De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Binnenhof 1 A Anna van Hannoverstraat 4
2513 AA S GRAVENHAGE Telefoon (070) 333 44 44
Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
Datum 21 april 2006
Onderwerp Actueel koopkrachtbeeld 2006
Tijdens het Algemeen Overleg van 8 februari over de inkomensontwikkeling van huishoudens
in verband met de introductie van het zorgstelsel heb ik toegezegd een actueel
koopkrachtbeeld 2006 te doen toekomen. Met deze brief geef ik, mede namens de minister van
VWS, invulling aan deze toezegging. In deze brief wordt ook ingegaan op verschillende door
uw kamer aanvaarde moties op het terrein van het inkomensbeleid en het nieuwe zorgstelsel.
Dit betreffen de volgende moties:
· Motie De Vries 30 300 XV, nr. 83
· Motie Verburg 30 300 XV, nr. 87 en nr. 88
· Motie Omtzigt, 26 989, nr. 54
· Motie Van Gent, 30 300 XV, nr. 89
Tevens maken wij van deze gelegenheid gebruik om in te gaan op onderzoeken van derden
over de inkomenseffecten van het nieuwe zorgstelsel. In de twee bijlagen bij deze brief wordt
een overzicht gegeven van het koopkrachtbeeld, de spreiding hieromheen en de oorzaken van
deze spreiding.
De eerste bijlage is de rapportage van de technische werkgroep die voortkwam uit afspraken
uit het Voorjaarsoverleg. In het Voorjaarsoverleg is afgesproken dat het kabinet nader
technisch overleg zou voeren met de Stichting van de Arbeid en ouderenbonden, zodat over en
weer meer helderheid ontstaat over de koopkrachtcijfers voor 2006.
In het onderzoek van de werkgroep is gezocht naar inzicht in de feitelijke
koopkrachtontwikkeling van huishoudens in Nederland. Daarnaast is gekeken of de door
vakbonden en NIBUD gesignaleerde specifieke groepen met een inkomensachteruitgang
overeenkomen met de groepen die door het kabinet zijn voorzien. Dit bleek het geval te zijn.
Hierbij is gebruik gemaakt van het TNS NIPO onderzoek in opdracht van het FNV en het
`MHP-zwartboek'.
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
De tweede bijlage is het aanvullende onderzoek dat het CPB in opdracht van de werkgroep
heeft uitgevoerd. Alle deelnemers van de werkgroep konden zich vinden in de uitkomsten van
dit onderzoek. Hieruit blijkt dat vier op de vijf huishoudens in 2006 een hoger reëel
besteedbaar inkomen zullen hebben dan in 2005 en één op de vijf een lager inkomen. Ten
opzichte van de MEV raming is het beeld verbeterd; de mediaan ligt een half procentpunt
hoger op 1 ½ %. De huishoudens die een achteruitgang ondervinden bestaan voor het
merendeel uit huishoudens met een bovenmodaal inkomen
Uit de meest recente ramingen van het CPB blijkt dat de koopkracht van huishoudens in 2006
in doorsnee toeneemt met 1½ % (in de raming van september 2005 was dit nog 1%). De
verbetering van de koopkracht is vooral te danken aan de door het kabinet ingezette
lastenverlichting van 3,5 miljard euro, ofwel gemiddeld bijna 500 euro per huishouden. De
belangrijkste maatregelen die het kabinet heeft genomen om de koopkracht te ondersteunen
zijn: invoering van de zorgtoeslag, afschaffing onroerend-zaakbelasting voor gebruikers,
afschaffing lesgeld voor leerlingen ouder dan 16 jaar in het voortgezet onderwijs, verhoging
kinderkorting en kinderopvangtoeslag, verhoging algemene heffingskorting en verlaging van
het belastingtarief voor de eerste en tweede schijf.
Toch geeft het actuele koopkrachtbeeld 2006 aanleiding tot nadere maatregelen om in een
aantal situaties de koopkracht te verbeteren. Wij gaan hier in de loop van deze brief op in.
Oorzaak `plussen en minnen' zorgstelsel
De overgang naar de nieuwe zorgverzekering leidt, vanwege de eerder bestaande verschillen in
premielasten, onvermijdelijk tot plussen en minnen, zelfs nu de invoering van de nieuwe
zorgverzekering gepaard is gegaan met ruimhartig flankerend beleid.
De kosten van de zorg liepen tot en met 2005 vooral voor particulier verzekerden sterk uiteen.
Sommigen betaalden relatief weinig dankzij een lage particuliere premie, een hoge korting
voor het eigen risico, een hoge werkgeversbijdrage of omdat een deel van hun inkomen was
vrijgesteld van premieheffing voor ZFW. Anderen betaalden veel vanwege een hoog
gezondheidsrisico en weinig of geen werkgeversbijdrage. Met de invoering van de nieuwe
zorgverzekering is de grondslag verbreed en zijn de kosten van de zorg in veel opzichten
eerlijker verdeeld.
Het nieuwe zorgverzekeringsstelsel deelt de totale kosten in tweeën. De ene helft van de
kosten wordt gedekt door een premie van ongeveer 85 per persoon per maand (nominale
premie). Een procentuele bijdrage over het jaarinkomen tot 30.015 dekt de andere helft van
de kosten. Werknemers krijgen de procentuele bijdrage (6,5%) van hun werkgever vergoed,
waar zij vervolgens belasting over betalen.
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
De procentuele premie voor mensen zonder werkgever is gesteld op 4,4%. Dit betreft
bijvoorbeeld zelfstandigen, gepensioneerden, personen met private
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vutters en personen met een privaat nabestaandenpensioen;
in totaal zijn er circa twee miljoen verzekerden die over een deel van hun inkomen de 4,4%
betalen. Met de premie van 4,4% is het evenwicht gezocht tussen solidariteit (ook inkomens
buiten loondienst moeten meedragen aan de totale kosten van de gezondheidszorg) en
draagkracht (ook voor de lage inkomens buiten loondienst moet de verzekering betaalbaar
zijn).
De introductie van de vaste premie voor iedereen betekent dat werknemers met een inkomen
beneden het minimumloon (deeltijdbanen, jongeren) veelal licht in inkomen achteruit gaan. Zij
hadden immers op grond van de ziekenfondswet een verzekering voor een onevenredig lage
premie. Als regel maken zij echter deel uit van een huishouden met meerdere inkomens, zodat
uit oogpunt van draagkracht en solidariteit voor hen een hogere premie gerechtvaardigd is.
In de aanloop naar het nieuwe stelsel is door het kabinet naast deze bedoelde effecten steeds
gewezen op de uiteenlopende effecten per individu. Het kabinet heeft dan ook steeds gezegd
dat de meeste mensen erop vooruit gaan, maar dat er ook achteruitgang kan zijn. De meest
recente raming van het CPB laat zien dat de huidige spreiding in de inkomensontwikkeling
niet wezenlijk anders is dan in september 2005 in de MEV 2006 reeds werd gepresenteerd.
Voorbereidende maatregelen inkomenseffecten zorgstelsel
Het kabinet heeft bij de voorbereiding van het stelsel de verschillende inkomensgevolgen zo
veel mogelijk vooraf in kaart gebracht en gewogen ten opzichte van de uitgangspunten van
solidariteit en draagkracht. Dit heeft in overleg met het parlement geleid tot een aantal
flankerende maatregelen.
Om de nominale premie voor mensen met lage inkomens (denk aan degenen die voorheen in
het ziekenfonds zaten) betaalbaar te maken is de zorgtoeslag ingevoerd. Dit is een
maandelijkse toeslag die de Belastingdienst betaalt aan huishoudens met lage inkomens
(alleenstaanden met een inkomen tot ruim 25.000 en meerpersoonshuishoudens tot ruim
40.000 per jaar).
Daarnaast is bijvoorbeeld besloten om over bestaande alimentatieverplichtingen geen
inkomensafhankelijke bijdrage te heffen. Een ander voorbeeld betreft de arbeidsgehandicapten
die nooit een werkgever hebben gehad. Dit zijn circa 100.000 mensen met een WAJONG
uitkering. Deze uitkering die standaard vanaf 23 jaar bijna 12.000 per jaar bedraagt, is voor
jongeren van 18 tot en met 22 jaar verhoogd om voor hen de gevolgen van de overgang van
het ziekenfonds naar de nieuwe zorgverzekering op te vangen.
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
De meeste onzekerheid vooraf betrof de situatie van particulier verzekerden die enerzijds een
forse vaste premie betaalden en daarvoor anderzijds een tegemoetkoming van hun werkgever
kregen. De situatie verschilde enorm van werkgever tot werkgever en dus van persoon tot
persoon. Door de introductie van de vaste nominale premie en de verplichte procentuele
werkgeversbijdrage kwam de noodzaak van de tegemoetkoming van hun werkgever in een
nieuw daglicht te staan. Veel particulieren betaalden namelijk in het oude stelsel een premie
die meer dan twee keer zo hoog was als de nieuwe vaste nominale premie. Bovendien ging de
achtergrond van de tegemoetkomingen terug tot eerdere stelselwijzigingen of uitruilen bij
eerdere cao-besprekingen. Het kabinet heeft dan ook besloten om in deze tegemoetkomingen
van werkgevers niet wettelijk in te grijpen. De voortzetting dan wel de stopzetting van deze
tegemoetkomingen is overgelaten aan contractspartijen (werkgevers en werknemers). Dit
vraagstuk is in vele cao-besprekingen in 2005 behandeld. De trend in de uitkomsten is een
diversiteit aan afbouwregelingen, al of niet in combinatie met een andere arbeidsvoorwaarde.
Mede naar aanleiding van de voorlopige rapportage van het NIVEL-onderzoek in september
2005 en het onderzoek van de Belastingdienst naar de buitengewone uitgavenregeling, zijn in
het Belastingplan 2006 verbeteringen opgenomen van de buitengewone uitgavenregeling in
verband met ziektekosten. De koopkrachtontwikkeling voor chronisch zieken en
gehandicapten, die het NIBUD (voor 2005) heeft berekend heeft niet geleid tot nieuwe
inzichten.
Door de reeds genomen maatregelen is de inkomenspositie van chronisch zieken en
gehandicapten in 2006 gemiddeld genomen verbeterd. De fiscale buitengewone
uitgavenregeling houdt door zijn systematiek ook rekening met verborgen kosten die
samenhangen met ziekte. Enerzijds gebeurt dit door de forfaits, anderzijds door de
vermenigvuldigingsfactor voor specifieke uitgaven. Deze vermenigvuldigingsfactor is bij het
Belastingplan 2006 verhoogd van 1,65 naar 2,13. De verhoging van de
vermenigvuldigingsfactor leidt ertoe dat het overgrote deel van de specifieke kosten van
chronisch zieken en gehandicapten worden vergoed. De doorwerking van de buitengewone
uitgavenregeling naar de huur- en zorgtoeslag, via een verlaging van het verzamelinkomen,
leidt verder voor veel huishoudens met een laag inkomen binnen deze groep tot additioneel
voordeel. De forfaits in de buitengewone uitgavenregeling geven daarnaast een compensatie
voor verborgen kosten. Hogere inkomens hebben geen profijt van de hogere
vermenigvuldigingsfactor en ondervinden nadeel van het vervallen van het plafond in de
drempel van de buitengewone uitgavenregeling. Zij profiteren in 2006 veelal van het verbod
op premiedifferentiatie naar risico in de ZVW. Doordat verzekeraars een acceptatieplicht
kennen is het voor deze groep makkelijker geworden om tegen een reguliere premie een
verzekering te sluiten. Ook hebben veel verzekeraars aangegeven geen aanvullende eisen te
stellen bij het afsluiten van aanvullende en collectieve verzekeringen. Hierdoor worden ook
chronisch zieken en gehandicapten in staat gesteld om zich optimaal te verzekeren en de
hoeveelheid eigen betaalde zorgkosten te beperken. Zij zijn daardoor minder snel aangewezen
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
op compensatie van kosten via de buitengewone uitgavenregeling of de bijzondere bijstand.
Mochten de noodzakelijke zorgkosten ondanks bovenstaande de draagkracht van het
huishouden overstijgen dan bestaat er voor gemeenten de mogelijkheid om voor verborgen
kosten bijzondere bijstand te verstrekken (zowel individueel als categoriaal).
Daarnaast is op verzoek van uw Kamer op dit moment een werkgroep actief die kijkt naar de
mogelijkheden voor integratie van de buitengewone uitgavenregeling en de zorgtoeslag. Deze
werkgroep kijkt niet alleen naar de mogelijkheden van integratie, maar heeft ook aandacht
voor vereenvoudiging, terugdringen van niet-gebruik en het zorgen voor een adequate
compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten. De compensatie van niet-
medische kosten of verborgen kosten zal hierin dan ook een plaats krijgen. De inventarisatie
van deze werkgroep zal op een dusdanig tijdstip worden aangeboden dat het nog mogelijk is
om voor het zomerreces 2006 hierover met elkaar van gedachten te wisselen.
Tot zover de voorbereidende maatregelen. Het kabinet heeft aan het parlement toegezegd
verantwoordelijkheid te nemen voor "onvoorziene en onaanvaardbare gevolgen voor groepen
verzekerden" (minister Hoogervorst bij de behandeling van de Invoerings- en aanpassingswet
Zorgverzekeringswet in de Eerste Kamer op 3 december 2005).
Een actueel koopkrachtbeeld 2006
Sinds de invoering volgt het kabinet nauwkeurig de inkomenseffecten van het zorgstelsel.
De verschillende onderzoeken en signalen die het kabinet bereikten op dit terrein gaven geen
eenduidig beeld. Zo heeft het Nibud 86 voorbeeldsituaties doorgerekend en komt het voor
slechts twee van deze standaardhuishoudens tot een negatief koopkrachtbeeld, de MHP
presenteerde daarentegen elf probleemcategorieën, de FNV presenteerde een TNS-NIPO-
onderzoek, waaruit bleek dat meer dan de helft van de huishoudens een achteruitgang zou
ondervinden. Het CPB presenteerde begin april (CEP2006) een stijging van de koopkracht die
in doorsnee een 1/4 procentpunt gunstiger was dan het beeld over 2006 zoals dat in september
2005 was gepresenteerd in de MEV.
Dit alles is aanleiding geweest om in het Voorjaarsoverleg af te spreken met alle relevante
experts deze gegevens op een rij te zetten en te analyseren welke gevolgen zich feitelijk
hebben voorgedaan en of deze effecten waren voorzien.
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
Ten behoeve van het inzicht in de koopkrachtontwikkeling voor het hele jaar 2006 is het CPB
door deze werkgroep verzocht een nieuwe analyse te maken op basis van de meest actuele
gegevens. Hieruit blijkt dat vier op de vijf huishoudens in 2006 een hoger reëel besteedbaar
inkomen zullen hebben dan in 2005 en één op de vijf een lager inkomen. Ten opzichte van de
CEP raming is de koopkracht in doorsnee met nog een ¼ procentpunt verbeterd tot 1 ½ %. De
huishoudens die een achteruitgang ondervinden bestaan voor het merendeel uit huishoudens
met een bovenmodaal inkomen. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het bijgevoegde
CPB memo "Koopkrachtontwikkeling 2006, plussen en minnen".
De werkgroep heeft unaniem geconcludeerd dat het CPB beeld een goede basis vormt voor te
trekken beleidsconclusies (zie bijlage).
Nadere maatregelen
Alles overziend komt het kabinet tot de volgende conclusies en maatregelen.
· Het inkomensbeeld is gunstiger dan in september 2005 nog werd geraamd. Het merendeel
van de huishoudens (80%) heeft een positieve inkomensontwikkeling. Het is onmogelijk
om alle negatieve effecten te compenseren.
· Getoetst aan de kabinetstoezeggingen acht het kabinet nadere maatregelen gewenst ter
compensatie van effecten van het nieuwe zorgstelsel:
1. Ex-werknemers met meerdere inkomensbronnen en een inkomen boven 30.000
per jaar. Voor deze groep geldt weliswaar per saldo geen koopkrachtverlies, maar
wel een liquiditeitseffect waarin het kabinet tegemoet wil komen. In augustus zal
de teveel betaalde heffing voor alle niet-actieve 65-plussers terug betaald.
2. Post-actieve ambtenaren behorende tot de kabinetssectoren die voorheen een
tegemoetkomingsregeling ontvingen. Het kabinet zal een ruimhartigere
overgangsregeling treffen.
3. Nabestaanden met Anw-uitkering en een particulier aanvullend
nabestaandenpensioen. Deze groep kan een koopkrachtverlies ondervinden als
gevolg van het feit dat in de ZVW particuliere aanvullende
nabestaandenpensioenen niet meer worden uitgezonderd van inkomensafhankelijke
bijdrage.
4. Lage inkomens met recht op zorgtoeslag. Zonder wetswijziging zou de zorgtoeslag
in juli neerwaarts worden aangepast. Het kabinet heeft besloten om een
wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen dat beoogt de aanpassing van de hoogte van
de zorgtoeslag niet te doen plaatsvinden. De wetswijziging draagt op deze wijze bij
aan rust voor de burgers en de uitvoerende instanties (waaronder de
Belastingdienst/Toeslagen).
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
· Om huishoudens te compenseren voor gestegen vaste lasten acht het kabinet de volgende
maatregelen gewenst:
5. Compensatie voor het afnemerstarief voor de MEP 2006 op de energienota.
Hiermee is een bedrag gemoeid van 375 miljoen in 2006. Dit levert huishoudens
een inkomensvoordeel op van 52 euro per jaar.
6. Het beperken van de stijging van de huren, door uitstel van 1 juli naar 1 januari
2007.
7. Het kabinet neemt een pakket maatregelen op het terrein van de
schuldhulpverlening.
Ad 1.
Bij deze groep huishoudens geldt dat zij gedurende het jaar te veel procentuele premie betalen.
De premie van 4,4% is niet verschuldigd over inkomen boven 30.000 maar als er meerdere
inkomens zijn wordt de premie over elk inkomen apart ingehouden. Iemand met een inkomen
van 40.000 uit drie bronnen (25.000 plus 10.000 plus 5.000) is een premie verschuldigd
van 4,4% van 30.000 (1320 per jaar), maar betaalt 4,4% van 40.000 (1760 per jaar). Dit
verschil kan oplopen tot bijvoorbeeld 2640 per jaar als iemand drie inkomensbronnen heeft
van elk 30.000. Het ontvangen van inkomens uit meerdere bronnen komt veel voor onder
gepensioneerden met naast de AOW verschillende pensioenen. Deze mensen krijgen een
correctie bij hun eerstvolgende aangifte inkomstenbelasting. Omdat dit dus uiteindelijk geen
negatief inkomensgevolg is, was het effect vooraf in 2005 niet uit de sommen van het Centraal
Planbureau en van de ambtelijke diensten naar voren gekomen. Het kabinet acht het gevolg
echter wel degelijk zeer bezwaarlijk voor betrokkenen. Het betekent immers een soms zeer
forse teruggang in de maandelijkse ontvangst die pas een jaar later, op aangifte, gecorrigeerd
wordt.
In zijn brief van 14 februari 2006 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat een
voorschotregeling denkbaar is gebaseerd op de gegevens van 2005, waarbij de Belastingdienst
in de zomer van 2006 de voorschotten ambtshalve uitbetaalt. Daarbij betreft het een regeling
voor ouderen met een AOW-, VUT- en/of (pre-)pensioenuitkering. De staatssecretaris heeft
daarbij aangegeven nog te bezien of zo'n regeling wetswijziging vergt. Mocht dat zo zijn, dan
zal hij tijdig een wetsvoorstel terzake bij uw Kamer indienen.
Ad 2.
Een tweede gevolg van het stelsel waar het kabinet zich over heeft gebogen betreft de afbouw
van tegemoetkomingen van werkgevers aan ex-werknemers die niet meer in dienst zijn. Deze
afbouw is vergeleken met de afbouw van tegemoetkomingen aan actieve werknemers vaak
wezenlijk verschillend omdat voor actieve werknemers in andere arbeidsvoorwaarden is
gecompenseerd (bijvoorbeeld voor rijksambtenaren in de eindejaarsuitkering).
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
Het kabinet kan, en wil niet treden in de afspraken die hierover aan de verschillende
onderhandelingstafels zijn gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Wel heeft het kabinet
in het overleg met sociale partners op 27 februari jl. de gevoelens van de Kamer neergelegd in
de moties 30300 XV, nr. 87 en nr. 88, overgebracht. Het is aan werkgevers en werknemers in
betreffende sectoren om eventuele nadere maatregelen te treffen.
Het kabinet zal aan de post-actieve ambtenaren van de kabinetssectoren die tot 2006 gebruik
maakten van een tegemoetkomingsregeling in de ziektekosten een extra tegemoetkoming
toekennen. Het kabinet stelt hiervoor cumulatief en eenmalig 130 miljoen ter beschikking.
De vormgeving zal nog nader worden bepaald en ingaan in 2007. Doel is dat evenwichtiger
afbouwtrajecten voor de tegemoetkomingsregelingen van post-actieven ontstaan. De minister
van BZK zal uw Kamer hierover nader informeren.
Ad 3.
Minister Hoogervorst heeft toegezegd in april terug te komen op de motie Omtzigt. Het
kabinet beschikt inmiddels over de in de bijlage bij deze brief vervatte gegevens en heeft in dat
licht uw verzoek gewogen op de punten van uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid. Het
verzoek zou personen met een privaat nabestaandenpensioen of private
arbeidsongeschiktheidsuitkering substantieel en structureel bevoordelen ten opzichte van ex-
werknemers en zelfstandigen met een even hoog inkomen terwijl daar geen verschillende
rechten tegenover staan. Een dergelijke maatregel zou daarmee frontaal botsen met het
gelijkheidsbeginsel en bij de rechter geen stand houden indien zelfstandigen en anderen zonder
werkgever met een even hoog inkomen eenzelfde laag tarief zouden eisen. Bovendien zijn
personen met een privaat nabestaandenpensioen of private arbeidsongeschiktheidsuitkering
niet als zodanig bij de Belastingdienst bekend. Uitvoering van de motie zou een op individuele
aanvragen berustende nieuwe registratie vergen, hetgeen een unicum zou zijn, en in het
lopende jaar niet te realiseren is. Alles overwegende blijft het kabinet bij de conclusie dat
integrale uitvoering van deze motie uit oogpunt van uitvoerbaarheid en juridische
houdbaarheid niet mogelijk is.
Wel zal het kabinet met ingang van 1 oktober 2006 een structurele tegemoetkoming boven op
de Anw-uitkering geven. Het kabinet trekt hier 16 miljoen voor uit. Per Anw-gerechtigde
komt dit neer op 116 per jaar. Deze maatregel is qua vormgeving gelijk aan de
tegemoetkoming die AOW-ers ontvangen.
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
Ad 4.
De afgelopen periode heeft geleerd dat de gemiddelde premie en daarmee de standaardpremie
door de marktdynamiek moeilijk te ramen zijn. In de Wet op Zorgtoeslag is bepaald dat de
hoogte van de zorgtoeslag wordt aangepast als de standaardpremie berekend op basis van de
werkelijke premies bij het verschijnen van het Centraal Economisch Plan (CEP) meer dan 25
afwijkt van de raming ten tijde van de Macro Economische Verkenning (MEV). Voor 2006
bleek dit het geval. Voor de burger die zorgtoeslag ontvangt betekent dit besluit extra
koopkracht in 2006. De koopkracht van een eenpersoonshuishouden met een maximale
zorgtoeslag zal hierdoor met 46 toenemen en die van een meerpersoonshuishouden met 92.
Ad 5.
Het afnemerstarief voor de MEP zal per 1 januari 2007 worden afgeschaft. Vooruitlopend
hierop zal reeds in 2006 een tegemoetkoming worden verleend. Dit betekent een gunstig effect
van 52 euro per aansluiting, dat op een zichtbare wijze zal worden uitgekeerd. Uitgangspunt
hierbij is dat de eenmalige uitvoeringskosten in 2006 zullen worden geminimaliseerd. 'De
minister van EZ zal in een brief nader terugkomen op de nadere uitwerking.
Ad 6.
De invoering van de WOZ-waarde als grondslag voor liberalisatie is verschoven van naar 1
januari 2007, omdat het wenselijk dat voor alle huurders op één moment duidelijk wordt welk
nieuw huurregime voor hen van kracht wordt. Aldus gaat de extra huurruimte in het
overgangsgebied niet per 1 juli 2006, maar per 1 januari 2007 in. Hierdoor treedt er voor
circa 400.000 huishoudens in het overgangsgebied in 2006 een koopkrachtvoordeel van
maximaal 0,1% op. Dit betekent voor een gemiddeld huishouden op modaal met een huur van
350 euro per maand ongeveer 10 voor 2006.
Ad 7.
Voorts neemt het kabinet een pakket maatregelen op het terrein van de schuldhulpverlening
voor een bedrag van 25 miljoen; het heeft dit pakket tevens van een meerjarige dekking
voorzien. Naast de Wet financiële dienstverlening , met daarin o.a. aanscherping van de
reclameregels en de reeds aangekondigde maatregelen ter voorkoming van overkreditering
(inclusief de verlaging van de maximaal toegestane rente), neemt het kabinet aanvullende
maatregelen ter verdere voorkoming van problematische schulden. Hieronder valt het
vergroten van de financiële kennis en vaardigheden van mensen, het geven van voorlichting en
het ondersteunen van de uitbreiding van de schuldenregistratie.
Concluderend geeft het kabinet zich met deze brief rekenschap van de gevolgen voor de
koopkracht van burgers van de introductie van het nieuwe zorgverzekeringstelsel. Tevens geeft
het kabinet een politiek oordeel over diverse kwesties en uitspraken van uw kamer.
---
Ons kenmerk ASEA/LIV/2006/35116
Met de kennis van nu komt een alleszins acceptabel totaalbeeld naar voren. De koopkracht van
80% van de huishoudens neemt dit jaar naar verwachting toe. Bovendien zijn grote verschillen
in zorgkosten tussen huishoudens met min of meer vergelijkbare inkomens, die bestonden door
het onderscheid tussen ZFW- en particulier verzekerden, weggenomen.
Resumerend doet het kabinet met de volgende maatregelen recht aan de laatste inzichten over
het koopkrachtbeeld 2006.
Maatregel Budgettair effect Inkomenseffect
1. Terugbetaling teveel geheven 0 Betreft een liquiditeitseffect
Inkomensafhankelijke bijdrage
(IAB)
2. Afbouw regeling postactieven 130 miljoen, cumulatief Vormgeving volgt
kabinetssectoren
3. Verhoging ANW uitkering 16 miljoen, structureel 116 per uitkeringsgerechtigde
4. Op peil houden zorgtoeslag 350 miljoen, 2006 Gemiddeld 46 per rechthebbende
5. Compensatie MEP 375 miljoen, structureel 52 per huishouden
6. Beperking huurverhoging 40 miljoen (2006)1 10 per betrokken huishouden (2006)
7. Schuldhulpverlening 25 miljoen Zie tekst ad. 7
1Over de periode 2006-2009 telt dit op tot 165 miljoen
Voor het jaar 2007 bieden de verminderde EU-afdrachten mogelijkheden voor verdere
lastenverlichting. Het kabinet is voornemens hiertoe een bedrag van circa 1 miljard in te
zetten, extra ten opzichte van de CPB-raming voor 2007. Nadere besluitvorming hierover zal
plaatsvinden in het proces rond de begroting 2007. Inzet daarbij is een evenwichtige
lastenverdeling tussen burgers en bedrijfsleven. Voor burgers zal een verlaging van de WW-
premie hiervan onderdeel uitmaken.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
10
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid