WOB-verzoeken
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : DL. 2006/884
datum : 20-04-2006
onderwerp : Stand van zaken uitvoering mestbeleid
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van de verzoeken van de vaste Kamercommissies voor LNV
en VROM van respectievelijk 17 maart jl. (06-LNV-B-20, betreffende
regelgeving zwarte grond en de problematiek van de champignonteelt) en
30 maart jl. (06-LNV-B-28, betreffende excretie van melkvee),
informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de stand van zaken
betreffende de uitvoering van het mestbeleid.
Met deze brief geef ik tevens uitvoering aan mijn toezegging aan uw
Kamer tijdens het algemeen overleg over het mestbeleid op 14 december
2005, om te rapporteren over het overleg met de agrarische sector over
diverse onderwerpen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van vragen uit uw
Kamer aangaande de wijze van handhaving door de Algemene
Inspectiedienst (AID) (Kamerstukken II 2005/06, nr. 1160) en de
gevolgen van het arrest van het Gerechtshof Den Bosch inzake MINAS
(Kamerstukken II 2005/06, nr. 1220).
Een reactie op de uitkomsten van het onderzoek naar de meetdiepte zal
de staatssecretaris u later dit voorjaar toezenden.
In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de voortgang van uitvoering
en handhaving van het mestbeleid, mestverwerking, alsmede op enkele
knelpunten die sinds 1 januari zijn gerezen. Tot slot zal ik in deze
brief ingaan op de stand van zaken ontheffingen en onderzoekspilots
spoor 2 en de toepassing van de hardheidsclausule bij de MINAS-
aangifte over 2005.
1. Voortgang uitvoering en handhaving mestbeleid
De controle op de naleving van het mestbeleid 2006 is inmiddels van
start gegaan.
Derogatie (formulier/bemonstering/bemestingsplannen)
In totaal zijn ongeveer 27.000 aanmeldingsformulieren derogatie tijdig
door de dienst Regelingen (DR) ontvangen.
Bij het bepalen of de aanmeldingsformulieren tijdig zijn ontvangen is
zoals in het vorige algemeen overleg is aangegeven met verstand
omgegaan. Landbouwers die het formulier nu nog insturen zijn te laat.
Het gaat om een verhoudingsgewijs kleine groep van ruim 70 bedrijven
die het bericht hebben ontvangen dat de melding te laat is ingestuurd.
Dit betekent dat zij niet aan de derogatievoorwaarden hebben voldaan.
Geconcludeerd kan worden dat vrijwel iedereen die gebruik wil maken
van derogatie zich op tijd heeft gemeld.
De laboratoria die de bodemmonsters onderzoeken hebben laten weten dat
het niet mogelijk was alle bodemmonsters en analyses vóór 1 februari
2006 uit te voeren. Als gevolg hiervan zouden derogatiebedrijven ook
niet tijdig hun bemestingsplannen gereed hebben. Aan dit signaal uit
de praktijk is tegemoetgekomen. Om te voorkomen dat de landbouwers
niet aan deze twee derogatievoorwaarden kunnen voldoen, is met
kennisgeving aan de Europese Commissie uitstel gegeven voor het nemen
en analyseren van grondmonsters én het opstellen van het
bemestingsplan tot 1 april. Hiervoor is de Tijdelijke
vrijstellingsregeling derogatie 2006 Meststoffenwet opgesteld.
Aanvullende gegevens (formulier)
De zogenoemde risicobedrijven en de derogatiebedrijven zijn dit jaar
verplicht voor 1 februari gegevens te verstrekken over hun
beginvoorraden meststoffen (aanvullende gegevens). Er zijn ruim 40.000
formulieren aanvullende gegevens aan landbouwbedrijven en 1.400
formulieren aanvullende gegevens aan intermediaire ondernemingen
verzonden. In februari heeft de dienst Regelingen (DR) de
aangeschreven relaties die nog geen formulier teruggestuurd hadden
schriftelijk herinnerd aan hun verplichtingen. De respons op deze
herinnering was groot. Minder dan 2% van de aangeschreven landbouwers
en intermediairs hebben het formulier nog steeds niet teruggestuurd.
In deze ongeveer 750 gevallen vindt momenteel een zorgvuldig
administratief onderzoek plaats. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat
de verplichting tot het insturen van het formulier inderdaad is
overtreden wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke
boete en een last onder dwangsom. De last onder dwangsom heeft als
doel ervoor te zorgen dat deze landbouwers alsnog de gegevens
verstrekken.
Mesttransporten (voorafmelding - AGR/GPS)
In mijn antwoorden op Kamervragen (Kamerstukken II 2005/06 nr. 1160)
vermeldde ik dat het aantal meststransporten medio maart 2006 45.000
bedroeg. Op 30 maart jl. was het aantal transporten toegenomen tot
81.000.
De overgangstermijn voor de invoering van AGR/GPS loopt van 1 januari
2006 tot 1 juli 2006. Inmiddels wordt 30% van alle mesttransporten
gemeld via AGR/GPS. Het resterende deel van de mesttransporten wordt
nog gemeld via een 'transportmelding vooraf'. Tijdens de
overgangstermijn dient de 'transportmelding vooraf' als alternatief
voor het gebruiken van AGR/GPS-apparatuur.
Via AGR/GPS worden ook storingen met apparatuur op de voertuigen
automatisch zichtbaar gemaakt voor DR en de Algemene Inspectiediens
(AID), die nu 'op afstand' en veelal per direct worden geïnformeerd.
Het betreft niet alleen storingen met nieuw ingevoerde
AGR/GPS-apparatuur, maar ook relatief veel storingen met
bemonsteringsapparatuur en apparatuur voor het verpakken van
mestmonsters die onder het oude stelsel al verplicht was. Er zijn
aanwijzingen dat het laatste te maken heeft met een combinatie van
achterstallig onderhoud en een intensiever gebruik van de apparatuur
ten opzichte van de afgelopen jaren. Inmiddels treedt er wel een
duidelijke verbetering op. De storingen worden verholpen door de
leveranciers van de apparatuur, waarbij tegelijkertijd ook structurele
verbeteringen worden aangebracht.
Ik moet vaststellen dat we met de intermediaire sector op de goede weg
zijn en dat de intermediaire sector de gestelde deadline van 1 juli
kan halen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat aan bedrijven die
tijdens deze overgangstermijn een afwachtende houding aannemen en de
investering tot het laatste moment uitstellen geen uitstel zal worden
verleend als blijkt dat zij op 1 juli niet aan de verplichtingen
voldoen.
Elektronisch ingediende VDM's
Dienst Regelingen begint medio april met het integraal controleren en
terugmelden van elektronisch ingestuurde vervoerbewijzen dierlijke
meststoffen (VDM's). In de procedure voor het elektronisch indienen is
binnen de indieningstermijn voorzien in een herstelmogelijkheid. Als
herstel evenwel uitblijft riskeert men een boete.
Deze elektronisch ingediende VDM's bevatten aanvullende gegevens ten
opzichte van de papieren versie, welke altijd gedurende het feitelijke
transport compleet ingevuld en ondertekend aanwezig moet zijn. De AID
controleert tijdens de transporten steekproefsgewijs de
vervoersbewijzen.
Bij afwezigheid van een zogenaamde geautomatiseerde ingangscontrole
zijn er tot nog toe veel VDM's elektronisch ingediend waarop gegevens
ontbreken of die inconsistente informatie bevatten. Bij de handhaving
op gebruiksnormen bestaat daardoor het risico dat wordt uitgegaan van
verkeerde en/of ontbrekende informatie. Met de intermediaire sector is
afgesproken dat men nog tot 1 juli a.s. de gelegenheid krijgt om de
reeds elektronisch ingediende VDM's waar nodig te herstellen. Door
middel van een brief zijn de intermediairs onlangs geïnformeerd over
de meest voorkomende omissies, waarbij is uitgelegd hoe deze te
voorkomen.
Fysieke controles
De Algemene Inspectiedienst heeft in de eerste maanden van het jaar
vooral controles op het vervoer van meststoffen uitgevoerd. De
handhavinginspanningen van de AID op het terrein van het mestvervoer
vervullen naar mijn mening daarin een stimulerende rol. In mijn
antwoorden op Kamervragen (Kamerstukken II 2005/06, nr. 1160) ben ik
nader ingegaan op de aantallen controles en resultaten.
2. Mestverwerking
Co-vergisting
Co-vergisting van dierlijke mest met organische reststromen als inzet
van biomassa voor duurzame energieproductie is in Nederland sterk in
opmars. Er zijn nu circa 30 installaties operationeel, waarvan twintig
op landbouwbedrijven. Ik verwacht dat we eind volgend jaar de honderd
passeren. Dit alles is mede het resultaat van maatregelen zoals
subsidie op de elektriciteitsproductie (MEP) en de door mij
uitgebrachte zogeheten positieve lijst.
