30 484 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met
openstellen van het recht op een langdurigheidstoeslag in
de situatie waarin enige inkomsten zijn ontvangen
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
1. Inleiding
Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van de bijdragen van de verschillende
fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Over de uitvoering van de
langdurigheidstoeslag is een aantal malen met uw Kamer overleg gevoerd. Het voorliggende
wetsvoorstel ziet op de uitwerking van een oplossing voor een concreet knelpunt in de
uitvoering van de langdurigheidstoeslag. In het Algemeen Overleg van 30 juni 2004 bleek dat
een ruime Kamermeerderheid deze oplossing steunde (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr.
142). Op grond van de inbreng van uw Kamer stellen wij vast dat uw Kamer de oplossing
voor dit knelpunt nog steeds ondersteunt. Wel heeft u enkele vragen en kanttekeningen bij de
uitwerking van deze oplossing en de financiële gevolgen ervan voor gemeenten. Ook is een
aantal fracties van mening dat de voorgestelde wijziging geen oplossing biedt voor andere
vermeende knelpunten. Zo heeft een groot aantal fracties de gelegenheid te baat genomen om
vragen te stellen over het recht op langdurigheidstoeslag bij gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid. Bij de beantwoording van de vragen en opmerkingen is ter wille van
de overzichtelijkheid voor een iets andere indeling gekozen dan die van uw verslag.
2. Het begrip arbeidsmarktperspectief
2.1. Het VNG-voorstel
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, de SP en de CU vragen de regering
om een reactie op het alternatieve voorstel dat de VNG bij de Tweede Kamer heeft ingediend.
Het doel van het voorliggende wetsvoorstel is het oplossen van het knelpunt dat iemand die
gedurende de periode van 60 maanden gedurende een zeer korte periode een zeer gering
bedrag aan inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen, hierdoor vijf jaar lang het
recht op langdurigheidstoeslag verliest. In overleg met de Tweede Kamer is voor een
wetswijziging gekozen die dit knelpunt oplost, maar tegelijkertijd de uitgangspunten van de
langdurigheidstoeslag intact houdt. Het voorstel van de VNG gaat veel verder. Wat de VNG
voor ogen staat, is een generieke (ambtshalve) toeslag op het inkomen voor iedereen die vijf
jaar of langer een minimuminkomen heeft ontvangen. In het voorstel van de VNG krijgt
iedereen die aan deze voorwaarde voldoet een toeslag, ongeacht de bron van het inkomen. Dit
betekent dat ook werkenden en gedeeltelijk arbeidsongeschikten in aanmerking komen voor
een toeslag. Behalve dat een dergelijk voorstel veel verder strekt dan het knelpunt dat de
regering met het wetsvoorstel beoogt op te lossen, wijst de regering een dergelijk voorstel
voorts op de volgende gronden af:
· Het voorstel van de VNG staat haaks op het uitgangspunt dat het ontbreken van
arbeidsmarktperspectief de rechtvaardiging is voor de uitzondering die met de
langdurigheidstoeslag wordt gemaakt op het uitgangspunt dat het sociaal minimum
toereikend is;
1
· Het verstrekken van een langdurigheidstoeslag aan werkenden impliceert dat het
loon in de lagere CAO-schalen structureel ontoereikend is en moet worden
aangevuld door de overheid. Hierdoor wordt de koppeling tussen het wettelijk
minimumloon en het sociaal minimum ondergraven. De verschillen tussen de
lagere loonschalen en de loonschalen daar net boven verdwijnen door de
aanvulling via de langdurigheidstoeslag op die lagere loonschalen. Daarnaast
bestaat het risico van doorwerking in het gehele loongebouw.
· Het voorstel van de VNG zal leiden tot gedragseffecten. Bij iedere euro die men
ontvangt bovenop het minimuminkomen verliest men in één klap het recht op
langdurigheidstoeslag voor een periode van vijf jaar. Een dergelijk knelpunt was
nu juist de reden dat de regering het voorliggende wetsvoorstel heeft ingediend.
· Het voorstel van de VNG leidt tot zeer forse extra uitgaven. Zo worden de directe
kosten van het voorstel van de VNG geraamd op 50 à 60 mln. De kosten van
gedragseffecten en een eventuele doorwerking in de rest van het loongebouw zijn
hierin nog niet opgenomen.
· De Wet werk en bijstand (WWB) is niet de geëigende wet voor een dergelijke
vorm van generieke inkomensondersteuning en gemeenten zijn hiervoor niet de
meest aangewezen uitvoerende instantie.
2.2. Recht op langdurigheidstoeslag bij (gedeeltelijk) arbeidsongeschiktheid
Onder verwijzing naar rechterlijke uitspraken (rechtbanken Arnhem1 en Breda2) vragen de
leden van de fracties van CDA, PvdA en SP of het criterium `inkomsten in verband met
arbeid', als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, WWB wel toepasbaar is bij
gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Ook de leden van de fracties van GroenLinks en
Christenunie vragen naar het recht op langdurigheidstoeslag van gedeeltelijk
arbeidsongeschikten. In genoemde uitspraken is het criterium `inkomsten in verband met
arbeid' gezien als een verboden onderscheid in de zin van artikel 26 van het Internationaal
Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en daarom buiten toepassing
gelaten in gevallen waarin het hebben (of hebben gehad) van inkomen in verband met arbeid
de enige grond voor weigering van de langdurigheidstoeslag zou zijn. In de uitspraken wordt
geconcludeerd dat de wetgever in artikel 36 van de WWB met de eis dat voor het recht op
langdurigheidstoeslag geen inkomsten in verband met arbeid mogen zijn genoten, omdat
daarmee vast zou staan dat perspectief op de arbeidsmarkt bestaat, onderscheid heeft gemaakt
tussen personen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering en een ander inkomen
op bijstandsniveau. Dit berust niet op objectieve en redelijke gronden.
De regering onderschrijft deze conclusie niet. In het algemeen deel van de memorie van
toelichting bij de WWB wordt in paragraaf 4.3 de doelgroep van de langdurigheidstoeslag
besproken (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 12 en 13). Hierbij worden drie
groepen onderscheiden. De eerste groep betreft mensen met een uitkering op grond van de
WWB, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (IOAZ) of de Algemene nabestaandenwet (Anw), de tweede groep
mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage
van 80-100% en de derde groep mensen met een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet (WW) cq. een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 80-
100%. De conclusie in de uitspraken is gebaseerd op een vergelijking tussen gedeeltelijk
1 LJN: AV1134, Rechtbank Arnhem, AWB 05/141.
2 LJN: AU4253, Rechtbank Breda, 05/166 WWB.
2
arbeidsongeschikten uit de derde groep en bijstandsgerechtigden aan wie de verplichtingen
inzake inschakeling in de arbeid zijn opgelegd en die alleen een bijstandsuitkering ontvangen
uit de eerste groep. In de hiervoor genoemde passage uit de memorie van toelichting is
aangegeven dat de groep mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een
arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% geen arbeidsmarktperspectief hebben, omdat
zij grote beperkingen hebben met betrekking tot de benutbare mogelijkheden. Hierin ligt een
norm besloten voor het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Aan die norm dienen ook
mensen die behoren tot de eerste groep te worden beoordeeld. Mensen die behoren tot de
derde groep voldoen, omdat zij geen grote beperkingen hebben met betrekking tot de
benutbare mogelijkheden, niet aan die norm. Voor de beantwoording van de vraag of er
sprake is van een op objectieve en redelijke gronden berustend onderscheid dient dus geen
vergelijking te worden gemaakt tussen de eerste en de derde groep, maar tussen de tweede en
de derde groep. De conclusie moet dan zijn dat er wel sprake is van een op objectieve en
redelijke gronden berustend onderscheid ten aanzien van mensen met een gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Ten overvloede merken wij op dat het gelijk stellen van mensen met een gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering met mensen met een bijstandsuitkering de uitvoering
verzwaart doordat afstemmingsprocedures nodig zijn tussen UWV en gemeenten.
De regering geeft een ontkennend antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of
zij het niet wenselijk vindt dat voor mensen die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn
en toch in deeltijd werken de langdurigheidstoeslag toch toegepast zou moeten kunnen
worden. Mede in antwoord op een vraag van de leden van de GroenLinks-fractie tekenen wij
hierbij aan dat inkomsten uit arbeid, ook als die worden verkregen naast een
arbeidsongeschiktheidsuitkering, aan de verlening van een langdurigheidstoeslag in de weg
staan. Iemand die deelneemt aan het arbeidsproces heeft per definitie arbeidsmarktperspectief.
De leden van de PvdA-fractie vragen om aan de hand van de eerder door de Kamer genoemde
19 knelpunten een toelichting te geven van de beoogde werking van het nieuwe wetsartikel.
Namelijk als oplossing van de toen genoemde 19 knelpunten. Voor zover de regering bekend,
zijn eerder door de Tweede Kamer 13 knelpunten genoemd rond het nieuwe wetsartikel. De
betreffende vragen en antwoorden zijn vastgelegd in een verslag van een schriftelijk overleg
dat is vastgesteld op 27 januari 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 127). Voor 11
van de 13 knelpunten is in dit verslag een oplossing geboden, waarbij in de regel aansluiting
is gezocht bij de door de Tweede Kamer aangedragen oplossingsrichting. Van de resterende
knelpunten betreft er één de situatie waarin een gedeeltelijk arbeidsongeschikte na verloop
van tijd volledig arbeidsongeschikt wordt en niet herkeurd kan worden, omdat het eerder
vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage daarvoor te laag is (knelpunt 4). Volgens de
letter van artikel 36 WWB is er in deze gevallen geen recht op een langdurigheidstoeslag. Het
is echter wel de bedoeling van de wetgever geweest om personen die medisch gezien volledig
arbeidsongeschikt zijn en geen duurzame benutbare mogelijkheden hebben
op de arbeidsmarkt, in aanmerking te laten komen voor de langdurigheidstoeslag. Gemeenten
kunnen dienovereenkomstig handelen. Op het tweede resterende knelpunt, betreffende de
situatie waarin sprake is van beperkte inkomsten uit arbeid (knelpunt 1), heeft het thans
voorliggende wetsvoorstel betrekking.
De regering wijst er - naar aanleiding van een verzoek om verduidelijking vanuit de PvdA-
fractie - op dat een Wajonggerechtigde in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag,
indien wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Specifiek voor o.a. de
Wajonggerechtigde is in artikel 36, vierde lid, WWB bepaald dat de Wajong-uitkering moet
3
zijn berekend naar een arbeidsongeschiktheid van tenminste 80 % en dat bij de laatste
arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is afgezien van het arbeidsdeskundig onderzoek. De
Wajong-uitkering is een uitkering die netto op of rond het minimum niveau uitkomt. In de
praktijk kan het voorkomen dat de maandberekening van de uitkering van bruto naar netto als
gevolg van belastingheffing en vakantietoeslag iets afwijkt van de netto bijstandsnorm. Dit
vormt echter geen beletsel voor de toekenning van het recht op een langdurigheidstoeslag.
De regering deelt de mening van de PvdA-fractie dat het ontvangen van een
jonggehandicaptenkorting geen beletsel mag vormen voor het ontvangen van een
langdurigheidstoeslag. De jonggehandicaptenkorting wordt in het kader van de WWB immers
niet tot de middelen gerekend en moet daarom buiten beschouwing blijven. Dit is ook door de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven in eerdergenoemd
schriftelijk verslag over knelpunten bij de uitvoering van de langdurigheidstoeslag
(Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 127). Hoewel dit verslag via de Verzamelbrief van 14
maart 2005 (szw0500176) ter kennisname is gebracht van de gemeenten, heeft dit blijkens
deze vraag van de leden van de PvdA-fractie niet tot de beoogde algemene bekendheid geleid.
Daarom zal dit onderwerp, naast de kenbaarheid die het verkrijgt door deze nota naar
aanleiding van het verslag, in een volgende Verzamelbrief nogmaals aan de orde worden
gesteld.
Op verzoek van de leden van de VVD-fractie gaan wij uitgebreid in op de brief van de
Chronisch zieken en gehandicapten Raad Nederland (hierna: CG-Raad), gericht aan de Vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze brief, van 12 april 2006,
kenmerk cb06-0246/JL, gaat de CG-Raad in op de langdurigheidstoeslag en mensen met een
arbeidshandicap.
De CG-Raad vraagt aandacht voor mensen die vanwege een handicap of chronische ziekte
slechts in deeltijd kunnen werken, maar daarmee niet boven het sociaal minimum uitkomen.
Deze mensen ontvangen de langdurigheidstoeslag niet met dit wetsvoorstel. Dit terwijl zij
volgens de CG-Raad wel langdurig op het sociaal minimum zitten en simpelweg niet meer
kùnnen verdienen. De formulering "... en de zeer geringe duur" (artikel 36, eerste lid,
onderdeel b) leidt er volgens de Raad toe dat deze groep de langdurigheidstoeslag niet
ontvangt: men mag maar kort gewerkt hebben. Dit terwijl werken in deeltijd voor deze groep
mensen (hopelijk) lang duurt. Zoals de regering ook heeft aangegeven in een desbetreffende
vraag van de leden van de PvdA-fractie, staan inkomsten uit arbeid, ook als die worden
verkregen naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering, aan de verlening van een
langdurigheidstoeslag in de weg. Het hebben van een baan, ook al levert die gedurende
langere tijd een laag inkomen op, betekent arbeidsmarktperspectief. Hierop kan geen
uitzondering worden gemaakt zonder een fundamentele inbreuk te maken op het karakter van
de langdurigheidstoeslag.
Voorts gaat de CG-Raad, onder verwijzing naar de in deze nota naar aanleiding van het
verslag meergenoemde uitspraak van de Rechtbank Breda, in op de positie van gedeeltelijk
arbeidsongeschikten. In reactie hierop verwijst de regering naar de hiervoor gegeven
antwoorden op de vragen die door de leden van meerdere fracties over dit onderwerp zijn
gesteld.
Tot slot vraagt de CG-Raad wettelijk te regelen dat alle gemeenten een langdurigheidstoeslag
toekennen aan Wajonggerechtigden die een jonggehandicaptenkorting ontvangen. Zoals wij
hierboven hebben geantwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie over dit
onderwerp, is dit al wettelijk geregeld en zullen wij dit nogmaals onder de aandacht brengen
4
van de gemeenten.
De leden van de SP-fractie geven aan dat uit de praktijk blijkt dat er sprake is van een groep
mensen, volledig afgekeurd, die wel een arbeidsdeskundig onderzoek hebben gekregen. Deze
groep mensen heeft geen arbeidsperspectief, maar komt vanwege het arbeidsdeskundig
onderzoek in het verleden, niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. De leden van de
SP-fractie vinden dat hier sprake is van een onrechtvaardige situatie. Zij vragen hierover een
oordeel en of ook dit knelpunt een oplossing behoeft. Hierbij stellen zij voor om artikel 36,
vierde lid, onderdeel b, WWB te schrappen. In antwoord hierop deelt de regering mee dat de
door de leden van de SP-fractie aangegeven situatie aan de orde is geweest in meergenoemd
schriftelijk verslag over knelpunten bij de uitvoering van de langdurigheidstoeslag. Voor dit
knelpunt heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de volgende
oplossing aangedragen. Artikel 36, vierde lid, onderdelen a, b en c, WWB zijn "én én
bepalingen". Artikel 36, vierde lid, onderdeel b, WWB bepaalt dat bij de laatste
arbeidsongeschiktheidsbeoordeling moet zijn afgezien van een arbeidsdeskundig onderzoek.
De bedoeling hiervan is dat moet zijn vastgesteld dat er geen duurzaam benutbare
mogelijkheden voor het verrichten van arbeid aanwezig zijn. Deze conclusie kan echter ook
getrokken worden wanneer er wel een arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgehad, maar
nadien door het UWV tot de eindconclusie is gekomen dat de belanghebbende geen
resterende verdiencapaciteit heeft (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 127, blz. 6). Gezien
deze oplossing is het door de leden van de SP-fractie voorgestelde schrappen van artikel 36,
vierde lid, onderdeel b, WWB dus niet nodig.
2.3. Invulling begrippenkader langdurigheidstoeslag
Op verzoek van de PvdA-fractie licht de regering nog eens nader toe waar zij uit een oogpunt
van kansen op werk om zo het inkomen te verhogen, de bedreiging ziet door de
langdurigheidstoeslag. Volgens deze leden zou immers de arbeidstoeslag alleen al het verlies
van de langdurigheidstoeslag moeten compenseren en zo zou ook geen discrepantie kunnen
ontstaan tussen het lage inkomen van werkenden op het sociaal minimum en mensen zonder
werk met een langdurigheidstoeslag. Zoals ook hierna blijkt uit de door de leden van de
PvdA-fractie gevraagde cijfermatige inkomensvergelijking, bieden de aan arbeid gerelateerde
heffingskortingen (arbeidskorting, de combinatiekorting voor gezinnen met kinderen en de
aanvullende alleenstaande ouderkorting voor alleenstaande ouders) bij een voltijd baan op
minimumloonniveau inderdaad compensatie voor het verlies van de langdurigheidstoeslag.
Dat de regering de langdurigheidstoeslag (toch) als bedreiging ziet uit een oogpunt van
kansen op werk om zo het inkomen te verhogen, heeft de volgende oorzaken. De
langdurigheidstoeslag verkleint het door de regering voorgestane verschil tussen uitkering en
inkomsten uit arbeid en past niet bij het uitgangspunt dat werken moet lonen. De toeslag kan
van negatieve invloed zijn op de bereidheid tot werken, doordat de betrokkene de voorkeur
geeft aan de gegeven combinatie van vrije tijd en inkomen (in de vorm van uitkering plus
toeslag) boven een mogelijk hoger inkomen uit arbeid en verlies van vrije tijd. De enkele
vergelijking van netto inkomen voor en na werkaanvaarding doet geen recht aan de
armoedevaleffecten die bij werkaanvaarding optreden en waarvan het verlies aan
langdurigheidstoeslag er één is. Het verlies aan langdurigheidstoeslag wordt alleen dan
gecompenseerd door de genoemde fiscale faciliteiten als de betrokkene (vrijwel) voltijds dan
wel voor een relatief veel hoger bedrag dan het minimumloon gaat werken. Bij een inkomen
uit arbeid hoger dan de bijstandsnorm, maar lager dan het bedrag van het voltijdse
minimumloon, is in vele gevallen het inkomen uit arbeid lager dan de som van bijstand plus
langdurigheidstoeslag.
5
Op verzoek van de leden van de PvdA-fractie geven wij de volgende cijfermatige vergelijking
van het inkomen van iemand met een uitkering op het minimum (Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), bijstand) en een langdurigheidstoeslag en mensen
met een minimum inkomen uit arbeid met de fiscale heffingskortingen (HK's).
(Alle bedragen inclusief vakantietoeslag)
Voltijds netto minimum
Huishoudtype Bijstand excl. Ldt Bijstand incl. Ldt loon, incl. aan arbeid
gerelateerde HK's
gehuwd zonder
kinderen 1201,20 1240,62 1298,69
gehuwd met kinderen 1201,20 1240,62 1318,93
alleenstaande ouder 1081,08 1116,50 1318,93
alleenstaande 840,84 868,42 1132,86
Met betrekking tot de door de leden van de PvdA-fractie gevraagde vergelijking met mensen
met een (gedeeltelijk) minimum inkomen uit arbeid merken wij het volgende op. Zo lang het
(gedeeltelijk) minimum inkomen uit arbeid lager is dan de bijstandsnorm, wordt dit aangevuld
tot die norm; er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag in verband met de inkomsten uit
arbeid. Is bedoeld inkomen hoger dan de bijstandsnorm dan bestaat geen recht (meer) op de
bijstand. Als de bijstand wordt beëindigd in verband met het verwerven van een (gedeeltelijk)
minimum inkomen uit arbeid en voordien een langdurigheidstoeslag werd ontvangen, dan is
het van het huishoudtype en de hoogte van de inkomsten uit arbeid afhankelijk of het verlies
van de toeslag wordt gecompenseerd in de nieuwe inkomenssituatie.
2.4. Overige vragen
Op verzoek van meerdere fracties licht de regering toe dat zij bewust heeft afgezien van het
stellen van uniforme beleidsregels. Uniforme beleidsregels zullen naar de mening van de
regering leiden tot nieuwe knelpunten en schrijnende gevallen. Het oplossen van dit knelpunt
vraagt om maatwerk op lokaal niveau. Met het voorliggende wetsvoorstel biedt de regering
gemeenten hiertoe de ruimte. Dit past ook goed bij de uitgangspunten van de WWB, waarbij
op centraal niveau wordt geregeld wat moet en op lokaal niveau wat kan. Dit is de reden
waarom de regering heeft afgezien van het in het wetsvoorstel vastleggen wanneer er sprake
is van een zeer korte periode of van een zeer laag bedrag. Met de leden van de SP-fractie zijn
wij het eens dat een discretionaire bevoegdheid, zoals die door het wetsvoorstel aan
gemeenten wordt verleend, kan leiden tot toepassingsverschillen tussen gemeenten onderling.
Een dergelijke bevoegdheid mag echter niet leiden tot rechtsongelijkheid binnen één
gemeente. Toepassingsverschillen ontstaan door de elementen die gemeenten betrekken bij
hun beoordelingsvrijheid en de waardering die zij aan die elementen toekennen. Om
toepassingsverschillen tussen gemeenten onderling te verkleinen hebben wij in de memorie
van toelichting voorbeelden gegeven van elementen waaraan gemeenten kunnen toetsen. Het
is in de eerste plaats aan de gemeentelijke politiek om, mede aan de hand van toetsing aan
deze elementen, uit te maken in hoeverre toepassingsverschillen met andere gemeenten
gerechtvaardigd zijn. Daarnaast zal de jurisprudentie een belangrijke rol spelen. De
jurisprudentie draagt bij aan consistentie en rechtseenheid door toetsing van de
beoordelingsvrijheid van de gemeenten aan de kaders van de wet en het recht. Daarmee geeft
de jurisprudentie aan wanneer toepassingsverschillen gerechtvaardigd zijn. Door de toetsing
6
van de beoordelingsvrijheid van de gemeenten aan de wet en het recht, geeft de rechter aan
welke elementen bepalend zijn voor de grenzen van de toepassingsverschillen tussen
gemeenten onderling, daarmee bijdragend aan een juiste invulling van het centrale begrip:
eenheid in verscheidenheid.
De regering vindt niet, zoals de PvdA-fractie stelt, dat de gekozen oplossing in de wet niet
duidelijk is. De regering deelt de mening niet dat de indruk zou kunnen ontstaan dat de
discretionaire bevoegdheid van de gemeente zich tot het verstrekken van de toeslag als geheel
zou kunnen uitstrekken. De regering wil erop wijzen dat een gemeente altijd een oordeel velt
over het toekennen van de langdurigheidstoeslag in zijn geheel. Wanneer is voldaan aan de
voorwaarden, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, moet de gemeente een
langdurigheidstoeslag toekennen. Waar het onderdeel b betreft kan echter sprake zijn van
twee situaties. Of er zijn geen inkomsten of deze zijn er wel. Slechts in het tweede geval is er
sprake van een beoordeling door de gemeente. Het gaat om die gevallen, waarin de
betrokkene zeer geringe inkomsten uit of in verband met arbeid, gedurende een zeer geringe
duur van deze arbeid heeft ontvangen en waarbij naar het oordeel van de gemeente geen
sprake is van aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief.
In reactie op de vraag van de leden van de PvdA fractie waarom niet is gekozen voor een
afzonderlijk lid in het wetsartikel merkt de regering op dat zij uit wetstechnisch oogpunt de
voorkeur geeft aan aanpassing van onderdeel b, aangezien in artikel 36, eerste lid, die
gevallen zijn opgenomen waarin sprake kan zijn van toekenning van een
langdurigheidstoeslag. Aldus blijven de voorwaarden voor het toekennen van een
langdurigheidstoeslag geconcentreerd in artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
De leden van de SP-fractie zien in het categoriaal verstrekken van de langdurigheidstoeslag
bij uitstek het middel, meer dan het kenbaar maken van beleidsregels, om niet-gebruik tegen
te gaan. In antwoord op het hierover gevraagde oordeel en de bereidheid om gemeenten de
mogelijkheid te bieden om categoriaal te verstrekken, delen wij het volgende mee. Onder
categoriaal verstrekken verstaan wij in dit verband - anders dan bij de bijzondere bijstand
waar deze term betrekking heeft op het verstrekken van bijzondere bijstand zonder dat is
vastgesteld of er sprake is van kosten voor de belanghebbende die daadwerkelijk noodzakelijk
en gemaakt zijn - dat de gemeente zelf vaststelt welke personen tot de doelgroep van de
langdurigheidstoeslag behoren en vervolgens, al dan niet ambtshalve, overgaat tot
verstrekking van die toeslag aan deze personen. Met de leden van de SP-fractie zijn wij van
mening dat een dergelijke vaststelling van de doelgroep kan bijdragen aan de ook door ons
nagestreefde terugdringing van het niet-gebruik. Noodzakelijke voorwaarde hierbij is dat de
gemeente beschikt over de juiste bestanden voor de vaststelling van de doelgroep. Anders
bestaat het risico dat rechthebbenden onbekend blijven. Een tweede voorwaarde is dat deze
bestanden op efficiënte wijze voor de gemeente bruikbaar zijn, anders kan de energie die de
gemeente investeert in de selectie beter worden besteed aan goede voorlichting. Voorshands
zal naar onze mening alleen bij de gemeentelijke uitkeringsgerechtigden aan deze
voorwaarden kunnen worden voldaan. Voor de overige rechthebbenden op de
langdurigheidstoeslag is er bij het vinden van de juiste bestanden het knelpunt dat er (nog)
geen bestanden zijn met actuele gegevens en relevante gegevens over de vermogenspositie.
De gemeente zal dus aanvullend onderzoek moeten verrichten op selecties die zij op basis van
bestanden van derden heeft gemaakt. Voor de overige rechthebbenden zou een optie kunnen
zijn dat de gemeente deze selecteert op basis van beschikbare bestanden van derden en hen
vervolgens proactief benadert door hen schriftelijk te wijzen op het mogelijke recht op
langdurigheidstoeslag en gelijktijdig om de benodigde aanvullende informatie vraagt. Een
7
dergelijke benadering kan echter ten koste gaan van een intensieve algemene voorlichting. Dit
dupeert rechthebbenden die zoek kunnen raken in de molens van bestandskoppelingen.
Door de leden van de fracties van de SP en de Christenunie gevraagd naar een reactie op het
voorstel van de VNG om de langdurigheidstoeslag ambtshalve te verstrekken, delen wij mee
dat laatstgenoemd risico ook een van onze bezwaren is tegen ambtshalve verstrekking. Bij
ambtshalve verstrekking ontbreekt het directe contact tussen overheid en burger waardoor de
burger een anoniem nummer in een bestand wordt. In de memorie van toelichting bij de
WWB hebben wij aangegeven dat het ontbreken van arbeidsmarktperspectief ten principale
moet worden gezien als een tijdelijke, zij het soms langdurige situatie, die van jaar tot jaar
moet worden beoordeeld (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 12). Als iemand
langdurig in de bijstand zit, dan past het niet om jaar in jaar uit zonder persoonlijk contact
door middel van de langdurigheidstoeslag het stempel van ontbrekend
arbeidsmarktperspectief op mensen te zetten.
Daarnaast zien wij als bezwaar tegen ambtshalve verstrekking dat de rechtmatigheid in het
gedrang kan komen als niet getoetst is of aan alle voor het recht op langdurigheidtoeslag
geldende voorwaarden is voldaan. Vaak zal daarvoor toch contact moeten worden gezocht
met de betrokkene waardoor er geen tijd- en efficiencywinst ontstaat ten opzichte van de
situatie waarin op aanvraag wordt verstrekt.
Wij onderschrijven de doelstellingen van de leden van de SP-fractie. Met betrekking tot de
weg waar langs die gerealiseerd kunnen worden zijn wij van mening dat er voorshands op
eenvoudigere wijze resultaten zijn te boeken. De regering gaat ervan uit dat in het geval de
gemeente vermoedt dat iemand recht heeft op een langdurigheidstoeslag de gemeente deze
persoon daar in elk geval actief op wijst. Daarnaast acht de regering het goed voorstelbaar dat
gemeenten - naar analogie van de Belastingdienst Toeslagen - een al zoveel mogelijk
vooringevulde aanvraag naar deze personen toesturen met het verzoek deze te completeren en
de aanvraag aan de gemeente te retourneren. Behalve dat gemeenten dit beleid bij potentiële
rechthebbenden kunnen toepassen, is het tevens mogelijk dit beleid toe te passen bij personen
bij wie het recht op langdurigheidstoeslag al is vastgesteld en in wiens situatie geen
wijzigingen zijn opgetreden.
De regering ziet geen aanleiding voor de door de leden van de fracties van de PvdA en SP
gevraagde overname van het VNG-voorstel om de langdurigheidstoeslag beslagvrij te maken.
Beslag is een civiel rechtelijke aangelegenheid, waarbij geldt dat in principe alle inkomsten
vatbaar zijn voor beslag. Hierop gelden slechts enkele uitzonderingen, zoals de bijzondere
bijstand, omdat die aan bepaalde noodzakelijke kosten is gerelateerd. Voor de
langdurigheidstoeslag kan geen uitzondering gelden, omdat dit een vrij besteedbaar
inkomensbestanddeel betreft.
Een aantal fracties heeft vragen gesteld over de voorlichting aan gemeenten over de op
handen zijnde wetswijziging. De gemeenten zullen hierover in een eerstvolgende
verzamelbrief en detail geïnformeerd worden. De regering kiest voor de verzamelbrief, omdat
deze behalve aan het college ook aan raadsleden wordt verzonden. De regering neemt de
gelegenheid te baat om in dezelfde verzamelbrief ook te verduidelijken dat Wajongers in
beginsel recht hebben op langdurigheidstoeslag.
8
3. Financiële gevolgen
Naar aanleiding van vragen van diverse fracties naar de betekenis van de verruiming in
aantallen personen en geld merkt de regering op dat dit niet is aan te geven. Het wetsvoorstel
biedt gemeenten immers ruimte om via maatwerk te bepalen wanneer sprake is van zeer
geringe inkomsten.
Op verzoek van de leden van de fractie van het CDA, de PvdA, de SP, D'66 en de CU licht de
regering toe waarom het niet nodig is het macrobudget WWB te verhogen. Volgens de
regering ontbreekt de noodzaak hiervoor om de volgende reden. Er is geen geoormerkt budget
langdurigheidstoeslag. De middelen voor de langdurigheidstoeslag maken onderdeel uit van
het inkomensdeel van het macrobudget WWB. In relatie tot de hoogte van het macrobudget
zal - zo schat de regering in - het financiële beslag van dit wetsvoorstel van dien aard zijn dat
dit op voorhand geen aanleiding geeft tot een verhoging van het macrobudget WWB. Als
blijkt dat gemeenten meer kosten maken dan worden de gemeenten hiervoor conform de
reguliere ramingsmethodiek van het macrobudget hiervoor in het volgende jaar
gecompenseerd. De werkelijke uitgaven aan bijstandsuitkeringen en langdurigheidstoeslagen
vormen immers een van de basisingrediënten van de raming van het inkomensdeel van het
macrobudget WWB van het jaar daarop. Aangezien volgens de regering de noodzaak tot
compensatie ontbreekt, was het niet nodig om op grond van de Code interbestuurlijke
verhoudingen met de VNG overleg te voeren over compensatie.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de kosten van de langdurigheidstoeslag bij de
aanvang aan de gemeenten zijn vergoed. De langdurigheidstoeslag is in werking getreden met
de ingang van de WWB in 2004. Zoals de regering in het voorgaande al stelde, bestaat er geen
afzonderlijk budget langdurigheidstoeslag, maar maakt dit onderdeel uit van het macrobudget
WWB I-deel. Voor dat aanvangsjaar werd 55 miljoen geraamd aan kosten voor
langdurigheidstoeslag. Het bijbehorende volume werd geschat op 138 duizend toeslagen.
Deze 55 miljoen is ook aan gemeenten verstrekt voor 2004. Gemeenten geven hun totale
bijstandsuitgaven op, waaronder de uitgaven voor de langdurigheidstoeslag. Deze uitgaven in
het voorgaande jaar zijn de basis van de nieuwe macroraming. Eind 2005 bleek dat gemeenten
in 2004 volgens het CBS 33 miljoen hebben uitgegeven aan landurigheidstoeslag. Ook dit
sterkt de regering in haar oordeel dat financiële compensatie voor dit wetsvoorstel niet
noodzakelijk is.
Onder verwijzing naar mijn besluit om de WWB zo aan te passen dat de budgetten voortaan
niet meer naar een samenwerkingsorgaan gaan maar naar de gemeenten afzonderlijk, vraagt
de CDA-fractie de regering wat dit betekent voor de financiën waarop de
samenwerkingsverbanden kunnen rekenen. De som van de budgetten van afzonderlijke
gemeenten is niet per definitie gelijk aan het budget dat het samenwerkingsverband zou
ontvangen. De regering merkt op dat gemeenten in een samenwerkingsovereenkomst zelf
bepalen op welke wijze het gezamenlijke uitvoeringsorgaan bekostigd wordt. Dit geldt zowel
de kosten voor de uitvoering als de kosten voor de uitkeringen. De WWB noch de Wet
gemeenschappelijk regelingen (Wgr) schrijven hierover iets imperatiefs voor.
De kosten voor verslaglegging en verantwoording bekostigen gemeenten uit de algemene
middelen. Het merendeel hiervan is afkomstig uit het gemeentefonds. De toename van het
aantal samenwerkingsverbanden (en dus afnemende kosten voor verslaglegging en
verantwoording) in de afgelopen jaren heeft niet geleid tot een uitname uit het gemeentefonds.
Om dezelfde reden is er geen aanleiding om nu alsnog tot compensatie over te gaan.
9
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I. Wet werk en Bijstand
De leden van de D'66 fractie vragen op welk moment het college van burgemeester en
wethouders beslissen over het in aanmerking blijven komen voor langdurigheidstoeslag. Is dat
voor of na het verrichten/accepteren van betaalde arbeid. Op deze vraag is geen eenduidig
antwoord te geven. Een en ander hangt af van het moment waarop een belanghebbende een
aanvraag indient. Op grond van artikel 36 van de WWB kunnen belanghebbenden een
aanvraag indienen op het moment dat zij aan de voorwaarden voor het ontvangen van een
langdurigheidstoeslag voldoen. In beginsel is het dus mogelijk om een langdurigheidstoeslag
aan te vragen na werkaanvaarding, voorzover men in de referteperiode waarop de aanvraag
betrekking heeft, heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden.
In een dergelijk geval ligt het uiteraard niet in de rede dat, mocht de belanghebbende in de
referteperiode geringe inkomsten uit of in verband met arbeid hebben ontvangen, het college
oordeelt dat desondanks het arbeidsmarktperspectief ontbreekt. Een dergelijk oordeel laat zich
in het licht van de recente werkaanvaarding van de belanghebbende immers niet
rechtvaardigen.
Artikel II. Inwerkingtreding
Naar aanleiding van een vraag van de leden van de fractie van de CU over de beoogde datum
van inwerkingtreding en de mogelijkheden van terugwerkende kracht merkt de regering op
dat zij voornemens is de wijziging van de langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht te
laten ingaan per 1 januari 2006. Dit op verzoek van zowel gemeenten als een aantal
kamerleden. Het lijkt de regering desgevraagd om uitvoeringstechnische redenen onwenselijk
om invoering van deze wetswijziging met terugwerkende kracht in te voeren per eerdere
datum dan 1 januari 2006.
de Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid