Persbericht
Rijksuniversiteit Groningen
Nummer: 35
Datum: 4 april 2006
Goede gezondheidszorg voor armen in de landbouwkoloniën begin 19e eeuw
De medische verzorging van armen in de Noord-Nederlandse koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid was veelzijdig, goed georganiseerd en in enkele opzichten zelfs vooruitstrevend. Daar lag echter geen filantropie aan ten grondslag maar welbegrepen eigenbelang. Dat concludeert historica Miek Roelfsema-van der Wissel, die op 19 april 2006 in de medische wetenschappen promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Aan het begin van de 19e eeuw kampte het Koninkrijk der Nederlanden met een ernstig armoedeprobleem, veroorzaakt door economische achteruitgang. Het groeiende aantal paupers werd gezien als een bedreiging van de orde, rust en veiligheid. Dat bracht de samenleving tot het besef dat armoedebestrijding niet alleen aan liefdadige instellingen kon worden overgelaten, maar dat het ook een taak was van de overheid. Vanuit de veronderstelling dat luiheid, drankmisbruik en verkwisting velen tot de bedelstaf had gebracht, werden na 1818 armen op last van de overheid naar landbouwkoloniën in Noord-Nederland gedeporteerd. Deze koloniën werden geëxploiteerd door een particuliere instelling, de Maatschappij van Weldadigheid. Het zijn nog steeds bekende namen van justitiële inrichtingen: Willemsoord, Frederiksoord, Wilhelminaoord, Veenhuizen en Ommerschans.
Medische zorg noodzaak
Aanvankelijk moesten de koloniën worden bevolkt met uitsluitend fysiek en geestelijk gezonde armlastigen en er waren dan ook nauwelijks medische voorzieningen. Uit zuinigheid werd de geneeskundige zorg overgelaten aan ongediplomeerde medici en kwakzalvers. De gemeenten lieten echter hun gezonde armen liever werken in de eigen werkinrichtingen, waardoor de koloniën gedwongen werden om ook ondervoede, zieke en gehandicapte armlastigen op te nemen. Vanaf 1826 werd er een strak georganiseerd en veelzijdig gezondheidsapparaat opgezet om te trachten deze arbeidsongeschikten voor zover mogelijk weer gezond en dus productief te maken. Immers, de koloniën hadden arbeidskrachten nodig om rendabel te blijven. Ook de burgemeesters van de omliggende plaatsen drongen aan op medische zorg, zij het vanuit een heel ander perspectief: het voorkomen van epidemieën.
Organisatie van de zorg
Na 1826 hadden alle koloniën een inwonend geneesheer (soms twee). Deze schreef medicijnen en voedingsmiddelen voor, deed ook bevallingen en chirurgische ingrepen. Verder behoorden een bevoegd apotheker of een assistent en vaak ook een gediplomeerde vroedvrouw tot de geneeskundige dienst. Iedere kolonie had eigen ziekenzalen voor mannen en vrouwen, waar ziekenoppassers toezicht hielden op de patiënten. Zo'n wijkmeester of opzichter was belast met het toezicht op de zindelijkheid, de verzorging en de orde. De geboden medische zorg was overigens niet gratis. De kolonisten dienden een verplichte bijdrage te betalen. De geneeskundige dienst was haar tijd vooruit als het ging om de invoering van hervaccinaties om een uitbraak van pokken te voorkomen, het gebruik van chloroform als verdovingsmiddel en het verrichten van moeilijke operaties.
Hoge sterfte
Ondanks strenge maatregelen, goede ziekenvoeding en preventieve maatregelen zoals de verplichte pokkenvaccinatie lag het sterftecijfer hoog. De Maatschappij van Weldadigheid weet dat vooral aan de slechte gezondheidstoestand van nieuwe kolonisten. Een belangrijker factor vormde het feit dat de nieuw aangekomenen vaak besmettelijke ziektes meenamen en de omstandigheden in de koloniën onhygiënisch waren. Schurft, hoofdzeer, oogziekten en tuberculose kwamen veel voor. Ook gingen de grote cholera-epidemieën niet aan de koloniën voorbij. Ondanks de getroffen voorzorgsmaatregelen werden er in 1849 alleen al in Veenhuizen bijna zeshonderd personen besmet waarvan de helft overleed.
Idealen verkwanseld
Roelfsema's onderzoek eindigt in 1859. In dat jaar nam het Ministerie van Binnenlandse Zaken het beheer van Veenhuizen en Ommerschans over. Ze concludeert dat het overheidsbeleid ervoor heeft gezorgd dat de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid zich ontwikkelden tot verpleeginrichtingen. Men was ver afgedreven van het ideaal van de oprichters: een inrichting voor werkverschaffing, verzorging en onderwijs.
Curriculum Vitae
Drs. Miek Roelfsema-van der Wissel (Groningen, 1939) studeerde Geschiedenis in Groningen en promoveert op eigen initiatief tot doctor in de Medische Wetenschappen bij prof. dr. Mart van Lieburg. De titel van haar proefschrift luidt: "De gezondheidszorg in de Noord-Nederlandse koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid tussen 1818 en 1859".
Noot voor de pers
Nadere informatie: Joost Wessels, Universitair Medisch Centrum Groningen, Bureau Voorlichting, tel. (050) 361 44 64, e-mail: j.r.l.wessels@bvl.umcg.nl
Redactie: afdeling Communicatie RUG
Postbus 72, 9700 AB Groningen
Tel. 050-363 4444
E-mail: communicatie@rug.nl
Rijksuniversiteit Groningen