Met die lijst is het mogelijk geworden om bepaalde organische
reststromen met dierlijke mest te vergisten, waarna het restant als
meststof mag worden afgezet. Ik ben voornemens u deze zomer te
informeren over mijn inzet voor de komende jaren om co-vergisting
verder te stimuleren, mede ter invulling van de door het lid Atsma
c.s. ingediende motie van 3 april jl. (Kamerstukken II 2005/06, 30252,
nr. 5). Daarbij doe ik u tevens verslag van mijn activiteiten in de
afgelopen periode om mestbe- en verwerking te stimuleren.
Voorziening ontheffing productierechten
Op 1 maart is de voorziening voor ontheffing productierechten
opengesteld. De regeling voorziet in mijn toezegging (Kamerstukken II
2004/05, 28385, nr. 45) waarbij bedrijven 50% ontheffing krijgen voor
de aankoop van productierechten wanneer zij al hun mest verwerken.
In de periode tot eind maart zijn meer dan 500 aanvragen geregistreerd
bij de DR. Het overgrote deel (circa 350) van de aanvragen heeft
betrekking op de verbranding van mest. Er zijn circa 120 bedrijven die
een ontheffing hebben aangevraagd voor varkensrechten en circa 50 voor
pluimveerechten waarbij een andere verwerkingstechniek dan verbranding
wordt toegepast. Vanwege de grote animo voor de regeling overschrijden
de aanvragen de plafonds. De volgorde waarop aanvragen worden
behandeld die op dezelfde dag zijn ontvangen is op 30 maart jl.
bepaald door middel van loting. In elk geval kan geconcludeerd worden
dat de regeling in een grote behoefte voorziet en daarmee een succes
is.
3. Knelpunten en aanpassing regelgeving
Nu de nieuwe mestwetgeving een aantal maanden van kracht is, doen zich
in de praktijk hier en daar de eerste onvoorziene knelpunten voor. In
de paragrafen 3.1 tot en met 3.5 ga ik achtereenvolgens in op de
export van pluimveemest, enkele uitzonderingen binnen spoor 1, de
gebruiksregels, de gebruiksnormen en de forfaits voor mestproductie en
gasvormige verliezen.
Uitvoeringsbesluit en -regeling meststoffenwet
Op enkele onderdelen zal de Uitvoeringsregeling meststoffenwet
inhoudelijk aangepast worden (zie paragraaf 3.2 en 3.4). Hierbij
zullen ook enkele redactionele wijzigingen en verduidelijkingen worden
doorgevoerd. Het ligt in mijn bedoeling om voor de zomer met een
aanpassing van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet te komen.
Daarnaast zal dit jaar een vereenvoudiging van de kwaliteitsregels
voor het verhandelen van meststoffen worden doorgevoerd. Dit betreft
de overheveling van de op de Meststoffenwet 1947 gebaseerde en de in
het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM)
opgenomen kwaliteitsregels naar het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet
en de Uitvoeringsregeling meststoffenwet.
Besluit gebruik meststoffen
Tegelijkertijd met de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit
meststoffenwet zullen de gebruiksregels uit het BOOM worden
ondergebracht in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Hierdoor zijn
alle op de Wet bodembescherming gebaseerde uitrijbepalingen
geïntegreerd in het Bgm. In het kader van deze
vereenvoudigingsoperatie zullen ook de wijzigingen die voortvloeien
uit de evaluatie van het BOOM worden meegenomen.
In verband met de verplichte voor- en nahangprocedure die voor
regelgeving gebaseerd op de Wet bodembescherming van kracht is, zal
een aanpassing hiervan eerst aan het eind van dit jaar afgerond kunnen
worden.
In alle gevallen gaat het primair om technische en redactionele
aanpassingen, niet om inhoudelijke wijzigingen van het stelsel. Dat
zou overigens ook niet kunnen zonder voorafgaande instemming van de
Europese Commissie.
