NIOD


NIOD directeur Hans Blom sprak op Buchenwald herdenking

Op 11 april vond de jaarlijkse officiële (Amsterdamse) herdenking van de bevrijding van kamp Buchenwald in het gedenkpark van de Nieuwe Oosterbegraafplaats plaats. 'Herdenken doen de meeste mensen in beelden'; zo begon de directeur van het NIOD, prof. dr. J.C.H. Blom zijn toespraak. Hieronder de volledige tekst van zijn rede.

Relativering en normbesef

Toespraak Buchenwaldherdenking 11 april 2006

J.C.H.Blom

(directeur NIOD)

Herdenken, dames en heren, doen de meeste mensen in beelden. Wanneer wij straks stilte in acht nemen zullen de meesten van ons een heel concrete gebeurtenis voor ogen heb­ben: een eigen ervaring of een verhaal uit mondelinge of schriftelijke over­le­vering, dat bijzondere indruk heeft ge­maakt. In mijn eigen geval is dat jaar in jaar uit een ver­haal van mijn vader. Voor eigen herinneringen ben ik, in 1943 geboren, immers te jong. Nu ruim zestig jaar geleden, eind april 1945, kort na de bevrij­ding van Zwolle door de geal­lieerde troepen, werd mijn vader, die in Friesland onder­gedo­ken was geweest en daar van een verzetsgroep deel uit maakte, opgeroepen om een nabij Zwolle aangespoeld lichaam te identi­ficeren. Zoals al ge­vreesd, ging het om het lichaam van een van zijn beste vrien­den, die in dezelfde verzetsgroep actief was geweest. Enige maanden eer­der, in februari 1945, was hij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden door de bezetter gearresteerd. Vlak voor de komst van de geallieer­de troepen had de SD hem (en met hem negen anderen) op 10 april 1945 in Zwolle bij de IJsselbrug als Todeskandidat geëxecuteerd en zijn lijk in de IJssel gegooid. Zijn naam is op het gedenkteken in Zwolle vermeld: Ph. (Flip) Pander. Mijn jongste, na de oorlog geboren broer is naar hem genoemd. En zo is het oorlogsverleden, ook al beseffen wij het meestal nauwe­lijks, steeds, elke dag opnieuw, in het heden aanwezig. Zo ook dringt die ene naam, dat ene geval zich in het bijzonder bij herdenkingen bij mij op als symbool van veel vérstrekken­der gebeurtenissen.

Voor anderen zullen dat hele andere beelden zijn. Juist tijdens die stilte, dat herdenken, zijn wij immers - hoezeer ook in verbondenheid bijeen - even geheel op onze eigen indi­viduele gedachten en gevoelens aangewezen en dan dringt zich voor ieder op zich het meest indringende verhaal op, de meest indringende herinnering. En dat kan zeer uiteenlo­pen. Er zijn er hier vandaag gelukkig nog steeds een aantal overle­venden van Buchenwald aanwezig. Maar zelfs voor hen lopen die beelden zonder twijfel zeer uiteen. Voor degenen, die zoals ik op de verhalen van anderen aangewezen zijn, geldt dat des te ster­ker; en op den duur zullen allen die aanwezig zijn op zulke verhalen en beelden steunen. Daarom is het ook zo belangrijk dat die verhalen deel uit blijven maken van het historisch be­wust­zijn in onze samenleving. "Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen, alle malen zal ik wenen" dichtte Leo Vro­man.

Het concentratiekamp Buchenwald, dat vandaag 61 jaar geleden door de Amerikanen werd bevrijd, was één van de grote kampen in het nationaal-socialistische Duitsland. Vanaf 1937 waren er naar schatting 239.000 gevangenen geweest, van wie er tenminste 43.000 waren omgekomen, direct vermoord door execu­tie of als gevolg van de ontberingen van het kampleven. Vanaf het begin van de bezettings­tijd zijn ook Nederlanders van zeer uiteenlopende achtergrond naar Buchenwald gestuurd. In juli 1940 arriveerde bijvoorbeeld de eerste groep van ongeveer 230 zogenoemde Indische gijzelaars; in oktober kwam een tweede groep van 120. Hun barakken waren gescheiden van de andere gevangenen en zij werden, ondanks hun rode driehoek, niet als `gewone politieke gevangenen behandeld. Zij hadden het op grond van hun `status aparte veel beter. In de latere lite­ra­tuur is wel gesproken van `de gouden hoek van Buchenwald, wat niet weg neemt dat ook onder deze groep sterfgevallen waren. Van veel belang is geweest dat zij vanuit hun geprivi­legeerde positie veel hebben kunnen waarnemen. De berichten daarover konden, zeker nadat zij teruggevoerd waren naar Nederland en bij de gijze­laars in St. Michielsgestel en Haaren gevoegd, al vroeg de ronde doen in Nederland.

