De positionering van de jeugdrechter
Den Haag, maandag 24 april 2006 - Jeugdrechters zijn niet altijd goed
op de hoogte van beslissingen op andere rechtsgebieden in zaken waarin
hetzelfde kind betrokken is. Dat blijkt uit een onderzoek onder alle
Nederlandse jeugdrechters. De onderzoekers pleiten daarom voor
invoering van een intern minderjarigendossier. Ook zouden er landelijk
geldende kennis- en vaardigheidseisen opgesteld moeten worden voor de
functie van jeugdrechter.
Geluiden van onvrede onder jeugd(straf)rechters over de vormgeving van
de justitiële jeugdbescherming en het jeugdstrafrecht waren
aanleiding voor het onderzoek naar de interne en externe positionering
van de jeugdrechter. Dit onderzoek in opdracht van de Raad voor de
rechtspraak is uitgevoerd in 2005 en bestond onder meer uit een
enquête onder alle jeugdrechter en in casestudies in vier
arrondissementen.
Jeugdrechters vinden vrijwel unaniem een betere afstemming tussen
beide rechtsgebieden nodig. Daarnaast moeten ook andere zaken waarin
minderjarigen centraal staan, volgens driekwart van de jeugdrechters
bij een inhoudelijk deskundige jeugdrechter ondergebracht dienen te
worden. Te denken valt met name aan leerplichtzaken (kantonrechter).
De uitkomsten van het onderzoek leren dat intern (binnen de
rechtspraak) de kwaliteit verbeterd kan worden op in elk geval twee
onderdelen:
1. Beschikbaarheid van informatie: jeugdrechters weten niet altijd
wat er op andere rechtsgebieden voor beslissingen zijn genomen en
waarom. Geadviseerd wordt om een (elektronisch)
minderjarigendossier voor intern gebruik te ontwikkelen met daarin
alle relevante informatie. Hiertoe zal een werkgroep worden
samengesteld met vertegenwoordigers uit de rechtspraak maar ook
ketenpartners als het OM, de Raad voor de kinderbescherming en
Bureaus Jeugdzorg, om te adviseren over wat er in een dergelijk
dossier moet worden opgenomen, wat de juridische mogelijkheden
zijn en welke instantie het dossier bij gaat houden.
2. Kennis en vaardigheden van de jeugdrechter: jeugdrechters moeten
voldoende op de hoogte zijn van zowel het jeugdstrafrecht als het
civiele jeugdrecht om kwalitatief goede beslissingen te kunnen
nemen. Daartoe zal een werkgroep in het leven worden geroepen die
zal worden gevraagd een overzicht te ontwikkelen waarin de kennis
en vaardigheden worden opgesomd die nodig zijn om de functie van
jeugdrechter goed te kunnen vervullen. Deze werkgroep zal worden
samengesteld uit vertegenwoordigers van de rechtspraak en het
Studiecentrum Rechtspleging.
Met betrekking tot de rol van de jeugdrechter in de keten (dus de
invloed op de andere instanties die zich met jeugdrecht bezig houden),
geldt dat de rechtspraak niet alleen, of zelfs niet in de eerste
plaats, verantwoordelijk is voor de sturing. Dit neemt niet weg dat
veel bereikt kan worden door middel van overleg en praktische
afspraken met de externe partners. Zo kunnen bijvoorbeeld de rechters
duidelijk maken welke informatie nodig is om een beslissing te kunnen
nemen.
Achtergrond
In 1995 verdween met de wijziging van de
ondertoezichtstelling-wetgeving âhet bureau kinderrechterâ. Daarmee
kwam niet alleen een einde aan een lang bestaand instituut, maar
verdween bij veel rechtbanken ook de organisatorische samenhang tussen
civiele jeugdzaken en jeugdstrafzaken. Bovendien heeft de
jeugdrechter, als gevolg van de gewijzigde OTS-wetgeving en het
gewijzigde jeugdstrafrecht in 1995, aan sturingsmogelijkheden
ingeboet. In het civiele jeugdrecht is de regie bij het Bureau
Jeugdzorg komen te liggen. In het jeugdstrafrecht heeft het OM meer
zeggenschap gekregen en is de Raad voor de Kinderbescherming
verantwoordelijk voor de casusregie.
Bron: Raad voor de rechtspraak
Datum actualiteit: 24 april 2006 Naar boven
Gerechtelijke organisatie