdeelmodel zal nooit precies in alle gemeenten op de noodzakelijk te maken
kosten aansluiten. Ook uw Kamer heeft vorig jaar blijk gegeven hiervoor begrip te hebben.
Ik heb vorig jaar toegezegd om ten behoeve van het onderhoud van de verdeelmodellen een
onderhoudstraject te ontwikkelen. Doelstelling van onderhoud is de kwaliteit van de
verdeelmodellen WWB te waarborgen en zo mogelijk te verbeteren. Het onderhoudstraject
biedt gemeenten en parlement de garantie dat extreme uitkomsten van de verdeelmodellen
onderzocht en bekeken worden, en daarmee dat de uitkomsten voor gemeenten beter
herkenbaar zijn.
Bijlage 2 bevat een beschrijving van de opzet van het onderhoudstraject 2007, dat als basis
heeft gediend voor de dit jaar uitgevoerde onderzoeken.
De suggesties van uw Kamer en van gemeenten zijn gebruikt als uitgangspunt voor de
analyses die gedaan zijn in het kader van het onderhoudstraject gericht op 2007. SZW heeft
vele externen betrokken bij de uitvoering van het onderzoek (zie onderstaande box).
De Raad voor de financiële verhoudingen is, net als in voorgaande jaren, om advies gevraagd.
Verderop in deze paragraaf wordt nader ingegaan op het advies van de Raad.
Box 1. Betrokkenheid van derden bij het onderzoek
Het ministerie van SZW heeft belanghebbende partijen op verschillende manieren bij het
onderhoudstraject betrokken. De Werkgroep onderhoudstraject verdeelmodellen WWB
2007 heeft het ministerie van SZW geadviseerd over de opzet en uitvoering van het
onderzoek. In deze werkgroep zaten vertegenwoordigers van gemeenten (Rotterdam,
Enschede, Leeuwarden, Hellendoorn, Den Haag en Zaanstad), de VNG, Divosa, het
Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van
Economische Zaken, de Raad voor de Financiële Verhoudingen, het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) en SZW. Onderzoekers van SEOR hebben de werkgroep technisch
geadviseerd. SZW heeft elf belangstellende gemeenten uitgenodigd om deel te nemen in
een panel van meelezers. Deze elf gemeenten hebben de conceptrapportages ontvangen.
SZW heeft hun commentaar doorgeleid naar de onderzoekers. Ten slotte heeft SZW met
speciale Nieuwsbrieven alle gemeenten tussentijds geïnformeerd over de voortgang van het
onderhoudstraject en hen uitgenodigd om reacties te geven.
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Wat heeft het onderzoek opgeleverd?
Aan de hand van de vele suggesties van diverse partijen is een onderzoek door APE gedaan
(bijlage 3 en 4) waarbij diverse analyses zijn uitgevoerd2.
De analyses hadden betrekking op:
§ Samenwerkingsverbanden: welke effecten hebben samenwerkingsverbanden op het
verdeelmodel?
§ Compartimentering macrobudget: wat is het effect van de compartimentering, en is een
andere systematiek mogelijk?
§ Kleine gemeenten: kan het objectief verdeelmodel uitgebreid worden naar kleinere
gemeenten?
§ Verdeelkenmerken: kunnen de verdeelkenmerken verder verbeterd worden?
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de financiële resultaten van gemeenten in de afgelopen
jaren, en naar de gevolgen van de volumeontwikkeling in de G4 voor de overige gemeenten.
Tot slot is een voorstel ontwikkeld voor twee varianten voor het verdeelmodel 2007.
De uitkomsten van het onderzoek zijn samengevat in de onderstaande box.
Box 2. Resultaten onderzoek I-deel
Financiële resultaten 2001-2004
Sinds 2001 hebben de gemeenten te maken met budgetbekostiging; aanvankelijk gedeeltelijk (25%) en vanaf
2004 voor 100%. In de eerste vier jaar hebben de Nederlandse gemeenten in totaliteit gemiddeld 8% ( 575 mln)3
meer budget ontvangen dan zij hebben uitgegeven. Er bestaan echter grote verschillen tussen individuele
gemeenten: de financiële resultaten variëren van +21% tot -11%4 bij gemeenten met meer dan 60.000 inwoners.
Positieve resultaten blijken niet voorbehouden aan gemeenten in bepaalde regio's of grootteklassen of aan
gemeenten met hoge of lage bijstandsuitgaven. De verschillen in financieel resultaat blijken wel nauw samen te
hangen met verschillen in de uitgavenontwikkeling; gemeenten die erin slagen hun bijstandsvolume te reduceren,
hebben over het algemeen een beter financieel resultaat.
Volumeontwikkeling G4
De vier grote gemeenten (G4) hebben hun uitgaven in de afgelopen vier jaar meer weten te beperken dan andere
gemeenten. Dit werkt op twee manieren door in de budgetten van de overige gemeenten, namelijk via de
vaststelling van het macrobudget (de `taart') en via de objectief en historisch bepaalde gemeentelijke aandelen in
het macrobudget (de `taartpunten'). De ontwikkeling in de G4 heeft per saldo geen nadelige gevolgen gehad voor
de overige gemeenten. Als de overige gemeenten afzonderlijk van de G4 zouden zijn bekostigd (met een eigen
macrobudget en een eigen verdeelsleutel) hadden zij daardoor niet meer budget gekregen dan nu, zoals blijkt uit
hoofdstuk 3 van het onderzoeksrapport.
2 L. Aarts ea, APE, Objectief Verdeelmodel Inkomensdeel WWB 2007, april 2006
3 In 2005 hebben gemeenten naar verwachting 235 miljoen meer budget ontvangen dan zij hebben uitgegeven
4 Bij dit percentage van -11% is overigens geen rekening gehouden met de aanvullende uitkeringen die
gemeenten eventueel nog ontvangen hebben.
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Compartimentering macrobudget
Alvorens de budgetten van individuele gemeenten worden berekend, wordt het macrobudget opgedeeld in drie
delen (compartimenten). Deze procedure heeft twee nadelen. Ten eerste is het systeem hierdoor complex,
waardoor het budget voor een gemeente minder goed voorspelbaar is. Ten tweede sluiten de
compartimentuitgaven niet volledig aan op de compartimentbudgetten.
De analyses geven aan dat de tussenstap van het opdelen van het macrobudget in drie stukken zonder bezwaar
kan vervallen. Daarmee wordt de verdeelsystematiek transparanter.
Kleine gemeenten
In algemene zin geldt dat objectief verdelen de voorkeur heeft boven historisch verdelen. De objectieve
verdeelsleutel is momenteel van toepassing op gemeenten die groter zijn dan 30.000 inwoners. Onderzocht is wat
de gevolgen zijn als de werking van de objectieve verdeelsleutel wordt uitgebreid door de ondergrens te verlagen
tot 20.000 inwoners. Daaruit blijkt dat de aansluiting tussen budgetten en uitgaven door deze uitbreiding achteruit
zou gaan.
Een alternatief voor de verlaging van de ondergrens van 30.000 inwoners, is het verlagen van de grens van het
compartiment grote gemeenten, van 60.000 naar 40.000. Ook dit leidt tot uitbreiding van de werking van het
objectief verdeelmodel, omdat meer gemeenten volledig objectief gebudgetteerd worden (namelijk alle
gemeenten met meer dan 40.000 inwoners). Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor de gewichten van de
objectieve verdeelsleutel.
Samenwerkingsverbanden
Gemeenten die de WWB gezamenlijk uitvoeren, hebben tot op heden de keus om gezamenlijk gebudgetteerd te
worden5. Bij gezamenlijke budgettering kunnen gemeenten van historische budgettering overgaan naar objectieve
budgettering.
Het als één entiteit behandelen van samenwerkingsverbanden blijkt een ongunstige invloed te hebben op de
kwaliteit van de objectieve verdeelsleutel. Dit komt omdat de samenhang tussen objectieve omstandigheden en
bijstandsuitgaven in kleine gemeenten aantoonbaar afwijkt van de samenhang in grote gemeenten. De verdelende
werking wordt beter als in samenwerkingsverbanden participerende gemeenten bij de ijking van de gewichten
worden behandeld als afzonderlijke gemeenten.
Verdeelkenmerken in de verdeelsleutel
De aangereikte suggesties om de objectieve verdeelsleutel te verbeteren zijn verkend. Hierbij is gekeken naar de
beschikbaarheid van betrouwbare gegevens en naar de potentiële effecten op de verdelende werking, de
plausibiliteit en de stabiliteit. Op grond van deze verkenning zijn de suggesties in drie categorieën ingedeeld:
· suggesties zonder verbeterpotentieel;
· suggesties met verbeterpotentieel in een toekomstig onderhoudstraject;
· suggesties met verbeterpotentieel in het lopende onderhoudstraject.
5 Onlangs heb ik besloten om gemeenten uit intergemeentelijke samenwerkingsverbanden vanaf 2007
afzonderlijk te gaan bekostigen. Mijn brief hierover (W&B/SFI/06/22380) heeft u ontvangen op 23 maart 2006.
In deze brief wordt ook verwezen naar deze analyse van APE.
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
De volgende suggesties blijken na onderzoek geen uitzicht te bieden op verbetering van de verdeelsleutel:
· Toevoeging van segregatiemaatstaven naar etniciteit en naar huishoudens met een laag inkomen;
· Toevoeging maatstaf Hoog opgeleiden;
· Onderscheid westerse en niet-westerse allochtonen;
· Meting van economische kenmerken op gemeenteniveau;
· Wijziging van de definitie van de maatstaf Inwoners stedelijk gebied;
· Schatting van de gewichten op basis van verschillen in bijstandsvolume in plaats van verschillen in
bijstandsuitgaven.
De volgende suggesties zijn doorverwezen naar een toekomstig onderhoudstraject. Het betreft suggesties met
verbeterpotentieel, maar die niet zonder nader onderzoek in de verdeelsleutel kunnen worden verwerkt.
· Toevoeging van een maatstaf Verslavingsproblematiek;
· Verfijning van de maatstaf Arbeidsongeschikten;
· Vervanging van de economische maatstaven die gemeten worden op regionaal niveau (COROP-regio) door
economische maatstaven die betrekking hebben op de directe omgeving van de gemeente, vergelijkbaar met
de operationalisatie van de maatstaf Klantenpotentieel;
· Toevoeging van een maatstaf Industrieel verleden.
De volgende suggesties zijn verwerkt in een van de gepresenteerde versies van het verdeelmodel voor 2007 (zie
verderop).
· Toevoeging maatstaf Inwoners in achterstandswijken
· Vervanging van de maatstaf Werkzame beroepsbevolking in jaar t, door Werkloze beroepsbevolking in jaar
t-1;
· Verfijning van de maatstaf Banen handel en horeca, tot Banen handel horeca exclusief groothandel;
· Vervanging van de maatstaf Totaal allochtonen door Niet-westerse allochtonen.
Toets op locatie
Het onderzoek is afgesloten met een toets van de resultaten in gesprekken met zes geselecteerde gemeenten. Doel
van de gesprekken was vast te stellen in welke mate gemeenten zich in de kenmerken en resultaten van het
objectieve verdeelmodel en de voorgestelde aanpassingen daarvan herkennen.
Het beeld van de gemeentelijke beleidsinzet in de zes gemeenten is gemengd. Enkelen zijn zich duidelijk bewust
dat ze ten opzichte van andere gemeenten een inhaalslag moeten maken en hebben vanaf 2004, maar meest pas
vanaf 2005, fors ingezet om dat te bereiken. In andere gemeenten is de doelstelling om de uitgaven te
verminderen nog minder expliciet ontwikkeld.
De herkenning van de eigen positie in verhouding tot andere gemeenten is niet volledig. Men herkent uiteraard de
eigen volume- en uitgavenontwikkelingen, maar is soms verrast over de uitkomsten wanneer deze worden afgezet
tegen de ontwikkelingen in andere gemeenten.
Drie variabelen die naar voren gebracht zijn hebben verbeterpotentieel en kunnen in een volgend
onderhoudstraject nader onderzocht worden: Aantal studenten, Industrieel verleden en Krimp van het inwonertal.
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Twee varianten voor het objectief verdeelmodel voor 2007
Op basis van dit onderzoek luidt het advies van APE om voor de bepaling van het Inkomensdeel van het
WWB-budget in 2007 gebruik te maken van één van de volgende twee verdeelmodellen:
· APE2007. Deze variant bevat dezelfde objectieve verdeelmaatstaven als de huidige objectieve
verdeelsleutel. Het verschil is dat bij de bepaling van de gewichten de gezamenlijk gebudgetteerde
samenwerkingsverbanden buiten beschouwing zijn gelaten. De gewichten van de verdeelkenmerken zijn
herijkt op basis van de gemeentelijke uitgaven in 2004.
· WWB2007. Deze variant wijkt op enkele punten af van de variant APE2007. De belangrijkste aanpassing
is de toevoeging van de maatstaf Inwoners in een achterstandwijk. Ook bij deze variant zijn gezamenlijk
gebudgetteerde samenwerkingsverbanden buiten beschouwing gelaten, en zijn de gewichten herijkt op
2004.
