De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : BBR. 2006/182
datum : 27-04-2006
onderwerp : Reactie op aanvullende vragen uitvoering toezeggingen en
moties begrotingsbehandeling
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van uw brief van 12 april jl. (06-LNV-B-35) kan ik u
berichten dat ik uw Kamer middels mijn brief van 13 april jl. (30300
XIV, nr. 84) reeds geïnformeerd heb over de natuurbeleving in het
basisonderwijs.
Daarnaast vraagt u mij u nader te informeren over de stand van zaken
van uitvoering van de motie Koopmans (30300 XIV, nr. 39) en de motie
Van der Vlies c.s. (30300, nr. 31).
Ik onderschrijf de strekking van de moties. In lijn met de wens van de
Kamer om te komen tot het versterken van de economische ontwikkeling
en infrastructuur van de Greenports respectievelijk de duurzaamheid
binnen de land- en tuinbouw en de visserij heb ik verschillende
FES-claims ingediend. Eind juni is de besluitvorming in het kabinet
omtrent alle ingediende claims voorzien. Ik zal u daarna zo spoedig
mogelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten.
Hieronder zal ik de feiten rond fondsvorming met rijksmiddelen (voor
agrarisch natuurbeheer zoals bijvoorbeeld houtwallen en heggen) in
lijn met mijn brief aan de Kamer van 13 oktober jl. (30300 XIV, nr.
13), nog eens op een rij zetten.
De comptabiliteitswet staat fondsvorming met rijksmiddelen op deze
wijze niet toe. Een fonds vertroebelt de heldere relatie tussen het
beleidsdoel en het geïnvesteerde geld. Daarnaast ontbreekt er bij een
fonds de bestuurlijke transparantie omdat de besteding van het geld
via een intermediair plaatsvindt. Ook heeft het Rijk daardoor een
beperkte bevoegdheid ten aanzien van de bestedingen. Publieke gelden
mogen volgens de wet niet langdurig worden geparkeerd en 'onverplichte
betalingen' (betalingen zonder verplichting tot actie) zijn eveneens
niet toegestaan. Daarnaast leggen vermogensfondsen teveel beslag op de
beschikbare middelen. Om voldoende geld te hebben uit de opbrengsten
van de beleggingen van het fonds moet immers een enorm kapitaal
gestort worden. Hiermee worden enorme sommen geld vastgelegd waar de
systematiek van de overheidsbegrotingen niet op is ingericht.
Daarnaast zou een belangrijk voordeel van fondsvorming liggen in het
combineren van publieke en private gelden. In het licht van de
comptabiliteitswet en de staatssteunkaders is het echter juist niet
haalbaar om publieke en private gelden te vermengen aangezien
geldstromen te allen tijde inzichtelijk en transparant dienen te zijn.
Voorts staat de staatssteuntoets niet toe meer te betalen via fondsen
dan reeds nu via de SN, SAN of groene en blauwe diensten rechtstreeks
naar betrokken eigenaren en beheerders gaat.
Deze constateringen brengen mij tot de conclusie dat fondsvorming met
rijksmiddelen teveel bezwaren heeft om deze weg verder te exploreren.
Dat zou verkeerde verwachtingen wekken. Wel ben ik, zoals ik in mijn
brief van 3 april jl. (30300 XIV, nr. 82) aan de Kamer ook aangaf, de
mening toegedaan dat fondsvorming aantrekkelijk kan zijn voor de
continuïteit van de natuurbeheeropgave in een gebied. Echter,
fondsvorming op gebiedsniveau is gelet op het bovenstaande en gelet op
de ontwikkelingen die nu plaatsvinden in het kader van het ILG geen
zaak voor de rijksoverheid. Aangezien ieder gebied uniek is in zijn
omstandigheden en mogelijkheden gaat het bij fondsvorming om maatwerk
om te komen tot een betere integrale regionale gebiedsontwikkeling. Ik
zou het toejuichen als lokale en regionale partijen op een creatieve
manier de ontwikkeling van regionale fondsen voor agrarisch
natuurbeheer zouden stimuleren. Dit is bijvoorbeeld gelukt in de
gemeente Midden-Delfland. Het door de gemeente Midden-Delfland
ontwikkelde beloningssysteem voor maatregelen op het gebied van
natuur, landschap en cultuurhistorie is door Brussel akkoord bevonden.
De financiering voor dit puntensysteem komt voort uit het Groenfonds
Midden-Delfland. Nu Brussel het puntensysteem heeft goedgekeurd heeft
de gemeente Midden-Delfland inmiddels 78 aanvragen ontvangen welke
thans door de Agrarische Natuurvereniging beoordeeld worden.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit