Reactie op brief Vereniging van Ziekenhuizen/ NCPF te Utrecht over
aanvullende verzekering
Kamerstuk, 24-4-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-CB-U-2677595
24 april 2006
In uw brief van 30 maart 2006, die mij op 14 april bereikte, vraagt u
mijn reactie op de brief van 30 maart 2006 van de Nederlandse
Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Patiënten
Consumenten Federatie (NPCF). In die brief vragen de genoemde
organisaties om voor de aanvullende ziektekostenverzekeringen
hetzelfde wettelijk te regelen als hetgeen voor de Zorgverzekeringswet
is bepaald in artikel 15 van die wet.
Artikel 15 verklaart een aantal bepalingen van boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek (BW), die zien op risico, schade en de
betrokkenheid van de verzekerde bij het ontstaan van het risico en de
schade buiten toepassing.
Ik kan u daarover het volgende mededelen.
Sinds 1 januari 2006 is het algemene (private) verzekeringsrecht
opgenomen in het BW.
Het algemene verzekeringsrecht is in principe op alle verzekeringen
van toepassing, dus ook op zorgverzekeringen in de zin van de
Zorgverzekeringswet en op aanvullende verzekeringen. In het BW is
onder meer geregeld dat een verzekeraar geen schade vergoedt aan een
verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft
veroorzaakt.
Van dit artikel mag echter in de verzekeringsovereenkomst worden
afgeweken.
De verzekeringnemer en de verzekeraar kunnen dus afspreken dat de
verzekeraar de schaden in geval van opzet of roekeloosheid wél
vergoedt. Verzekeraars kunnen op dit punt met elkaar concurreren.
Opneming van artikel 15 in de Zorgverzekeringswet heeft tot gevolg dat
zorgverzekeraars op grond van die zorgverzekering verzekerde zorg ook
moeten leveren of vergoeden indien de behoefte aan die zorg aan opzet
of roekeloosheid van de verzekerde te wijten is.
Er mogen geen regels worden gesteld over de acceptatie, de dekking of
de premie van aanvullende verzekeringen. Dat volgt uit de Europese
richtlijnen inzake het schadeverzekeringsbedrijf en dit is nog eens
bevestigd in een brief van de Europese Commissie aan mij van 25
november 2003.
Nog afgezien van het gegeven dat er geen regels gesteld mogen worden
over de dekking van aanvullende verzekeringen, vind ik dat ook niet
nodig. Alle noodzakelijke zorg waarvan de wetgever vindt dat die niet
voor eigen verantwoordelijkheid of rekening van de verzekerde kan
komen en dus verzekerd moet zijn, zit in het verzekerde pakket van de
zorgverzekering. Of men bovenop het basispakket nog een aanvullende
verzekering sluit en onder welke voorwaarden dat dan gebeurt, is aan
de burger en de verzekeraar.
Tot slot wil ik opmerken dat het niet uitkeren in geval van opzet of
roekeloosheid, in het algemene verzekeringsrecht niets nieuws is. Voor
1 januari 2006 stond het algemene verzekeringsrecht in het Wetboek van
Koophandel. Ook dat verzekeringsrecht bepaalde, dat de verzekering
niet uitkeerde in geval van eigen schuld van de verzekerde. En ook
toen was er voor aanvullende ziektekostenverzekeringen geen
uitzondering op dit beginsel geregeld.
Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat zich in de praktijk op
dit gebied problemen gaan voordoen.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport