Tweede Kamer der Staten Generaal

Brief Voorzitter Tweede Kamer aan Stichting Wakker Dier

De Voorzitter van de Tweede Kamer, Frans W. Weisglas, heeft heden onderstaande brief aan Stichting Wakker Dier gezonden.

Aan mevrouw mr. M.L. Thieme (directeur Stichting Wakker Dier)

In antwoord op uw brief van 25 april jongstleden over de al dan niet juiste en volledige vermelding van neveninkomsten van een aantal leden van de Tweede Kamer laat ik u hierbij weten dat ik er met u naar streef dat alle leden de registers inzake de nevenfuncties en ?inkomsten, de geschenken en de reizen zo nauwkeurig en volledig mogelijk invullen. Nu realiseer ik me dat dat bij inkomen uit bedrijf niet altijd onmiddellijk kan, omdat in het jaar dat het inkomen al dan niet wordt genoten vaak nog niet kan worden vastgesteld wat de omvang ervan is. Sterker het kan in enig jaar ook tot verlies, dus tot een negatief inkomen hebben geleid. Dat valt doorgaans op z?n vroegst in het volgende jaar vast te stellen. Vandaar dat de betreffende bepaling uit het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bij amendement is gewijzigd en eraan is toegevoegd dat de leden wordt gevraagd om op uiterlijk 1 april na ieder kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten te vermelden wat de inkomsten uiteindelijk zijn geweest.
Voor de goede orde stuur ik u hierbij een fotokopie van de betreffende bepaling uit het Reglement van Orde.

Ik schrijf u nadrukkelijk dat ?de leden wordt gevraagd?, want ik heb al eerder publiekelijk, ook tijdens het debat over deze bepaling in het Reglement van Orde, laten weten van mening te zijn dat de leden van de Kamer op z?n minst moreel verplicht zijn deze bepalingen na te leven. De bepalingen zijn evenwel niet in rechte afdwingbaar. Maar brieven als die van u dragen er zeker toe bij dat de leden op hun verplichtingen worden gewezen. Maar ze moeten daaraan dan wel op tijd kunnen voldoen, zoals ik u hierboven al omschreef. Mede daarom heb ik uw brief en mijn antwoord daarop doorgestuurd aan de door u in uw brief genoemde leden. U ontvangt hierbij tevens dat deel van het stenografisch verslag van de vergadering van 2 februari jl. dat handelt over de afdwingbaarheid van het invullen van de registers.

Frans W. Weisglas
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage 1: hoofdstuk XIIA. Registers
Artikel 150a. Registers (treedt in werking op 1 april 2006)
1. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun nevenactiviteiten en de (te verwachten) inkomsten uit hun nevenactiviteiten vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding daarvan. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31 van die wet of winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Op uiterlijk 1 april na ieder kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten vermelden de leden opnieuw hun inkomsten over dat kalenderjaar.

2. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun buitenlandse reizen op uitnodiging van derden vermelden, uiterlijk één week na terugkeer in Nederland

3. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden de door hen ontvangen geschenken met een hogere waarde dan 50 euro vermelden, uiterlijk één week na ontvangst van het geschenk.

4. De drie registers liggen voor een ieder ter inzage.
5. De Griffier is belast met de publicatie, twee maal per jaar, van de opgaven in het register voor de nevenfuncties.


---
Bijlage 2:
Deel van het stenografisch verslag plenaire vergadering 2 februari 2006

De heer Weisglas: De heer Depla, de heer Duyvendak, mevrouw Van Velzen en anderen hebben gevraagd naar de afdwingbaarheid van de bepaling in de registers. Wij spreken vandaag over de neveninkomsten en het openbaar maken van de inkomsten van de leden uit nevenactiviteiten, maar deze vraag betreft de andere registers, het geschenkenregister, het nevenfunctieregister en het reizenregister. Mevrouw Van Velzen zou graag van de Voorzitter van de Kamer en van het Presidium een uitspraak op dit punt willen horen. Ik heb die uitspraak wel eens gedaan, maar u hoeft natuurlijk niet alles wat ik ooit gezegd heb meteen paraat tehebben. Dat zou wel leuk zijn, maar het is begrijpelijk dat u dat niet weet. Ik heb bij de raming van twee of drie jaar geleden in een vergelijkbare discussie met mevrouw Dijksma gezegd dat het Reglement van Orde al een soort gedragscode is voor Kamerleden. Ik zal het nu iets scherper zeggen dan toen: het zou toch te gek zijn wanneer Kamerleden hun eigen Reglement van Orde niet naleven. Het bestaan van die registers zie ik dan ook als een verplichting ? ik had eerst willen zeggen ??morele verplichting??, maar het gaat eigenlijk verder ? om het Reglement van Orde na te leven. Het Presidium en de voorzitter van de Kamer hebben de plicht om erop toe te zien dat het Reglement wordt nageleefd. Dan wordt gevraagd hoe wij dat doen en of er sancties op zijn. Wij doen het door erop te wijzen. De nieuwe leden van de Kamer worden er uiteraard op gewezen. Ik zou er voor zijn, maar ik zou dat in het Presidium moeten bespreken, om dat ook bij de zittende leden actiever te doen en om een keer in het halfjaar of jaar in het algemeen te wijzen op het bestaan van de registers. Iedereen vergeet namelijk wel eens wat. Ik heb ook wel eens dat ik vergeet iets in een van de register te noteren. Ik heb het vanochtend, met het oog op dit debat, nog even bijgewerkt. Je vergeet wel eens iets en voor je het weet ben je een maand verder. Dat is menselijk. Het is daarom goed dat er actief aan herinnerd wordt. Dan kom je op het punt van de sancties. Je mag van alle leden verwachten dat zij alle bepalingen in het Reglement van Orde naleven. Sancties liggen in de publiciteit. Je kunt echter niet weten wat je niet weet. Als iemand vergeet om iets op te geven ? dat kan zonder slechte bedoelingen zijn ? dan weet je het niet. Dat geldt zeker voor een geschenkenregister. De sanctie is de morele druk, de publiciteit, maar volgens mij niet het reglementsartikel over uitsluiting. Ik heb het nog een keer laten nakijken. Het gaat vooral over de vergaderorde en wordt beperkt tot de vergadering waarin een lid zich heeft misdragen. Dat woord staat letterlijk in het reglement. Daar is geen beroep tegen mogelijk. De voorzitter moet daarover beslissen. Dat is toch een heel ander soort misdraging dan waar wij vandaag over praten. Het lijkt mij echt heel erg moeilijk om dat erin te zetten. Het huidige Reglement van Orde is daar niet voldoende voor, daar ben ik van overtuigd. De artikelen 60 en 38 gaan toch over andere dingen. Artikel 38 gaat vooral om het schenden van vertrouwelijkheid en dat is weer een heel ander onderwerp.

Met vriendelijke groet,
Britta Adema
Senior voorlichter Tweede Kamer

070-3182184