Zo zagen deze Indische gijzelaars eind februari 1941 dat een groep van ongeveer 390 Joodse gevangenen binnenkwam. Kort daarvoor waren deze in Amsterdam opgepakt en hadden eerst even in Schoorl vastgezeten. In minder dan vier maanden stierven 40 van hen. Eind mei werden de overigen naar Mauthau­sen ge­bracht, waar precies één van hen overleefde. De waarnemingen in Bu­chenwald zijn in feite de enige getuigenissen over het lot van deze groep. De geweldda­dig manier waarop zij waren opgepakt had overigens al direct bijgedragen aan de verontwaardiging die in de Februa­rista­king een ontlading kreeg.

Behalve deze gijzelaars en opgepakte Joden zaten vor kortere of langere tijd Nederlanders van alle categorieën gevangenen vast: vooral veel verzetslieden, voorts Joden, Jehovas Getuigen, en als a-socialen aangemerkten. En bij die verzetslie­den ging het om het hele spectrum: Geuzen, commu­nisten, sociaal-democra­ten, gereformeerden, katholieken enzovoorts. Die uiteenlopend­heid van de herinneringen en beelden bij herden­kingen verbaast dan ook niet. Zoals ook eigenlijk niet ver­baast dat de onderlinge verhoudingen in het kamp vaak ook door zeer ernstige tegen­stellingen gekenmerkt werden. Lotgenoten zijn, alle neigingen om hier solidariteit - die er natuurlijk ook op grote schaal was - te verwachten ten spijt, nu eenmaal niet vanzelf­spre­kend ook bondgenoten. Nog afgezien van de dagelijkse strijd om de overle­ving in zeer bedreigen­de omstan­digheden, waren politieke en reli­gieuze overtuigingen immers van het aller­grootste belang. Men zat niet zomaar in het kamp, maar om wie men was of om wat men vanuit een overtuiging had gedaan.

Het ging dus om essentiële waarden, waarvoor ook in het kamp gestreden moest worden en die voor de toekomst veilig gesteld moesten worden. Ook in de latere herinneringen aan het kamp speelde dat lange tijd de hoofdrol. Dat gold in opvallend sterke mate voor de commu­nisten, die er in waren geslaagd de oor­spron­kelijke dominantie van de crimi­nele gevan­genen in het kamp te breken om vervolgens zelf een centrale rol te spelen. Jolande Withuis heeft hierover onlangs op aangrijpende wijze gepubliceerd. Het is geen opwekkende literatuur, maar ook noodzakelijk om onder ogen te zien. Zoals ik al zei: lotgeno­ten zijn niet vanzelfsprekend bondgenoten en dat moeten wij tot ons laten doordringen wanneer wij het over solidariteit hebben als terechte zeer belangrijke waarde in het leven en zelfs richtlijn voor de inrichting van onze samenleving.

Hoe uiteenlopend ook, de opgeroepen persoonlijke beelden en specifieke dramati­sche verhalen zijn bij uit­stek ge­schikt om bij een her­den­kings­bij­een­komst als uit­gangs­punt te dienen voor een zinge­ving aan die schok­kende fase van de geschiede­nis. Zij maken op indrin­gende wijze duidelijk waarom wij de omgekomenen, waar ook ter wereld en in welke omstandig­heden ook, herdenken. Zij vielen in een strijd van wereldhis­torische betekenis, die, wanneer wij er in meer algemene zin betekenis aan willen geven, in meer abstrac­te termen wordt gegoten:


- een strijd tussen een agressor en een vredelievende kleine natie,


- een strijd tussen democratie en totalitaire dictatuur (in dit geval het nationaal-socialisme),


- een strijd tussen vrij­heid en onderdrukking,


- een strijd ook tussen vervolging en uitmoording enerzijds en menselijke waardigheid en mensenrech­ten ander­zijds.

Heel kort gezegd een strijd tussen goed en kwaad (fout), waarvan de goede afloop het herdenken (en vie­ren) ten volle waard is. Die afloop bepaalde immers dat wij sindsdien leven in een samenle­ving, die, wat er ook op aan te merken valt en wat wij er ook aan zouden willen verbeteren, veel kenmerken heeft die wij van wezenlijk belang achten voor een menswaardig bestaan. Het is dus niet moeilijk dankbaar te zijn voor de nederlaag van het nationaal-socialis­me. De slachtof­fers zijn in dat licht be­zien, voor zo ver als gevolg van strijd omgeko­men, niet tever­geefs gevallen. En meer in het algemeen geldt, dat alle slachtoffers uit dit tijdvak, onze gedepor­teerde en uitgemoor­de Joodse landgenoten in de eerste plaats, herdenking ten volle rechtvaardigen.

Toch is het misschien goed ons hier, juist vandaag, af te vragen of zulke herdenkingen in de toekomst nog mogelijk en zinvol zijn als er straks geen mensen meer zijn, die uit eigen ervaring en herinnering juist die zo concrete en aansprekende verhalen kunnen vertellen, die nodig zijn om de waarheid tot ons te laten doordringen. Kunnen van de verhalen van horen zeggen, kan van wat echt geschiedenis zonder levende getuigen is geworden op den duur voldoende zeggingskracht uit gaan, zeker indien velen zulke verhalen ook niet meer uit de fami­lieover­levering zullen ken­nen, omdat die familieoverleve­ring door hele andere ervaringen wordt gedomineerd?

Zal met het voort­schrij­den van de tijd de tradi­tie van herden­ken niet tot een loos ritu­eel verwateren en daarmee zinloos worden? Die vraag kan deste klemmender worden gesteld, nu de weten­schappe­lijke geschied­schrijving overwegend het `goed-fout-kader met be­trekking tot de bezettings­tijd ver­laten heeft. Er worden andere vragen gesteld; er worden ver­fijn­de, genu­an­ceerde interpreta­ties gegeven; de aandacht is meer op de analy­se dan op het zinge­vende verhaal gericht. Ik heb daar zelf, als onder­zoeker in deze periode in het bijzon­der geïnte­res­seerd, een actieve rol in gespeeld. En zo hoort het natuur­lijk ook. Wetenschap is geen invuloefening, geen bedrijf om vaste over­tuigingen steeds te bevestigen. Weten­schap hoort nieuwe vragen te stellen, dieper door te dringen in de werke­lijkheid. Daar worden de dingen niet een­voudiger van.

Toch hebben diezelfde activiteit als historicus van de bezettingstijd en het nadenken daarover mij gesterkt in mijn overtuioging dat het zinvol is de slachtoffers te herdenken en de bevrij­ding te vieren. Dit is niet het moment om te filoso­feren over de vormen waarin dat herdenken aansprekend blijft. Wel wil ik graag enkele opmer­kingen kwijt over de inhoud ervan. Het staat dunkt mij vast, dat het accent verder zal verschui­ven van de per­soon­lijke herdenking van individue­le, gekende, personen naar de beteke­nis van de bezet­tingstijd, van `de oorlog, voor de samenle­ving, juist ook de actuele. Het zal, ook al zullen concrete verhalen hun rol blijven vervul­len, dus in toenemende mate om abstracties gaan. Wij zullen ons immers voor de geest moeten blijven halen dat er bepaal­de waarden zijn, die als normen dienen te fungeren, hoe moei­lijk het ook moge zijn deze te formuleren en in de verwarrende werkelijkheid van de con­crete, dagelijkse ervaringen te her­kennen. Meestal immers wordt het punt waar deze essenti­ële waarden worden aangetast pas later, in analy­ses achteraf, duidelijk zicht­baar. Maar dat ontslaat ons niet van onze plicht als staats­burgers om ons op die vragen te bezinnen. Her­denken kan daar­bij helpen.

Daarnaast en in verband ermee, is evenzeer zinvol ons nader te bezin­nen op de betekenis van het feit, dat in die werke­lijkheid van toen waarden, die wij nu zo duidelijk zien (ons democra­tisch staatsbestel en de persoonlijke inte­griteit van elk individu in de eerste plaats), voor zó velen zó lang níet zo helder zichtbaar waren. Het is gemakkelijk de mensen van toen daar een verwijt van te maken. Te gemakkelijk mis­schien. In plaats van zeer streng achteraf de maat aan het verleden aan te leggen, is het beter de diepere betekenis van dit verschijnsel tot ons te laten doordringen. Niet om de `halven of de `slap­pen te excuseren, evenmin om, een niveau hoger maar in wezen niet anders, door alles te begrijpen alles te excuseren. Maar om door vergroot inzicht in de gecompli­ceerd­heid van het verleden de relativerende beteke­nis van dat verleden, ook voor het heden, duidelijk te maken.

Dit type inzicht is moeilijk te verwerven. Het vereist inspanning om tot kennisverwerving te komen plus een genuan­ceerd afstandelijk beoordelingsvermogen. Toch zou zulk inzicht ons, naast het belangrijke besef dat onze samen­leving niet zonder normen en waarden kan, tot bescheidenheid in onze pretenties inzake deze waarden en normen moeten stem­men. Na het moeilijk te verwerven inzicht, ook al een moei­lijk te verwerven attitude: relativerend vermogen bij een besef van het belang van waarden, dat juist een neiging tot verabso­lu­tering in zich draagt.

Toch zou zoiets heilzaam zijn en is het de moeite van het proberen waard en in onze hoog ontwikkelde samenleving ook niet kansloos, zo optimistisch wil ik zijn. Want als naast normverlies iets een samenleving bedreigt, dan is het de verab­solutering van normen en waarden: de altijd weer voor zovelen zo aantrekkelijke pretentie van diegenen, die denken de oplos­sing te hebben gevonden, die aan alle problemen een einde zal maken en die het zicht op de volmaakte wereld opent en daarom ten koste van alles moet worden doorge­zet. En als het recente verle­den, hier in Neder­land en in Europa speci­aal dat van de jaren dertig en veertig, ons iets heeft geleerd, dan is het - bij alle scepsis over het `lerend vermogen van het verleden in engere zin - wel dat zulke totaalpre­tentie, of anders gezegd een ideo­logie zonder relati­verende elementen, zowel grote aantrekkingskracht heeft juist vanwege die als hoger beschouwde waar­den, uit­einde­lijk in breder verband tot normver­lies op grote schaal en dus tot catastro­fes leidt.

Daarom, dames en heren, is mijn over­tuiging dat herdenken van wat er in de Tweede Wereldoor­log gebeurde, ook in de toe­komst, voor genera­ties die deze tijd niet mee­maakten, heel zinvol is. Dat zal beter lukken naarmate men er meer van weet, het verhaal in al zijn gecom­pliceerdheid heel concreet en aanschouwelijk verteld kan worden. Het gaat immers uitein­delijk om de kwaliteit van onze samenleving op essentiële punten. De individuen, die wij van­daag herdenken, gaven dáar­voor hun leven, hoezeer zij ook ieder een eigen verhaal heb­ben. Zo opent de gedachte aan Flip Pander voor mij - en die aan diegenen die straks zo nadrukkelijk in uw gedachten zijn - tijdens de stil­te, de moge­lijk­heid een di­recte verbin­ding te leggen tussen de gecom­pliceerde werke­lijkheid van de oorlogstijd, die ik zo goed ken uit mijn beroepsmatig weten­schappelijk werk, en de al even inge­wikkelde werkelijk­heid van onze eigen tijd, waarin ik mijn positie als staats­burger moet bepalen. Het zou aanleiding kunnen zijn tot een geza­menlijke diepgaan­der bezin­ning op de verhoudingen in en pro­blemen van onze samenleving dan in de dagelijkse actua­li­teit meestal het geval is. Als op den duur herdenking van de doden en viering van de bevrijding aan zulke bezinning bijdra­gen, dan is hun zin en betekenis ruimschoots verzekerd. "Vrij­heid maak je met elkaar" is de slagzin die het Nationaal Comité 4 en 5 mei dit jaar han­teert om het denken en het debat te stimuleren. Men kan het ook anders zeggen. De vrijheid die wij koesteren als verwor­ven­heid van de bevrijding, mede be­reikt door het offer dat zij die wij her­denken brachten, verplicht ons tot actief burger­schap om deze vrijheid ook te onderhouden.