Keuzes voor het verdeelmodel Inkomensdeel WWB 2007
Uit de analyses blijkt dat op dit moment geen vergaande verbeteringen van het verdeelmodel
gevonden kunnen worden, wel blijken nog kleine/beperkte verbeteringen mogelijk. Op basis
van de onderzoeksresultaten kom ik tot de volgende voorstellen met betrekking tot de
verdeling van het I-deel in 2007.
Verdeelmodel 2007
Door de onderzoekers worden twee varianten voor 2007 gepresenteerd: model APE2007 en
model WWB2007. In bijlage 5 staan de herverdeeleffecten en budgetverschuivingen van beide
modellen per gemeente, bij toepassing op 2004.
Bij de keuze voor een van de varianten spelen de volgende afwegingen:
§ Model WWB2007 leidt tot minder herverdeeleffecten dan model APE2007. Bij model
WWB2007 zijn een aantal variabelen aangepast, op een zodanige wijze dat de gemiddelde
herverdeeleffecten enigszins afnemen.
§ Model APE2007 leidt tot meer budgetstabiliteit dan model WWB2007. Model APE2007
bevat dezelfde objectieve verdeelmaatstaven dan het huidige verdeelmodel, waardoor voor
individuele gemeenten geen budgetverschuivingen ontstaan als gevolg van de aanpassing
van verdeelmaatstaven. Model WWB2007 bevat wel nieuwe verdeelmaatstaven, hetgeen
voor individuele gemeenten tot budgetverschuivingen kan leiden.
§ Bij model WWB 2007 is de variabele `allochtonen' vervangen door `achterstandswijken'.
Beide variabelen hebben beperkingen. De variabele `allochtonen' heeft als voordeel dat
deze gepubliceerd wordt door het CBS, en dat fluctuaties in de aantallen beperkt zijn. Ze
heeft als nadeel dat westerse allochtonen erin meegenomen worden terwijl deze groep in
het algemeen geen achterstand heeft. De variabele `achterstandswijken' meet de
concentratie van problemen. Dit heeft als voordeel dat deze zich beperkt tot de groep (in
achterstandswijken) die ook daadwerkelijk een achterstand heeft. Ze heeft als nadeel dat de
indicator gemaakt wordt voor een ander doel (namelijk tarieven voor huisartsen) en ook
niet door het CBS gepubliceerd wordt. Daarnaast is de kans op fluctuaties in het
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
gemeentelijk budget van jaar op jaar groter omdat een wijk van het ene op het andere jaar
uit de doelgroep kan verdwijnen.
§ Op plausibiliteit scoren beide modellen vergelijkbaar.
Voorstel: Ik concludeer dat beide varianten acceptabel zijn. Vanwege de nadelen die genoemd
zijn bij de variabele `achterstandswijken', en de voordelen van de stabiliteit, heb ik een lichte
voorkeur voor de variant APE2007, en stel daarom voor om voor dit model te kiezen.
Handhaven ex-ante inperking
Met behulp van ex ante inperking worden de herverdeeleffecten, die ontstaan bij toepassing
van het objectief verdeelmodel beperkt tot maximaal 7,5%. Het objectieve budgetaandeel
(aandeel van de gemeente in het macrobudget bij toepassing van het objectieve verdeelmodel)
mag niet meer dan 7,5% afwijken van het historische budgetaandeel (aandeel van de gemeente
op basis van de historische uitgaven). Is dit wel het geval, dan wordt het objectieve
budgetaandeel zodanig aangepast dat wel aan deze restrictie voldaan is.
Voorstel: De herverdeeleffecten zullen bij de verdeling voor 2007 op dezelfde wijze ingeperkt
worden als in 2006.
Compartimentering aanpassen
Voorstel: Vanaf 2007 wordt het macrobudget niet meer vooraf opgesplitst in drie
compartimenten, maar direct verdeeld over de gemeenten. Hierdoor treden slechts geringe
herverdeeleffecten op. De verdeelsystematiek wordt hierdoor transparanter.
Kleine gemeenten meer objectief
Ten aanzien van kleine gemeenten is uitbreiding van het verdeelmodel naar gemeenten met
minder dan 30.000 inwoners nog niet verantwoord. Deze optie blijft op de agenda van het
onderhoudstraject voor volgend jaar staan. Daarbij zal ook de mogelijkheid nagegaan worden
om bij de ijking te werken met meerjarige gegevens, waardoor mogelijk de werking van het
verdeelmodel voor kleine gemeenten verbeterd.
Voorstel: Ik stel voor de groep gemeenten die volledig objectief bekostigd wordt uit te breiden
naar gemeenten met meer dan 40.000 inwoners. Het gemiddelde herverdeeleffect voor
gemeenten van 40.000-60.000 inwoners is namelijk niet veel anders dan voor grotere
gemeenten (zie hoofdstuk 5 van bijlage 3), en grotere individuele herverdeeleffecten worden
via de ex-ante aftopping voorkomen (net als bij de grotere gemeenten). Voordeel is dat
hierdoor voor meer gemeenten het objectief verdeelmodel volledig wordt toegepast. Daarnaast
hebben minder gemeenten te maken hebben met het gemengde systeem van historisch en
objectief, dat ingewikkelder en daardoor minder transparant is dan een niet gemengd systeem.
Overleg met de VNG
Ik heb over de onderzoeksresultaten overleg gevoerd met de VNG. De VNG spreekt geen
voorkeur uit voor een van beide varianten voor het verdeelmodel I-deel voor 2007. Verder
blijkt de VNG voorstander van het verlagen van de grens voor volledig objectief budgetteren
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
naar 40.000 inwoners, en blijkt de VNG voorstander van het loslaten van de
compartimentering. De VNG heeft aangegeven dat de verklaarbaarheid en de herkenbaarheid
van de uitkomsten voor gemeenten heel belangrijk zijn. Ik onderschrijf dit. In het bestuurlijk
overleg is afgesproken dat wij moeten blijven werken aan beide punten en dat wij daarom met
elkaar zullen zoeken naar een goede norm voor de uitvoering, waaraan de kwaliteit van het
verdeelmodel getoetst kan worden. Nu we enkele jaren ervaring hebben met de
financieringssystematiek van de WWB, en de beschikking krijgen over meer informatie over
de uitvoeringspraktijk, zijn daar ook meer mogelijkheden voor. In het kader van het
plausibiliteitsonderzoek dat komend jaar uitgevoerd zal worden zal dit opgepakt worden (zie
ook par. 2.3).
Advies van de Raad voor de financiële verhoudingen
De Raad voor de financiële verhoudingen heeft op 25 april jl. advies uitgebracht over het
verdeelmodel (bijlage 6). Daaruit blijkt het volgende:
§ De Raad is tegenstander van al te vluchtige aanpassingen in het verdeelmodel, omdat dit
het vertrouwen in het objectief verdeelmodel ondermijnt. Daarbij wordt aangetekend dat
het in de rede ligt te verwachten dat de effecten van de WWB op de gemeentelijke
uitvoeringspraktijk pas duidelijk worden wanneer het verdeelmodel gebaseerd is op
uitvoeringsgegevens over het jaar 2005. In dat licht acht de Raad nu enige rust op zijn
plaats.
§ De Raad stelt vast dat de beide voorliggende modellen (APE2007 en WWB2007) geen
wezenlijke verbeteringen inhouden. Alles afwegende heeft de Raad een voorkeur voor het
APE2007 als verdeelmodel. Deze voorkeur wordt ingegeven door inhoudelijke en
technische overwegingen. De relatie tussen bijstandsuitgaven en achterstandswijken acht
de Raad indirect. Ook twijfelt hij of de dynamiek van deze achterstandswijkindicator recht
doet aan de gewenste dynamiek van het objectieve verdeelmodel.
§ Het buiten de geobjectiveerde verdeling houden van de samenwerkingsverbanden
voorkomt dat deze samenwerkingsverbanden een oneigenlijke invloed uitoefenen op de
uitkomsten van de budgettering. De Raad gaat daarom akkoord met het buiten de
geobjectiveerde verdeling houden van samenwerkingsverbanden. Wel dient te worden
bezien op welke wijze deze gemeenten een overgangstraject geboden kan worden om
nadelige herverdeeleffecten te kunnen opvangen. Het uitgangspunt van de ex-ante
aftopping lijkt daarbij in de rede te liggen.
§ De Raad acht de uitbreiding van de groep gemeenten waarvoor het budget volledig
objectief wordt bepaald tot gemeenten met meer dan 40.000 inwoners verantwoord en
passend binnen de gewenste ontwikkelingen naar een zo groot mogelijk bereik van het
objectieve verdeelmodel.
§ Ook het opheffen van de compartimentering draagt daar aan bij. Door vanaf 2007 het
macrobudget niet meer vooraf in drie compartimenten op te splitsen, maar direct te
verdelen wordt de verdeelsystematiek transparanter.
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Ook de Raad hecht groot belang aan de plausibiliteit van de herverdeeleffecten van het
verdeelmodel. Daarbij merkt de Raad terecht op dat de gevolgen van de budgettering op de
uitvoeringspraktijk nog "uittrillen". De Raad geeft aan dat het in de rede ligt te verwachten dat
de effecten van de WWB op de gemeentelijke uitvoeringspraktijk pas over het jaar 2005
duidelijk zichtbaar gaan worden. De Raad acht het daarom van groot belang de werking van
het verdeelmodel in relatie tot de feitelijke ontwikkelingen te blijven volgen. Verwacht mag
worden dat als gevolg van de financiële prikkel verschillen in de gemeentelijke
uitvoeringspraktijk steeds minder een verklaring kunnen bieden voor het optreden van
herverdeeleffecten; gemeenten met vergelijkbare uitvoeringskenmerken moeten vergelijkbaar
scoren op herverdeeleffecten. In zoverre dat niet het geval is zou dat duiden op een
inconsistent model.
Ik deel deze analyse van de Raad en trek daaruit de conclusie dat het van belang is om de
ervaringen met de financieringssystematiek in 2004 en met name 2005 te betrekken bij het
plausibiliteitsonderzoek.
Bij mijn uiteindelijke voorstellen houd ik rekening met deze advisering van de Raad. Ik
constateer dat de advisering van de Raad nauw aansluit bij mijn eigen conclusies.
Het advies van de Raad om een overgangstraject voor samenwerkingsverbanden te bieden
neem ik niet over. Naar mijn oordeel is hier geen reden voor om de volgende redenen:
§ Door een wijziging van het verdeelmodel ondervinden sommige gemeenten altijd nadelen
ten opzichte van het eerder gebruikte model. Compensatie daarvoor is nooit aan de orde
geweest.
§ Gemeenten die er door de nieuwe financieringswijze op achteruit gaan, zullen veelal in het
verleden voordeel hebben gehad van de oude financieringswijze.
§ Een berekend nadeel is een momentopname, en kan op andere momenten weer een
voordeel zijn. Bepalen wie voor compensatie in aanmerking komt zou dus enigszins
willekeurig zijn.
Verschillende manieren om verdeelmodellen te ontwerpen: vergelijking WWB en WMO
Er zijn verschillende manieren om verdeelmodellen te ontwerpen. De keuze hangt onder meer
af van de eisen die aan het verdeelmodel worden gesteld6.
In een expertmeeting die in augustus 2004 werd gehouden en waar ook enkele leden van uw
Kamer bij aanwezig waren is geconstateerd "dat de vorm van het objectief verdeelmodel
logisch past bij de doelstelling van de WWB en de bestuurlijke verhoudingen: een
budgetsysteem gebaseerd op een objectief verdeelmodel waarbij getracht wordt rekening te
houden met het feit dat gemeenten meer bijstandsgerechtigden hebben naarmate zij een
zwakkere economische structuur hebben en een hoger aandeel binnen hun bevolking van
6 Zie bijvoorbeeld M.A. Allers, Methoden voor het ontwikkelen van financiële verdeelmodellen, COELO-rapport
05-04, Groningen, oktober 2005.
10
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
groepen met een zwakkere arbeidsmarktpositie". Alternatieve systematieken om de budgetten
te verdelen werden niet toepasbaar geacht7.
Een aantal Kamerleden heeft mij gevraagd te kijken naar de systematiek van het verdeelmodel
voor de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (WMO). In het algemeen overleg van 16
februari 2006 heb ik toegezegd dit te doen. Ik heb de WMO-systematiek globaal vergeleken
met die van de WWB. Beide modellen beogen aan te sluiten bij de onvermijdelijke kosten
voor gemeenten. Zowel het WMO-model als het WWB-model doen dat met objectieve, niet
direct door gemeenten te beïnvloeden, variabelen. Doel is om de invloed van de
uitvoeringspraktijk niet te honoreren. Daar hebben zowel de onderzoekers van APE (t.b.v. de
WWB) als die van Cebeon (t.b.v. de WMO) naar gestreefd.
Ik zoom in op twee belangrijke onderwerpen. In de eerste plaats ga ik in op de vraag of en hoe
er een uitputtende set structuurkenmerken voor de verdeling is gevonden. Het tweede punt
betreft de relatie tussen herverdeeleffecten en uitvoeringspraktijk. In bijlage 7 is een
schematische vergelijking tussen de WMO en de WWB opgenomen.
Bij de WMO is via een verschillenanalyse - door homogene groepen gemeenten te vergelijken
- nagegaan of de juiste structuurkenmerken zijn betrokken in het model. Voor de WMO
concludeert KPMG dat geen nieuwe relevante structuurkenmerken meer te vinden zijn na het
onderzoek dat Cebeon heeft uitgevoerd.
Bij de WWB is via meerdere, elkaar in de tijd opvolgende, onderzoeken nagegaan welke
factoren de bijstandsuitgaven van een gemeente beïnvloeden (regressie op het gemiddelde).
Geconcludeerd kan worden dat de relevante structuurkenmerken in het model zijn opgenomen.
In de afgelopen jaren zijn door SEOR en APE alleen nog verfijningen op bestaande
structuurkenmerken gevonden. Het WWB-model en de uitkomsten daarvan blijven in grote
lijnen telkens hetzelfde.
In het geval van de WMO was het mogelijk om het effect van de uitvoeringspraktijk vast te
stellen door vergelijkbare gemeenten met verschillende regionale indicatieorganen,
zorgkantoren en aanbieders te vergelijken. In alle gevallen is de aansluiting tussen
herverdeeleffecten en uitvoeringskenmerken consistent.
Bij de WWB is vorig jaar een plausibiliteitsonderzoek uitgevoerd, waarbij zes indicatoren
(poortwachter, organisatie, activering, handhaving, debiteurenbeheer en prijsniveau) voor de
uitvoeringspraktijk zijn geïdentificeerd die omvang en richting van de herverdeeleffecten in
belangrijke mate verklaren.
Ik acht het niet aannemelijk dat een andere methode leidt tot betekenisvolle nieuwe inzichten,
met betrekking tot de in het verdeelmodel op te nemen structuurkenmerken. Ik ben van mening
dat vooral geïnvesteerd moet worden in de verklaarbaarheid en herkenbaarheid van de
herverdeeleffecten (plausibiliteit van de verdeling). Daarbij kunnen de ervaringen met de bij
7 Kamerstukken II, vergaderjaar 20042005, 28 870, nr. 130.
---
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
de WMO gehanteerde methodiek betrokken worden. Dit betreft met name de systematische
vergelijking op basis van gemeentetypen (vergelijking tussen en binnen homogene groepen
gemeenten). Tevens kan bezien worden wat geleerd kan worden van een analyse van integrale
cliëntenbestanden. In paragraaf 2.3 ga ik nader in op mijn voornemens voor een nieuw
plausibiliteitsonderzoek, waar deze elementen een plaats in kunnen krijgen.
Samenvattend
Uit het bevindingen van het onderzoek naar het verdeelmodel inkomensdeel trek ik de
volgende conclusies:
1. Beide gepresenteerde varianten voor het verdeelmodel I-deel voor 2007 zijn naar mijn
oordeel acceptabel. Op grond van eerder genoemde overwegingen kies ik voor model
APE2007.
2. De herverdeeleffecten zullen bij de verdeling voor 2007 op dezelfde wijze ingeperkt
worden als in 2006.
3. De groep gemeenten waarvoor het budget volledig objectief bepaald wordt, wordt
uitgebreid met gemeenten vanaf 40.000 inwoners. In het onderhoudstraject voor het
verdeelmodel 2008 zal nagegaan worden of uitbreiding van het verdeelmodel naar
gemeenten met minder dan 30.000 inwoners tot de mogelijkheden behoort. Daarbij zal ook
de mogelijkheid nagegaan worden om bij de ijking te werken met meerjarige gegevens,
waardoor mogelijk de werking van het verdeelmodel voor kleine gemeenten verbetert.
4. De compartimentering wordt vanaf 2007 losgelaten.
5. Met de VNG en de Rfv ben ik van mening dat de plausibiliteit van het verdeelmodel een
belangrijk aspect is. Met uw Kamer heb ik afgesproken dat een nieuw
plausibiliteitsonderzoek wordt uitgevoerd alvorens de ex-ante inperking kan worden
afgebouwd. Dit onderzoek zal nader ingaan op de verklaarbaarheid en de herkenbaarheid
van de uitkomsten van het verdeelmodel. Ik verwacht dat dit onderzoek deze zomer van
start zal gaan en in april volgend jaar zal worden afgerond.
2.2 Verdeelmodel Werkdeel
Het reïntegratiebudget biedt de gemeente middelen om haar bijstandscliënten aan het werk te
helpen. Het verdeelmodel Werkdeel beoogt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de gemeentelijke
behoefte aan reïntegratiemiddelen. Een gemeente met meer bijstandsgerechtigden zal een
grotere behoefte hebben aan reïntegratiebudget. Door naar behoefte te verdelen biedt het
reïntegratiebudget gemeenten die het in het verleden minder goed gedaan hebben - en dus een
tekort hebben op het inkomensbudget - de mogelijkheid om de situatie om te buigen. Zij
hebben daardoor perspectief op een situatie waarin hun bijstandsuitgaven aansluiten bij het
budget.
Tot en met 2005 vond de verdeling plaats op basis van het historische aandeel van de
gemeente. Vanaf 2006 wordt geleidelijk aan een nieuw verdeelmodel geïntroduceerd om aan
te sluiten bij de gemeentelijke behoefte. Via dit nieuwe verdeelmodel wordt het budget
12
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
verdeeld op basis van het aantal bijstandsgerechtigden, waarbij gecorrigeerd wordt voor de
lokale arbeidsmarktsituatie. Tot en met 2010 wordt elk jaar het deel van het budget dat
historisch wordt verdeeld kleiner. Vanaf 2011 wordt geheel volgens het nieuwe model
verdeeld.
Het werkdeel is geoormerkt. Een overschot vloeit in principe terug naar het rijk, maar er geldt
een meeneemregeling. Vijfenzeventig procent van het voor dat jaar toegekende budget mag
worden meegenomen naar een volgend jaar. Deze regeling biedt gemeenten de gelegenheid
om fluctuaties in de uitgaven voor reïntegratie goed en verantwoord op te vangen.
Het onderhoudstraject voor het werkdeel is door dezelfde werkgroep begeleid als het
onderhoudstraject voor het inkomensdeel.
Wat heeft het onderzoek opgeleverd?
Door SEO is onderzocht (bijlage 8) wat de mogelijkheden zijn om explicieter rekening te
houden met de zwaarte van de reïntegratietaak waarvoor de gemeente zich ziet gesteld. Zoals
is toegezegd aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 20042005, 28 870, nr. 142) is
bezien of rekening kan worden gehouden met de mate waarin een gemeente met
bijstandsgerechtigden met complexe problemen en met nuggers te maken heeft. Daarbij is
rekening gehouden met de door uw Kamer genoemde groepen: personen zonder een
startkwalificatie, personen met een taalachterstand, verslaafden, dak- en thuislozen en
personen met een medische belemmering. Naast het onderzoek naar probleemgroepen, is
onderzocht of arbeidsmarkt op een andere manier in het model kan worden opgenomen.
Box 3. Resultaten onderzoek W-deel
Probleemgroepen
Wat betreft de probleemgroepen concludeert SEO dat voor de meeste groepen er geen redenen zijn om ze
expliciet op te nemen in het verdeelmodel. Voor mensen met een taalachterstand en mensen met medische
belemmeringen concludeert SEO op basis van de onderzoeksgegevens dat er mogelijk aanleiding is, maar ook
voor deze groepen concludeert SEO niet eenduidig dat het model moet worden aangepast.
Startkwalificatie en afstand tot de arbeidsmarkt.
Het merendeel van de bijstandsgerechtigden heeft geen startkwalificatie en heeft een grote afstand tot de
arbeidsmarkt. De prijzen voor reïntegratie van deze groepen wijken daarom niet af van de prijs van een traject
voor de gemiddelde bijstandsgerechtigde en is het dus niet noodzakelijk om deze groepen expliciet in het model
op te nemen.
Verslaafden, dak- en thuislozen en nuggers
Aan verslaafden, dak- en thuislozen en nuggers wordt slechts een klein deel van het W-deel uitgegeven. Omdat
het slechts om een beperkt deel van het budget gaat is compensatie voor deze groepen niet nodig. Het heeft
immers nauwelijks effect op het gemeentelijk budget. Bovendien zijn over deze groepen geen betrouwbare data
beschikbaar.
13
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Taalachterstand
Voor wat betreft de bijstandsgerechtigden met een taalachterstand, concludeert SEO dat dit vooral de eerste
generatie niet-westerse allochtonen betreft. Voor deze groep, voor zover het bijstandsgerechtigden betreft die niet
ontheven zijn van hun arbeidsverplichting, kunnen gemeenten vanaf 2007 ook middelen inzetten vanuit de Wet
Inburgering. Omdat gemeenten op het moment van onderzoek aangaven niet volledig te kunnen overzien of deze
middelen voldoende waren, kan SEO geen uitspraak doen of gemeenten daarvoor gecompenseerd zouden moeten
worden.
Mensen met medische belemmeringen
Voor bijstandsgerechtigden met tevens een gedeeltelijke uitkering wegens arbeidsongeschiktheid is het UWV
verantwoordelijk voor de reïntegratie. Hier zijn voor de gemeente dus geen extra kosten aan verbonden.
Voor overige bijstandsgerechtigden met een medische belemmering is de gemeente verantwoordelijk. Voor een
deel van deze groep zijn extra middelen (de no-risk polis, premiekorting en arbeidsplaatsvoorzieningen) vanuit de
WIA beschikbaar wanneer iemand bij een werkgever kan worden geplaatst. Over de kosten van reïntegratie van
deze personen verschillen de meningen. Sommige gemeenten geven aan dat er hogere budgetten nodig zijn voor
deze groep bijstandsgerechtigden. Maar andere gemeenten attenderen werkgevers duidelijk op de REA-middelen
(sinds 29 december 2005 Wet WIA) en geven aan dat het daardoor nauwelijks duurder is om een
bijstandsgerechtigde met een medische belemmering te begeleiden naar een baan dan een reguliere
bijstandsgerechtigde. Omdat niet helemaal duidelijk is of gemeenten extra middelen nodig hebben voor de
reïntegratie van deze groep, kan SEO geen uitspraak doen of gemeenten daarvoor gecompenseerd zouden moeten
worden.
Arbeidsmarkt
De tweede vraag die dit onderzoek tracht te beantwoorden is of de arbeidsmarkt momenteel op een evenwichtige
manier in het model is opgenomen. SEO concludeert dat het huidige verdeelmodel rekening houdt met aantal
bijstandsgerechtigden en de arbeidsmarkt. Gemeenten krijgen meer reïntegratiemiddelen als zij meer
bijstandsgerechtigden hebben en een moeilijke arbeidsmarkt. De wijze waarop de arbeidsmarkt in het
verdeelmodel is opgenomen, zorgt dat er tevens voor dat rekening wordt gehouden met bijstandsdichtheid.
Gemeenten met een grotere bijstandsdichtheid krijgen meer reïntegratiemiddelen. Bijstandsdichtheid hangt sterk
samen met gemeentegrote.
SEO heeft een alternatief model geconstrueerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de werkloosheid, het aantal
vacatures en de gemeentegrootte.
SEO heeft de twee modellen vergeleken. SEO concludeert dat de modellen op de meest criteria vergelijkbaar
scoren, maar constateert als belangrijkste verschillen:
§ De herverdeeleffecten ten opzichte van historisch verdelen van het verdeelmodel van SEO zijn groter dan die
van het bestaande verdeelmodel. Er wordt vooral meer budget herverdeeld van grote naar kleine gemeenten
dan bij het huidige model.
§ Omdat in het huidige model één variabele voor zowel arbeidsmarkt als bijstandsdichtheid corrigeert vindt
SEO het huidige model minder transparant.
§ Het model van SEO is gevoelig voor gemeentelijke herindelingen.
14
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Toekomst
SEO constateert dat er op dit moment nog slechts een beperkt inzicht bestaat in prijzen van reïntegratie, het
(netto)-effect van reïntegratie, en andere middelen die kunnen worden ingezet om bijstandsgerechtigden naar de
arbeidsmarkt te begeleiden. Zolang hier onvoldoende inzicht in is, blijft het bijzonder moeilijk om de behoefte
van een gemeente aan W-deel middelen te bepalen en een verdeelmodel te ontwikkelen dat daarbij aansluit. Op
dit moment wordt er door verschillende partijen onderzoek gedaan om dit inzicht te vergroten. Zo zijn
verschillende gemeenten (o.a. Rotterdam) bezig met onderzoek naar de netto effectiviteit van de reïntegratie-
instrumenten. Daarnaast investeert SZW via een expertgroep reïntegratie, en via verschillende onderzoeken in het
inzicht in de effectiviteit en prijzen van reïntegratie. Hiermee moet het op termijn mogelijk worden om een
verdeelmodel te ontwikkelen dat nog beter recht doet aan verschillen tussen gemeenten.
Keuzes voor het verdeelmodel Werkdeel WWB 2007
De onderzoeksresultaten geven mij geen aanleiding het huidige verdeelmodel aan te passen.
Dit geldt zowel voor het expliciet opnemen van probleemgroepen in het verdeelmodel, als
voor de manier waarop de arbeidsmarkt in het model zit. Alleen voor personen met een
taalachterstand of een medische belemmering geeft SEO aan dat er mogelijk aanleiding is om
er expliciet rekening mee te houden.
Naar het oordeel van het kabinet is de combinatie van de beschikbare middelen uit de Wet
inburgering en het gemeentelijke reïntegratiebudget voldoende om gecombineerde
inburgerings- en reïntegratietrajecten aan te bieden. Bij de verdeling van het reïntegratiebudget
hoeft dus niet extra rekening te worden gehouden met deze groepen.
Met de inwerkingtreding van de Wet inburgering komen er middelen beschikbaar die ingezet
kunnen worden voor inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigden met een taalachterstand. Aan
deze groep personen kan de gemeente gecombineerde reïntegratie- en
inburgeringsvoorzieningen aanbieden. Dat betekent dat binnen een dergelijk traject
taalscholing voor beide doelen kan worden bestemd en dat daarmee bij de inkoop van deze
voorzieningen reeds rekening kan worden gehouden.
Voor bijstandsgerechtigden met medische belemmeringen zonder
arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen - indien zij hiervoor in aanmerking komen - bij
plaatsing middelen uit de WIA worden ingezet (no risk polis, premiekorting en
arbeidsplaatsvoorziening). Een conclusie van een aantal gemeenten zelf is dat als er een goede
diagnose wordt gemaakt en een passend traject wordt ingekocht, de reïntegratie van iemand
met een arbeidshandicap niet altijd direct duurder hoeft te zijn. Ik zie dan ook geen reden deze
groep apart in het model op te nemen.
Voor wat betreft de arbeidsmarkt in het verdeelmodel weegt voor mij zwaar dat het door SEO
ontwikkelde alternatief tot forse herverdeeleffecten leidt, die de bestaande herverdeeleffecten
versterken. Uit de discussie met uw Kamer vorig jaar bleek dat u de herverdeeleffecten van het
huidige verdeelmodel al fors genoeg vindt. Het lijkt me vanuit dat oogpunt niet raadzaam deze
15
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
herverdeeleffecten te versterken. Er zijn ook geen signalen dat gemeenten bezwaren hebben
tegen het huidige model.
Overleg met de VNG
In het bestuurlijk overleg is mij gebleken dat de VNG mijn conclusie om het huidige
verdeelmodel niet te wijzigen onderschrijft.
Advies van de Raad voor de financiële verhoudingen
Het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen wordt binnenkort verwacht, en zal ik
u met mijn reactie zo spoedig mogelijk toezenden.
2.3 Vervolg onderhoudstraject
Het onderhoudstraject is een continu proces. Over de onderwerpen die komend jaar op de
agenda van het onderhoudstraject komen staan zal nog overleg met betrokkenen plaatsvinden.
In ieder geval zal komend jaar nader onderzoek gedaan worden naar de verklaarbaarheid van
de herverdeeleffecten. Vorig jaar is met uw Kamer afgesproken dat de plausibiliteit van de
herverdeeleffecten beter aannemelijk gemaakt dient te worden. Hiertoe is gepland om een
expertmeeting te houden, als aanzet voor een nieuw onderzoek. Voor het draagvlak voor de
financieringssystematiek is de plausibiliteit van de herverdeeleffecten een zeer belangrijk
onderdeel. Het is dan ook van belang om nog meer inzichtelijk te maken op welke wijze
tekorten en overschotten bij gemeenten samenhangen met de gemeentelijke
uitvoeringspraktijk. Ook in het bestuurlijk overleg met de VNG op 6 april jl. is afgesproken
dat wij moeten blijven werken aan de verklaarbaarheid en herkenbaarheid van de
herverdeeleffecten, en dat wij daarom met elkaar zullen zoeken naar een goede norm voor de
uitvoering, waaraan de kwaliteit van het verdeelmodel getoetst kan worden. Daarbij zullen ook
de ervaringen met de financieringssystematiek sinds de invoering in 2004 betrokken worden.
3. Vaststellingsmoment budgetten WWB
De late bijstelling van de gemeentelijk budgetten in het lopende begrotingsjaar heeft geleid tot
de vraag of gemeenten niet eerder duidelijkheid over de budgetten kunnen krijgen.
De late wijzigingen in de budgetten ontstaan door:
§ Een bijstelling van het macrobudget in september van het lopende jaar (jaar t). Hiermee
worden de risico's van conjuncturele effecten en de doorwerkingen van de effecten van
rijksbeleid voor gemeenten beperkt.
§ Een actualisering van de verdeelkenmerken in jaar t (voor het eerst toegepast in 2005)
waardoor de verdeling van het macrobudget wijzigt. Dit is mede gedaan om
groeigemeenten tegemoet te komen.
Aan uw Kamer heb ik toegezegd samen met de VNG en Divosa de opties voor een alternatieve
vaststelling van de budgetten goed te bekijken. In het bestuurlijk overleg van 6 april heb ik
hier met de VNG over gesproken. Met de VNG ben ik tot een oplossing gekomen die ik,
16
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
conform mijn toezegging aan de uw Kamer, heb voorgelegd aan de Raad voor de financiële
verhoudingen (Kamerstukken II, vergaderjaar 20042005, 28 870, nr. 141 en Tweede Kamer,
vergaderjaar 20052006, 28 870, nr. 146).
De Raad voor de financiële verhoudingen heeft op 25 april jl. advies uitgebracht over deze
oplossing. De Raad kan instemmen met de voorgestelde procedure om in de maand mei van
het lopende jaar de verdeelkenmerken te actualiseren en een voorspelling van het macrobudget
te geven. Hiermee is naar het oordeel van de Raad een redelijke balans gevonden tussen
voorspelbaarheid en actualiteit.
De voorgestelde oplossing staat hieronder beschreven.
Een alternatief vaststellingsmoment
Het zoeken naar het beste moment voor vaststelling van de budgetten leidt tot een
spanningsveld tussen enerzijds voorspelbaarheid en stabiliteit en anderzijds actualiteit. De
bijstandsuitgaven ademen sterk mee met conjuncturele invloeden waardoor zij niet stabiel zijn.
Met name groeigemeenten hebben een belang bij het gebruik van actuele gegevens. Anderzijds
is er de wens tot stabiliteit en voorspelbaarheid van de budgetten, zodat gemeenten zekerheid
hebben. Dit vergroot de beheersbaarheid van de budgetten op gemeentelijk niveau. Binnen dit
spanningsveld moet een goed evenwicht worden gezocht. Vorig jaar is, op verzoek van uw
Kamer, voor het eerst overgegaan tot het actualiseren van de verdeelkenmerken bij de
vaststelling van het definitieve gemeentelijk budget in september. Dit heeft geleid tot een
uitermate actueel budget, maar ook tot onrust onder gemeenten die onverwacht met budgetten
werden geconfronteerd die in sommige gevallen fors afweken van de verwachting.
In overleg met de VNG is een voorstel voor een nieuwe procedure voor het vaststellen van de
gemeentelijke budgetten opgesteld. De VNG heeft aangegeven te hechten aan de definitieve
vaststelling van het macrobudget in september van het jaar t. Om voor gemeenten het budget
ook voorspelbaar te maken is het gewenst dat in mei van het jaar t, niet alleen van het
macrobudget maar ook van het gemeentelijke budget al een goede voorspelling wordt
afgegeven. Daarom wordt de verdeling van het macrobudget na mei in het jaar t niet meer
gewijzigd.
Dit leidt tot de volgende procedure voor de bepaling van de gemeentelijke budgetten in jaar t:
§ September jaar t-1: Voorlopig budget jaar t
- Raming macrobudget op basis van de gegevens van het CPB uit de Macro
Economische Verkenningen (MEV), die op Prinsjesdag bekend worden gemaakt.
- Verdeling gemeentelijk budget op basis van verdeelmodel en zo actueel mogelijke
gegevens voor elke verdeelmaatstaf.
§ Mei jaar t: Nader voorlopig budget jaar t
- Raming macrobudget op basis van gegevens van het CPB uit het Centraal Economisch
Plan (CEP), die in april bekend worden gemaakt.
- Verdeling van dit geraamde macrobudget op basis van verdeelmodel, met actualisering
van een aantal verdeelkenmerken.
§ September jaar t: Definitief budget jaar t
17
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
- Vaststelling macrobudget op basis van MEV gegevens, die op Prinsjesdag bekend
worden gemaakt.
- Verdeling van dit macrobudget op basis van verdeelmodel, en data voor de
verdeelkenmerken zoals in mei toegepast.
Wat betreft de vraag welke verdeelkenmerken in mei moeten worden geactualiseerd, ligt het
voor de hand om alle verdeelkenmerken te actualiseren waarvoor dat in mei mogelijk is. Dit
geeft immers het meest actuele beeld en garandeert de beste aansluiting tussen budget en
uitgaven.
Bovenstaande procedure kan al dit jaar worden toegepast.
Met deze aanpak wordt een balans gevonden tussen de wens om tot een voorspelbaar budget te
komen - en gemeenten zo zekerheid te geven - en de wens om tot een budget te komen dat
aansluit bij de actualiteit.
Doordat de vaststelling van het macrobudget net als nu in september van het jaar t plaatsvindt,
blijft een actueel macrobudget - dat goed aansluit bij de macro-uitgaven - gegarandeerd.
Voor de vaststelling van de budgetten op gemeentelijk niveau worden - in vergelijking met de
vaststellingsmethode uit 2005 - iets minder actuele cijfers gebruikt. De effecten staan
weergegeven in de tabel in bijlage 9.
Door het actualiseren van de verdeelkenmerken in mei, sluiten de definitieve gemeentelijke
budgetten iets minder goed aan bij de gemeentelijke uitgaven, dan bij de
vaststellingsprocedure van vorig jaar. Wel is de aansluiting met de gemeentelijke uitgaven
beter dan bij het voorlopig budget en dus beter dan bij de vaststellingsprocedure uit 2004, het
eerste jaar van de WWB. Dit komt doordat in de voorgestelde procedure wel een deel van de
verdeelkenmerken gedurende het begrotingsjaar wordt geactualiseerd. Groeigemeenten
worden dus nog steeds tegemoetgekomen in vergelijking met de startsituatie van de WWB, zij
het wel iets minder dan in 2005. Uit de tabel in bijlage 7 blijkt dat een 14-tal groeigemeenten
bij de huidige procedure een gemiddelde afwijking hebben van het budget met de uitgaven van
3,5%, terwijl zij met de voorgestelde procedure voor 2006 een afwijking hebben van 4,5%.
Indien de verdeelkenmerken na het voorlopig budget helemaal niet geactualiseerd zouden
worden (procedure 2004) zou deze afwijking voor de 14 gemeenten 5,8% zijn. Met de
voorgestelde procedure blijken deze 14 gemeenten dus een grotere afwijking te hebben tussen
budget en uitgaven dan bij de huidige procedure, maar een kleinere afwijking dan bij de
procedure waarbij helemaal niet geactualiseerd zou worden.
Het grote voordeel van deze voorgestelde procedure is dat halverwege het jaar niet alleen een
goede voorspelling van het macrobudget, maar ook een goede voorspelling van het
gemeentelijke budget8 kan worden afgegeven. Hierdoor weten gemeenten eerder waar ze aan
toe zijn.
8 Een beperkt aantal gemeenten heeft de verantwoording over 2004 nog niet correct afgerond. Tenzij hier
verandering in komt kan voor hen in mei geen goede voorspelling worden afgegeven. De voorspellingen voor
andere gemeenten worden hier in beperkte mate door beïnvloed.
18
Ons kenmerk W&B/SFI//06/32491
Tot slot
Mijn voorstellen voor 2007 leiden tot meer stabiliteit van de budgetten, en tevens worden de
gevolgen van de financieringssystematiek voor gemeenten beter voorspelbaar. Bij gemeenten
bestaat grote behoefte aan meer stabiliteit. Gemeenten zijn naar mijn oordeel dan ook gediend
met deze voorstellen.
Graag verneem ik de opvattingen van uw Kamer alvorens mijn voornemens in het Besluit
WWB vast te leggen. Aangezien ik de gemeentelijke budgetten voor 2007 uiterlijk 1 oktober
2006 bekend moet maken, zou ik het bijzonder op prijs stellen de gedachtewisseling met uw
Kamer uiterlijk medio juni afgerond te hebben.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Bijlage(n):
1 Verdeelkenmerken en gewichten verdeelmodel I-deel 2006
2 Onderhoudstraject verdeelmodellen 2007
3 Onderzoeksrapport over het Inkomensdeel door APE
4 Technisch verslag onderzoek Inkomensdeel door APE
5 Herverdeeleffecten en budgeteffecten Inkomensdeel per gemeente van twee varianten
6 Advies Raad voor de financiële verhoudingen over I-deel en het vaststellingsmoment
7 Vergelijking WMO en WWB
8 Onderzoeksrapport over het Werkdeel door SEO
9 Effecten van een ander vaststellingsmoment.
19
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid