IP/06/534
Brussel, 26 april 2006
Staatssteun: Belgische taks op de collectieve beleggingsinstellingen: de
Commissie besluit dat er geen sprake is van staatssteun
De Europese Commissie heeft vandaag op grond van de regels betreffende
staatssteun van het EG-Verdrag besloten dat de Belgische taks op de
collectieve beleggingsinstellingen (hierna "ICB's" genoemd), waartegen
door Luxemburgse beleggingsinstellingen klacht was ingediend, geen
staatssteun vormt. De Commissie meent dat, in tegenstelling tot de
klagers die er een vorm van exportsteun in zagen, het feit dat
Belgische ICB's niet worden belast op basis van de rechten van
deelneming die zij in het buitenland plaatsen, voortvloeit uit de
interne logica van het nieuwe belastingsstelsel dat sinds januari 2004
van toepassing is.
De jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen werd in
juli 1993 in België ingevoerd. Meerdere Luxemburgse beleggingsfondsen
hebben bij de Commissie klacht ingediend omdat zij menen dat de
wijziging van de taks met ingang van 1 januari 2004 staatssteun zou
vormen ten voordele van bepaalde in België gevestigde ICB's.
In het oude stelsel betaalden alleen de in België gevestigde ICB's de
jaarlijkse taks van 0,06% op de inventariswaarde van hun patrimonium,
met andere woorden zowel voor de in België als voor de in het
buitenland geplaatste rechten van deelneming. De in het buitenland
gevestigde ICB's die in België rechten van deelneming plaatsten waren
daarentegen niet aan die Belgische taks onderworpen.
In het nieuwe stelsel zijn alle ICB's, zowel de Belgische als de
buitenlandse, aan de jaarlijkse taks onderworpen voor de rechten van
deelneming die zij in België plaatsen. De Belgische ICB's betalen de
taks niet langer voor de in het buitenland geplaatste rechten, terwijl
de buitenlandse ICB's hem voortaan betalen voor de rechten die zij in
België plaatsen. De jaarlijkse taks viseert voortaan de in België
uitgevoerde verrichtingen, terwijl zij voorheen de in België
gevestigde ICB's viseerde.
De klagers zijn de mening toegedaan dat het niet belasten van de
Belgische ICB's voor de in het buitenland geplaatste rechten van
deelneming neerkomt op exportsteun. Volgens hen bevoordeligt deze
ontstentenis van belasting de Belgische ICB's die hun rechten van
deelneming vooral in het buitenland plaatsen, ten opzichte van de
Belgische ICB's die hun rechten van deelneming voornamelijk in België
plaatsen. De Commissie meent daarentegen dat het verschil in
behandeling waarvan de klagers gewag maken niet bestaat, omdat de
klagers de situatie volgens een andere logica analyseren, die van het
oude stelsel van de jaarlijkse taks of van het huidige stelsel van de
Luxemburgse abonnementstaks. De logica achter deze beide stelsels is
de belastingheffing op basis van de plaats waar de ICB's zijn
gevestigd. De logica van het nieuwe stelsel steunt echter op de plaats
waar de beleggingsverrichting wordt uitgevoerd.
De Commissie is van mening dat het nieuwe criterium dat voor het
vaststellen van de grondslag van de jaarlijkse taks is gekozen,
coherent is met het door de Belgische regering ingeroepen verlangen om
tot gelijke concurrentievoorwaarden te komen voor verschillende
beleggingsproducten - met name de rechten van deelneming van Belgische
en buitenlandse ICB's - die op de Belgische markt worden verhandeld.
Naar het oordeel van de Commissie volgt, bekeken volgens de logica van
het nieuwe stelsel, het vrijstellen van de ICB's - zowel de Belgische
als de buitenlandse - naar rata van de in het buitenland verhandelde
rechten van deelneming, uit de basisregel van dit stelsel, net zoals
dat het geval is voor het belasten van de ICB's - Belgische en
buitenlandse - naar rata van de in België geplaatste rechten van
deelneming. Deze vrijstelling is dus niet het gevolg van een
selectieve uitzondering op de basisregel en er is derhalve geen sprake
van staatssteun.
---
Art. 161 en 162 van het wetboek der successierechten.
European Union