3.1 Spoor 1 - export van pluimveemest
Per 1 januari zijn de regels voor de export van dierlijke mest naar
het buitenland aangepast. De belangrijkste wijziging is dat Nederland
op dierlijke mest de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1
februari 1993 toepast, betreffende toezicht en controle op de
overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese
Gemeenschap (PbEG L 30/1; hierna: EVOA). Omdat de ons omringende
landen dierlijke mest voorheen reeds als afvalstof aanmerkten zijn de
gevolgen hiervan voor de mestexport tamelijk beperkt.
Recent bereiken mij berichten dat de export van pluimveemest naar
Duitsland evenwel stagneert. Dat wordt ook bevestigd door de eerste
voorlopige gegevens van de DR. Een mogelijke verklaring voor de
stagnerende export is de dreiging van het vogelpest- en
varkenspestvirus in Duitsland. Op veterinair terrein zijn de afgelopen
periode al enkele knelpunten in goed overleg met de Duitse
autoriteiten opgelost. In overleg met de mestexporteurs zullen de
resterende knelpunten worden geïnventariseerd en zo mogelijk worden
weggenomen.
3.2 Uitzonderingen op spoor 1
Champost
Naar aanleiding van de brief van LTO Nederland d.d. 23 februari 2006
(ZHME.0 6.0001) aan uw commissies betreffende de afzet van champost
bericht ik u het volgende.
Sinds 1 januari jl. valt champost onder de definitie van dierlijke
mest. Naar aanleiding van de motie Koopmans is vorig najaar overlegd
met de Europese Commissie. Daaruit bleek dat de Europese Commissie
vasthoudt aan haar standpunt dat champost dierlijke mest is. Om de
sector de tijd te geven om voorzieningen te treffen en zich aan te
passen aan de nieuwe situatie is een overgangsregeling getroffen: in
najaar en winter van 2006 en 2007 mag champost nog worden gebruikt op
bouwland op zandgrond.
Begin dit jaar ontving mijn departement signalen dat er sprake is van
een extreme stijging van de afzetkosten van champost. Mede gelet op de
economische problemen in de champignonsector vormde dit aanleiding om
met de sector te overleggen over de kennelijk ontstane problemen.
De gewijzigde definitie van dierlijke mest per 1 januari 2006 leidt
ertoe dat bij export van champost de EVOA-procedure voor dierlijke
mest gevolgd zal moeten worden. Binnen de sector bestond
onduidelijkheid over de wijze waarop de EVOA-procedure precies moet
worden ingevuld, waardoor extra druk op de binnenlandse mestmarkt werd
gelegd.
Met de sector is besproken hoe de EVOA-procedure op de meest
efficiënte wijze kan worden doorlopen.
Afgesproken is dat de sector zich hier op inricht, waarbij de komende
maanden gezamenlijk de vinger aan de pols gehouden zal worden teneinde
eventuele problemen met Duitse en/of Belgische autoriteiten te
signaleren. Aan de sector is duidelijk gemaakt dat het plaatsen van
champost op de zogenaamde 'groene lijst' conform de wens van LTO geen
optie is. Vanwege het feit dat champost onder de definitie van
dierlijke mest valt is het automatisch geplaatst op de zogeheten
'oranje lijst'.
Gelet op het feit dat voor het voldoen aan EVOA de noodzakelijke
registratieprocedures moeten worden doorlopen, vormde dit geen
oplossing voor de acute problemen. Champost moet echter onbelemmerd
geëxporteerd kunnen worden. Om die reden is met de sector een
overgangsprocedure overeengekomen om de EVOA-procedure goed in te
regelen. In de overgangsprocedure moet de export van champost 24 uur
van tevoren worden gemeld met een aparte en eenvoudige
meldingsapplicatie die DR terstond beschikbaar heeft gesteld.
Verder is met de sector overeengekomen dat net als bij de bestaande
uitzonderingsregeling voor rechtstreekse binnenlandse afzet ook bij
rechtstreekse export champost niet gewogen, bemonsterd en geanalyseerd
hoeft te worden. De uitvoeringsregeling zal hier op aangepast worden.
Punt van discussie met de sector is de verplichting om vanaf 1 juli
a.s. bij export met AGR/GPS-apparatuur te werken. Bij binnenlands
transport is er sprake van een tegengesteld belang tussen leverancier
en afnemer van meststoffen aangezien ze beiden onder de werking van
het gebruiksnormenstelsel vallen. Bij export van champost is dit
tegengesteld belang afwezig aangezien de afnemer niet onder de werking
van het gebruiksnormenstelsel valt. Teneinde te verzekeren dat
champost daadwerkelijk geëxporteerd wordt wil ik vasthouden aan de
verplichting om vanaf 1 juli a.s. met AGR/GPS-apparatuur te werken.
Samenvattend: het feit dat men bij export moet melden is nieuw, voor
het overige is de situatie voor champost ten opzichte van vorig jaar
ongewijzigd. Op de binnenlandse afzetmarkt zijn de mogelijkheden als
gevolg van tegengesteld belang en een grotere druk op de mestmarkt
misschien wat gewijzigd, voor export is dit niet het geval. Mede gelet
op de reeds door mij genomen maatregelen kan de extreme kostenstijging
voor de afzet van champost mijns inziens niet worden toegeschreven aan
de nieuwe maatregelen.
Overige kleine meststromen / zwarte grond
De bestaande regelgeving kent reeds een aantal uitzonderingen op de
verplichtingen samenhangend met het vervoer van dierlijke meststoffen.
Nu het nieuwe stelsel een feit is wordt duidelijk dat een aantal
bedrijven feitelijk onbedoeld moet voldoen aan allerlei
verplichtingen, waarbij in bepaalde gevallen getwijfeld kan worden aan
de meerwaarde van deze verplichtingen. Aangezien tornen aan de
definities van 'dierlijke mest' en 'intermediair' niet mogelijk is
zonder dat het stelsel zijn sturingskracht verliest streef ik naar
maatwerkoplossingen om bepaalde bedrijven of activiteiten al dan niet
gedeeltelijk uit te zonderen van bestaande verplichtingen.
Kenmerk van deze bedrijven of activiteiten moet zijn dat het gaat om
verhoudingsgewijs kleine mineralenstromen, waarbij met name de afzet
van producten zeer divers van karakter is, en er bovendien sprake is
van een gering milieurisico. Concreet kan bijvoorbeeld gedacht worden
aan bedrijven die bijvoorbeeld potgrond maken, aan bedrijven die
aanvulgronden gemengd met een fractie dierlijke mest aan boomtelers
leveren, etc.
Op dit moment vindt een nadere verkenning plaats van de problematiek
teneinde bij wijziging van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet voor
zoveel mogelijk situaties een verantwoorde oplossing te creëren,
zonder aan sturingskracht in te boeten.
3.3 Gebruiksregels
Vanggewas na maïs
Sedert de inwerkingtreding van de nieuwe mestregelgeving zijn
akkerbouwers op zand en löss verplicht onmiddellijk na de teelt van
maïs een gewas te telen dat achtergebleven mineralen vastlegt. Hiertoe
is een viertal gewassen aangewezen waaruit moet worden gekozen. Mij
hebben signalen bereikt dat de verplichte teelt van dit zogeheten
vanggewas de ruimte voor vervolgteelten beperkt. Ook wordt getwijfeld
aan de zin van een vanggewas indien sprake is van teelt van
korrelmaïs; dit in verband met het late tijdstip waarop deze maïs
wordt geoogst. Van verschillende zijden is daarom gevraagd
uitzonderingen toe te staan.
De verplichting een vanggewas te telen na maïs is één van de
maatregelen die met de Europese Commissie is overeengekomen om de
uitspoeling van mineralen naar het grondwater terug te dringen. Gezien
de hoge concentraties nitraat in het grondwater van de zand- en
lössgebieden moet dit als een belangrijke maatregel worden beschouwd.
Een zekere mate van 'hinder' acht ik in het licht hiervan
aanvaardbaar. Daarnaast vind ik het ook nog te vroeg om te concluderen
dat niet met deze verplichting valt te werken. Ik ben daarom
vooralsnog niet bereid uitzonderingen toe te staan. Met het oog op de
evaluatie van het beleid in 2007 zal ik uiteraard wel volgen hoe een
en ander zich in de praktijk voltrekt.
3.4 Gebruiksnormen
De gebruiksnormen van gewassen zijn momenteel gebaseerd op
bemestingsadviezen. Voor (wijziging van) bemestingsadviezen is een
protocol beschikbaar waarin toetsingscriteria staan vermeld omtrent de
onderbouwing die nodig is voor een eventuele wijziging van een
bemestingsadvies. De sector is zelf verantwoordelijk om een degelijke
onderbouwing voor aanpassingen aan te leveren. Op basis van dit
onderzoek stelt de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM)
vervolgens een advies op of een mogelijke verhoging van het
bemestingsadvies voldoende onderbouwd is. Op basis van dit advies kan
ik vervolgens besluiten of een mogelijke verhoging van de gebruiksnorm
te gerechtvaardigd is.
Gebruiksnormen specifieke gewassen
LTO heeft inmiddels voor wintertarwe, zomergerst en zaaiui een
wetenschappelijke onderbouwing voor een eventuele verhoging van de
bemestingsadviezen aangeleverd, welke inmiddels door de CDM is
beoordeeld.
Gezien het advies van de CDM heb ik het voornemen de
stikstofgebruiksnorm voor wintertarwe op klei en zand te verhogen tot
respectievelijk 245 en 190 kg per ha en de stikstofgebruiksnorm voor
zomergerst zowel op klei als zand te verhogen tot 90 kg stikstof per
ha. Voor een verhoging van de norm voor zaaiuien bestaat onvoldoende
grond, die blijft derhalve ongewijzigd.
Voor veengronden met een fors kleibovendek waar veel graanteelt
voorkomt (het Groningse Oldambt), wordt op dit moment nader bekeken of
er een uitzondering kan worden gemaakt voor de gebruiksnorm.
Groenbemester
Op klei blijkt het ploegen van de groenbemester na 1 december een
groot knelpunt op te leveren. Dit knelpunt is inmiddels met LTO en de
Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) besproken. Er is overeengekomen
dat omploegen van een groenbemester op klei vanaf
1 november is toegestaan onder voorwaarde dat de groenbemester vóór 1
september is ingezaaid. Dat wil zeggen dat de groenbemester wel
minimaal twee maanden op het land moet staan.
3.5 Forfaits mestproductie en gasvormige verliezen
Bedrijfsspecifieke excretie melkvee
Onlangs heb ik de handreiking voor het berekenen van de
bedrijfsspecifieke excretie van melkvee gepubliceerd. De methode van
handreiking is ontwikkeld in het door LTO en het Productschap Zuivel
ondersteunde project 'Koeien en Kansen'. De handreiking is tot stand
gekomen in goed overleg met de sector, en vormt een goed voorbeeld van
het feit dat ook het nieuwe stelsel nog voldoende ruimte biedt aan
mineralenmanagement teneinde de mestproductie te beïnvloeden. De
handreiking geeft een vrij nauwkeurige rekenmethode voor de berekening
van de specifieke excretie van de melkveestapel en het jongvee. De
excretie is afhankelijk van het energieverbruik van het vee (groei,
onderhoud, weidegang), de melkproductie en de samenstelling van het
voer.
In een brief aan de commissie voor LNV van 13 maart jl. geeft de
Noardlike Fryske Wâlden (NFW) aan dat het onterecht is dat de
onzekerheidsfactor van 0,95 niet wordt toegepast bij de bedrijven die
de excretie vaststellen via de handreiking.
De excretieforfaits voor graasdieren zijn zowel voor stikstof als
fosfaat iets onder het gemiddelde vastgesteld, namelijk op 95% van die
waarde. Op deze manier wordt recht gedaan aan onzekerheden die
onvermijdelijk optreden bij het bepalen van de gemiddelde waarde,
aangezien geen rekening kan worden gehouden met bedrijfsspecifieke
omstandigheden. Dat is dan ook precies de reden om bij de handreiking
bedrijfsspecifieke excretie geen onzekerheidsfactor toe te passen; de
handreiking is niet generiek, maar juist specifiek. Om die reden is er
sprake van een andere benadering dan bij het forfait als het op
onnauwkeurigheid aankomt.
Excretietabel melkvee
De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) vraagt in een e-mail van
22 maart jl. aan de commissie voor LNV aandacht voor enkele punten uit
het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, en de excretienormentabel voor
melkkoeien in het bijzonder.
De NMV vraagt om aanpassing van de tabel omdat er geen sprake zou
kunnen zijn van een lineair verband tussen melkproductie, ureumgehalte
en excretie.
Zoals ook in de toelichting op de uitvoeringsregeling Meststoffenwet
staat aangegeven, is er sprake van een pragmatische formule/tabel,
waarin de resultaten van uiteenlopende onderzoeken zijn gecombineerd.
Het is op dit moment niet mogelijk om een formule op te stellen voor
het verband tussen stikstofexcretie en melkproductie en ureumgehalte
in de tankmelk die eenduidiger onderbouwd is. Dit laat uiteraard
onverlet dat de veehouder aan wiens situatie de gegeven differentiatie
geen recht doet alternatieve bewijzen naar voren kan brengen. De
handreiking bedrijfsspecifieke excretie is hiervoor een geschikt
middel.
Excretieforfaits herten
Met de hertensector zijn afspraken gemaakt over herijking van de
excretieforfaits. In 2006 zullen onderzoekers in samenwerking met de
hertensector een aantal parameters die de excretie bepalen
herberekenen.
Forfaits gasvormige verliezen
In december heeft uw Kamer zorgen geuit over de in de regeling
opgenomen forfaits voor gasvormige verliezen, die als aftrekpost bij
de stalbalans gelden. Eind vorig jaar heb ik de gasvormige verliezen
voor de meeste varkenscategorieën verruimd door al rekening te houden
met de wijzigingen in huisvestingvereisten die het Varkensbesluit met
zich meebrengt. Hiermee lijkt de meeste kou uit de lucht te zijn
genomen. Daar waar boeren twijfels hebben over de juistheid van de
gasvormige verliezen rekent de sector bedrijven door om na te gaan of
er een sluitende stalbalans is op te stellen. Tot nu toe is nog geen
concreet signaal ontvangen dat forfaits onjuist zouden zijn.
4. Stand van zaken ontheffingen en onderzoekspilots spoor 2
In het algemeen overleg van 14 december heb ik aangegeven bereid te
zijn om een aantal onderzoekspilots voor alternatieve
verantwoordingssystemen in de mestdistributie, het zogeheten spoor 2,
financieel te ondersteunen. Daarover ben ik op dit moment met drie
partijen in gesprek, te weten De groene belangenbehartiger, LTO/Mestac
en Mestbureau West. Elk van deze initiatiefnemers start met een groep
van circa 50 bedrijven een onderzoekspilot. Ik heb daarvoor EUR
400.000 ter beschikking gesteld. In december heb ik voorts
ontheffingen in het vooruitzicht gesteld aan twee kleinere
initiatieven, te weten van Orgafert en AgroAmerica. Daarnaast heb ik
besloten om de kalverhouderij van de familie Poelstra tot en met 31
december 2006 onder nader te stellen voorwaarden te ontheffen van
enkele spoor 1-verplichtingen. Naar mijn reactie op het verzoek van de
familie Poelstra informeerde uw commissie bij brief van 25 januari
2006, uw kenmerk 06-LNV-B-05.
5. Toepassing hardheidsclausule MINAS aangifte 2005
Zoals ik u in het algemeen overleg van 14 december vorig jaar reeds
heb gemeld, ben ik bereid om voor individuele gevallen en groepen een
hardheidclausule toe te passen om problemen tegen te gaan als gevolg
van overmacht of onevenredig nadeel bij de overgang van het oude naar
het nieuwe systeem. Ter concretisering hiervan heb ik afspraken
gemaakt met LTO Nederland over een aantal vleeskalverhouders die in
verband met de cyclische bedrijfsvoering in problemen komen bij het
opmaken van de MINAS-aangifte over 2005.
Het betreft hier vleeskalverhouders waarbij aan het einde van het
laatste MINAS-jaar een veel grotere hoeveelheid fosfaat en stikstof is
vastgelegd in de op het bedrijf aanwezige vleeskalveren dan aan het
begin van het jaar.
Voorraadverschillen kunnen binnen MINAS niet worden opgenomen op de
aangifte, maar worden verevend door de systematiek van
saldoverrekening tussen jaren. Aangezien 2005 het laatste MINAS-jaar
betreft, is dit voor de betreffende vleeskalverhouders geen oplossing.
Een schatting uitgevoerd op basis van gegevens van de DR wijst uit dat
mogelijk 15% van de vleeskalverhouders met dit probleem te maken kan
krijgen.
Vleeskalverhouders kunnen een beroep doen op de algemene
hardheidsclausule binnen MINAS. Zij moeten daarvoor bij hun
MINAS-aangifte 2005 een verklaring toevoegen over de hoeveelheid
vastgelegde mineralen in de vleeskalveren per 31 december 2005. DR kan
deze vastgelegde voorraad dan beschouwen als afvoerpost op de
MINAS-aangifte over 2005.
LTO Nederland heeft in de vakbladen inmiddels over deze mogelijkheid
gecommuniceerd naar de doelgroep.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit