Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 69 73
Fax (070) 3 70 79 75
www.justitie.nl
Onderdeel
afdeling Besturing
Doorkiesnummer(s)
070 - 370 45 86
Datum
11 april 2005
Ons kenmerk
5345227/05/DJJ
Onderwerp
Reactie op moties en toezeggingen inzake Jeugdzorg
Inleiding
Tijdens het debat op 10 maart jl. met uw Kamer over het rapport van de
Inspectie Jeugdzorg "Onderzoek naar de kwaliteit van
hulpverleningsproces aan S", heb ik toegezegd u binnen 4 weken te
zullen berichten. In deze brief, die ik u mede namens de
Staatssecretaris van VWS doe toekomen, zal ik ingaan op de navolgende
moties:
- de motie van het lid Cörüz (TK 2004-2005, 29 815, nr. 16);
- de motie van de leden Tonkens en Kant (TK 2004-2005, 29
815, nr. 18);
- de motie van het lid Kalsbeek c.s. (TK 2004-2005, 29 815,
nr. 14) en
- de motie van het lid Kalsbeek c.s. (TK 2004-2005, 29 815,
nr. 15).
Tevens zal ik ingaan op de door ons tijdens dit debat gedane
toezeggingen en aanvullend op een enkel punt uit het notaoverleg over
de Jeugdzorg op 31 januari jl. dat nog beantwoord moest worden.
Motie Cörüz en de motie van de leden Tonkens en Kant
In de motie Cörüz vraagt de Tweede Kamer de regering om in
samenwerking met de besturen van de provincies in het licht van de
aanbevelingen van het rapport van de IJZ-onderzoek te doen naar de
werkwijze van de bureaus jeugdzorg en concrete aanbevelingen voor
verbetering van de werkwijze te doen en de Kamer voor de zomer over de
uitkomsten daarvan te informeren.
Op korte termijn zullen in overleg tussen de betrokken partijen - VWS,
Justitie, IPO, MOgroep en Inspectie Jeugdzorg - de punten worden
vastgesteld waarover de bureaus jeugdzorg moeten rapporteren. De
provincies worden verzocht toe te zien op een tijdige rapportage.
Gebleken is dat veel bureaus al een eigen onderzoek zijn gestart naar
de werkwijze naar aanleiding van het inspectierapport. Deze
onderzoeken worden aan elkaar verbonden. In de zomer zal ik de Kamer
dan kunnen berichten over de uitkomsten van dit onderzoek.
Met betrokkenen zullen wij bezien of de aanbevelingen die door de
inspectie zijn gedaan, leiden tot extra kwaliteitseisen voor het werk
van de bureaus jeugdzorg en in hoeverre daaraan kosten verbonden zijn.
De motie van de leden Tonkens en Kant, die ziet op de kwalitatieve
vormen van controle en sturing binnen de bureaus jeugdzorg zoals
supervisie, intervisie en intercollegiale toetsing, zullen wij daarbij
betrekken. Mogelijk zal dit leiden tot aanpassing van de
kwaliteitssystemen of certificeringsschema's van de instellingen zelf
en mogelijk tot aanpassing van regelgeving.
Tenslotte meld ik u dat in een overleg tussen het Rijk met o.a. IPO en
MOgroep extra aandacht is gevraagd voor het feit dat de jeugdzorg op
tijd en op maat dient te zijn. Dit betekent o.a. dat niet lichte hulp
moet worden ingezet als bij voorbaat duidelijk is dat zware hulp nodig
is. Ook het punt dat AMK's contact moeten opnemen met de leiding van
het bureau jeugdzorg, wanneer zij signalen hebben dat
gezinsvoogdijwerkers onvoldoende actie ondernemen, is hierbij aan de
orde gesteld. Ik heb de provincies gevraagd op de uitvoering van de
aanbevelingen toe te zien.
Ik meen dat met het vorenstaande recht wordt gedaan aan de wensen van
de Kamer zoals neergelegd in de twee hiervoor genoemde moties en
toezeggingen.
Wachtlijsten Raad voor de Kinderbescherming
In de motie Kalsbeek c.s. (TK 2004-2005, 29 815, nr. 14), wordt het
kabinet verzocht er zorg voor te dragen dat aan het eind van 2005 de
wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming zijn verdwenen.
Vooropgesteld moet worden dat in het geval van spoedeisende zaken, de
Raad op zeer korte termijn kan adviseren en dat ook daadwerkelijk
doet. In die gevallen is er dus geen sprake van een wachtlijst. Bij de
overige beschermingszaken is inderdaad sprake van een ontstaan van
wachtlijsten. Het wegwerken van deze wachtlijsten bij de Raad heeft
nadrukkelijk hoge prioriteit en ik ben ook bereid daar eenmalig
middelen voor vrij te maken door herprioritering van onderdelen van
Jeugd terecht. Maar nu reeds is duidelijk dat daar meer tijd mee
gemoeid is dan de motie voorstelt. Voorts is van belang dat naast de
financiële implicaties van deze motie, rekening moet worden gehouden
met de keteneffecten. Zowel aan de voorkant (wegwerken van de
voorraden die bij het BJZ liggen) als aan de achterkant
(kinderrechters en jeugdzorg) zijn er factoren die van invloed zijn op
de haalbaarheid van een scenario om met behoud van kwaliteit binnen
een redelijke termijn de wachtlijstproblematiek aan te pakken. Het is
derhalve van belang dat de betrokken ketenpartners hier gezamenlijk in
optrekken.
Een belangrijk aspect bij de aanpak van de wachtlijsten is dat de Raad
in beginsel moet kunnen voortbouwen op de gegevens die Bureau
Jeugdzorg al heeft verzameld. Indien sprake is van volledige en
kwalitatief goede informatie-voorziening kan de Raad zijn
onderzoeksinspanningen beperken en tijdwinst boeken. Ik acht deze lijn
om de doorlooptijden terug te brengen en langs die weg mede de
wachtlijsten aan te pakken dan ook een meer noodzakelijke voorwaarde
om de ontwikkeling die met de Wet op de jeugdzorg in gang is gezet
door te zetten, dan een structurele uitbreiding van het
Raadspersoneel.
Toetsende taak Raad voor de Kinderbescherming
In mijn brief van 10 maart jl. (TK 2004-2005, 29 815, nr. 23) heb ik u
toegezegd dat de Raad voor de Kinderbescherming de toetsende taak zo
snel mogelijk zowel kwalitatief als kwantitatief weer volledig gaat
uitoefenen. Voor de wijze waarop dat gaat gebeuren wordt thans door de
Raad een plan van aanpak opgesteld. Ook hier geldt overigens dat de
Raad zich daarbij moet kunnen baseren op de rapportages van het Bureau
Jeugdzorg. De Raad moet betrekkelijk eenvoudig kunnen vaststellen of
nader onderzoek van de kant van de Raad noodzakelijk is.
Ondertoezichtstelling (ots) voor meerdere kinderen binnen één gezin
Tijdens het notaoverleg over de jeugdzorg van 31 januari jl. heb ik u
toegezegd nader toe te lichten dat in het merendeel van de gevallen
alle kinderen in één gezin tegelijk onder toezicht worden gesteld. Ik
heb mij bij mijn eerdere mededelingen moeten baseren op voorlopige
informatie van de zijde van de Raad. Een registratie van het aantal
OTS-ers per gezin ontbreekt. Uit nadere informatie blijkt dat het
beeld enigszins genuanceerd moet worden.
Volgens de Raad voor de Kinderbescherming wordt in ongeveer de helft
van de gevallen voor alle kinderen in een gezin tegelijk een maatregel
gevraagd. Het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming richt
zich in eerste instantie op het gemelde kind cq. de gemelde kinderen.
Tijdens het onderzoek wordt het opvoedingsklimaat en het functioneren
van het gezin in kaart gebracht. Indien de ontwikkelingsbedreiging van
het kind vooral te verklaren is vanuit het disfunctioneren van het
gezin, respectievelijk het pedagogisch handelen van de opvoeders
worden de andere kinderen ook bij het onderzoek betrokken. De Raad zal
nader onderzoeken of uniformering van de werkwijze terzake aangewezen
is. Richtsnoer daarbij is dat het onderzoek zich op alle kinderen zal
moeten richten, tenzij er duidelijk sprake is van individuele
problematiek bij een specifiek kind. Ik zal bewerkstelligen dat in het
belang van de kinderen in voorkomende gevallen een "gezins-OTS" wordt
uitgesproken.
Ten aanzien van de motie Kalsbeek waarin wordt verzocht om al het
nodige te doen om de norm dat de bescherming van het kind als primaire
doelstelling in de jeugdzorg en kinderbescherming te verankeren geldt
het volgende. Voor wat betreft verankering in de jeugdbescherming en
met name in het Burgerlijk Wetboek is dit punt reeds opgenomen in het
programma Beter Beschermd. Zoals ik uw Kamer al eerder heb bericht (TK
2005-2005, 29815, nr, 12) verwacht ik medio 2006 het wetsvoorstel voor
advies voor te kunnen leggen aan diverse organisaties. Daarnaast zal
ik samen met VWS bezien of het nodig is de Wet op de Jeugdzorg aan te
passen.
Landelijke invoering Deltaplan
De in het project Deltaplan Gezinsvoogdij ontwikkelde methode voor de
uitvoering van ondertoezichtstellingen is succesvol gebleken, vooral
vanwege de doelgerichte en planmatige aanpak van de problemen van de
jeugdigen en hun ouders. Ik heb reeds op 23 maart aangegeven dat ik
een landelijke invoering inclusief een verlaging van de caseload
wenselijk acht en daartoe ook stappen zal zetten. Ten behoeve van de
afronding van de methode en de beschrijving van het scholingsaanbod
zal ik de MOgroep verzoeken hiervoor zo spoedig mogelijk plannen in te
dienen.
De nieuwe methode zal op zo kort mogelijke termijn bij alle bureaus
jeugdzorg worden geïmplementeerd. Ik heb het IPO verzocht te
inventariseren wanneer de diverse bureaus jeugdzorg hiermee een
aanvang kunnen maken, en wat de kosten zijn om de bestaande
gezinsvoogdijwerkers van die organisaties in de nieuwe methode te
scholen. (Voor toekomstige gezinsvoogdijwerkers geldt dat deze
scholing in de bestaande scholingstrajecten voor
(gezins)voogdijwerkers zal worden ingebed.)
Op basis van deze inventarisatie zal ik samen met het IPO een plan
opstellen voor de landelijke implementatie van de nieuwe methode.
Tevens zal daarin worden aangeven op welke wijze de reeds beschikbare
en daaraan als noodzakelijk geachte extra toegevoegde rijksmiddelen
zullen worden ingezet. Via herprioritering binnen de Justitiebegroting
is hiervoor een bedrag beschikbaar dat oploopt tot 14 miljoen in 2008.
Ik meen dat voor dit bedrag de uitvoering van de nieuwe methode
structureel mogelijk is. Er zullen echter nog een aantal stappen
moeten worden gezet om de kosten definitief te kunnen bepalen. In de
eerste plaats zal er een nieuwe kostprijs moeten worden vastgesteld.
Het bedrag van 25 miljoen euro, dat onlangs door het veld als
noodzakelijk is aangegeven, is gebaseerd op het bedrag dat ik ter
beschikking heb gesteld van de pilots. In de doorrekening voor een
landelijke uitrol is echter geen rekening gehouden een aantal
kostenverlagende factoren zoals:
- de verlaging van de caseload van de sector als geheel
tijdens de looptijd van de pilots door toevoeging van structurele
gelden;
- grote verschillen in inzet in het primaire proces, o.a. tot
uitdrukking komend in de verschillende hoogten van de caseload, zelfs
binnen de pilots van het Deltaplan, ondanks een gelijke wijze van
financiering van de bureaus jeugdzorg;
- uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de processen
binnen de bureaus jeugdzorg nog niet optimaal zijn ingericht;
- de mogelijke inverdieneffecten van het Deltaplan door de
effectievere werkwijze die naar alle partijen vermoeden, kan leiden
tot een verkorting van de looptijd van de OTS en een vermindering van
de uithuisplaatsing.
Gelet op het vorenstaande kan in de loop van 2005 met de uitrol worden
begonnen en acht ik het mogelijk om binnen twee jaar de nieuwe methode
bij alle bureaus jeugdzorg te hebben geïmplementeerd. Mocht het op
basis van de nadere kostprijsberekening blijken dat een ophoging van
het beschikbare budget noodzakelijk is, dan ben ik bereid om hiervoor
in 2006 de noodzakelijke stappen te zetten.
Uit het verslag van het evaluatie-onderzoek `Bescherming in
ontwikkeling' blijkt dat er weliswaar meer kind- en doelgericht wordt
gewerkt, maar dat nog altijd niet duidelijk is of en in hoeverre deze
doelen zijn afgeleid uit de bedreigingen in de opvoedingssituatie van
de OTS-pupil. Om die reden zal ik het in mijn brief van 30 juni 2004
(TK 2003-2004 28 606 en 29 200 VI, nr. 19) aangekondigde plan om een
instrument te ontwikkelen voor effectiviteitmeting in
jeugdbescherming, met voorrang ter hand nemen in goed overleg met
provincies.
Door gebruik van dat instrument worden gezinsvoogdijwerkers
aangemoedigd in iedere afzonderlijke zaak de feitelijke bedreigingen
van de belangen van de OTS-pupil te benoemen en deze te verbinden met
concrete doelen voor de uitvoering van de OTS.
Ik hoop u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie,