Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag

Datum18 april 2006AuteurMw. drs. B. M. Karel

KenmerkDIE-587/2006Telefoon070 348 48 76

Blad1/1Fax070 348 40 86

Bijlage(n)5E-maildie-in@minbuza.nl

BetreftInformatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement De Europese ontwikkelingshulp doeltreffender maken: een gemeenschappelijk kader voor het opstellen van de nationale strategiedocumenten en de gezamenlijke meerjarenprogrammering
2. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (Herschikking)
3. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer Actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd interne-controle kader
4. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)
5. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie en de etikettering van gedistilleerde dranken

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Mededeling over het doeltreffender maken van ontwikkelingshulp Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement De Europese ontwikkelingshulp doeltreffender maken: een gemeenschappelijk kader voor het opstellen van de nationale strategiedocumenten en de gezamenlijke meerjarenprogrammering


Datum Raadsdocument: 6 maart 2006
Nr Raadsdocument: 7068/06
Nr. Commissiedocument: COM(2006)88
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN, EZ en LNV

Behandelingstraject in Brussel: Expert Group on Common Framework for Country Strategy Papers, Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het Common Framework for Country Strategy Papers (CFCSP) betreft een kader voor de meerjarige programmering alsmede een uitleg met de basisprincipes voor de toepassing ervan. Het CFCSP is sinds het Raadsbesluit van 2000 het bestaande kader voor alle Country Strategy Papers met betrekking tot EU-hulp. Aanpassing is nu noodzakelijk om de effectiviteit van de hulp te verbeteren en de in het kader daarvan gemaakte afspraken over harmonisatie en alignment na te komen. Met alignment wordt in dit verband bedoeld dat donoren hun steun baseren op de nationale ontwikkelingsstrategiën, de instituties en de procedures van de partnerlanden. Door het CFCSP geschikt te maken voor harmonisatie en alignment, dat wil zeggen voor gezamenlijke programmering door Commissie en lidstaten, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het verbeteren van de effectiviteit van de hulp. Op die wijze levert het CFCSP tevens een bijdrage aan het bereiken van de Millenium Development Goals (MDG's) en aan de bredere agenda voor duurzame ontwikkeling.

Met deze herziening van het Common Framework for Country Strategy Papers geeft de Commissie gevolg aan de aanbevelingen van de Ad Hoc Working Group on Harmonisation en Alignment (november 2004) en aan de Raadsconclusies van 2004, alsmede aan de verplichtingen van de Paris Declaration on Aid Effectiveness (maart 2005). Een en ander werd nog eens bevestigd in de EU Development Policy Statement die in november/december 2005 door de Raad, de Commissie en het Parlement werd aanvaard. Met deze herziening wordt het Common Framework for Country Strategy Papers het instrument voor de implementatie van meerjarige programmering, coördinatie en complementariteit tussen EU-hulp en de bilaterale hulp van de lidstaten en andere donoren. De aanpassingen betreffen voornamelijk de mogelijkheid voor individuele lidstaten om deel te nemen in de analyse van de context in het partnerland (zoals situatie op het gebied van politiek, economie, sociale zaken, goed bestuur, armoede), de mogelijkheid voor individuele lidstaten om deel te nemen in de meerjarige programmering, een meer centrale plaats voor armoedeanalyse en armoedestrategie, aansluiting bij de programmering, de budgettering en de monitoring door het partnerland zelf, de nadruk op de leadership en de ownership van het partnerland bij het harmonisatieproces, de aansluiting bij lopende brede harmonisatie-processen ook met niet EU-donoren, het belang van complementariteit, werkverdeling tussen donoren bij de programmering, flexibiliteit in de toepassing toegesneden op de lokale situatie in het partnerland. De aanpassingen betreffen samenvattend niet zozeer de inhoud van de onderwerpen en thema's die in het CFCSP worden behandeld maar veel eerder het proces van opstellen en gebruik van het CFCSP.

Het Common Framework for Country Strategy Papers bestaat uit twee documenten:
1. De Guidelines

2. een bijlage met het Format for a Common Framework for Country Strategy Papers en voor gezamenlijke meerjarige programmering


1. De Guidelines geven een uiteenzetting van de basisprincipes van programmering en de toepassing daarvan door de Commissie. Lidstaten kunnen geleidelijk aan mee gaan doen aan gezamenlijke analyse en aan gezamenlijke programmering. De belangrijkste basisprincipes zijn:

- gebaseerd op samenwerking- en partnership overeenkomsten en consistentie met nationale strategieën,
- compatibiliteit met de doelstellingen van de Europese consensus (armoedebestrijding door duurzame ontwikkeling, behalen MDG's, bevorderen van democratie, goed bestuur en respect voor mensenrechten),
- aandacht voor transversale thema's zoals gender, milieu, HIV/Aids,
- rekening houden met harmonisatie, complementariteit, en werkverdeling tussen donoren,
- waar mogelijk toepassing van algemene of sectorale begrotingssteun,
- focus op een beperkt aantal sectoren,

- ownership bij het partnerland en alignment,
- resultaatgerichtheid,

- betrokkenheid van civil society en andere actoren,
- rekening houden met ervaringen uit het verleden en regelmatige evaluatie.

De procedure voor gezamenlijke programmering dient ruimte te bieden voor maatwerk al naar gelang de situatie in het partnerland. Dit houdt in geleidelijke betrokkenheid van enkele of alle lidstaten en aansluiting bij bredere joint programming processen, leidende rol voor het partnerland met gezamenlijke programmering gebaseerd op de ontwikkelingsstrategie en de begrotingscyclus van het partnerland, waarbij bij ontbreken van die leidende rol Delegaties en andere donoren op veldniveau het voortouw kunnen nemen.


2. Het Format for a Common Framework for Country Strategy Papers bestaat uit een inleiding en twee delen: De inleiding geeft een korte samenvatting van de basisbeginselen voor gezamenlijke meerjarige programmering: in overeenstemming met de Europese consensus, armoedefocus, bereiken van MDG's, bevorderen van democratie, goed bestuur en respect voor de mensenrechten. Vervolgens worden de leidende rol van het partnerland genoemd bij de gezamenlijke programmering, de afstemming met de programmering, budgettering, monitoringsystemen van het partnerland, de mogelijkheden voor donorcoördinatie, complementariteit en werkverdeling, flexibiliteit bij de toepassing van eigen procedures om te voldoen aan de beginselen van alignment.

Het eerste deel The Analysis/Joint Analysis for Country Strategy Papers behandelt in drie hoofdstukken achtereenvolgens i) het kader voor de relaties tussen de deelnemende donoren en het partnerland, ii) een analyse van de politieke, economische, sociale situatie, de milieusituatie, en de armoedesituatie, de ontwikkelingsstrategie van het partnerland mede in relatie tot de geïdentificeerde problematiek, iii) een samenvatting van de huidige stand van zaken van de samenwerking en dialoog met het partnerland, overzicht van de donorprogramma's en de stand van zaken met betrekking tot de voortgang op harmonisatie en alignment, alsmede een analyse van de coherentie met overige beleid van de donoren. Het tweede deel behandelt i) de donorstrategie met een meerjarige doorkijk van de strategische keuzes ten aanzien van de programma's van de Commissie en de lidstaten, en ii) het Werkprogramma, dat wil zeggen de operationele planning van de Commissie.

Tenslotte zijn in een aantal bijlagen gegevens opgenomen met betrekking tot i) de macro-economische indicatoren en armoede-indicatoren, ii) een milieuprofiel van het partnerland, iii) een financieel overzicht met de huidige donorfinancieringen en de geplande donorfinancieringen van deelnemende donoren, iv) een migratieprofiel van het partnerland, v) een beschrijving van het wordingsproces van het Country Strategy Paper waarin opgenomen de deelname door niet gouvernementele organisaties en lokale overheden en als laatste vi) een harmonisatie en alignment plan waar van toepassing.

Voor de lidstaten is er de mogelijkheid om deel te nemen aan de joint analysis van hoofdstuk 2. Daarnaast kan er ook indien gewenst deelgenomen worden aan de joint programming. Of deze joint analysis en joint programmering de eigen instrumenten van de lidstaten vervangen wordt aan de lidstaten zelf overgelaten. Het work programme is alleen voor de Commissie zelf.

Het CFCSP wordt vanaf dit jaar gebruikt voor de programmering in de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Zuidzee, de zogeheten ACS-landen, waarna overige landen zullen volgen bij de eerstvolgende review van de programma's in 2008. Ter bekendstelling van de geharmoniseerde werkwijze is de Commissie begonnen met het organiseren van seminars voor delegaties en lidstaten in de betrokken landen.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Strikt genomen niet van toepassing. Het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling over dient te worden gegaan luidt het oordeel: positief. Op basis van art. 180 van het EG Verdrag heeft de Gemeenschap de bevoegdheid om initiatieven te nemen op het gebied van coördinatie van de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap en de lidstaten. Hierbinnen vallen bijvoorbeeld de voorstellen ten aanzien van coördinatie en harmonisatie van de hulpinspanningen. Harmonisatie van donorinspanningen dient te geschieden tussen donoren onderling. Om de harmonisatie- en alignmentdoeleinden te bereiken is samenwerking noodzakelijk. De hulp van de Gemeenschap is complementair aan die van de lidstaten. Zowel de Gemeenschap als de lidstaten dienen maatregelen te nemen om harmonisatie en alignment van de hulpinspanningen te bevorderen. De aanpassing van het Common Framework for Country Strategy Papers kon, als bestaand gemeenschapsinstrument, niet door de lidstaten, alleen of gezamenlijk worden bewerkstelligd. De actualisatie heeft meerwaarde omdat op EU-niveau de efficiëntie in optreden kan worden bewerkstelligd en dubbelingen kunnen worden voorkomen. Proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing. Het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling over dient te worden gegaan luidt het oordeel: positief. De actualisatie van het CFCSP is het enige juiste instrument om harmonisatie en alignment van meerjarige programmering door Commissie en lidstaten mee te bereiken. Het aanvullende optreden van de Gemeenschap gaat niet verder dan nodig is en laat zoveel mogelijk ruimte voor nationale besluiten. De voorgestelde aanpak is kosten- en tijdsbeparend.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Deelname aan het opstellen en uitvoeren van het CFCSP is niet dwingend voor de lidstaten. Voor de lidstaten is er de mogelijkheid om deel te nemen aan de joint analysis of aan delen daarvan van hoofdstuk 2. Daarnaast kan er ook indien gewenst deelgenomen worden aan de joint programming. Of deze joint analysis en joint programmering de eigen instrumenten van de lidstaten vervangen wordt aan de lidstaten zelf overgelaten. Het work programme is alleen voor de Commissie zelf. De toegevoegde waarde van het herziene CFCSP voor Nederland en andere lidstaten is velerlei:
· door de flexibele en pragmatische toepassing ervan is de Commissie veel beter in staat om actief mee te doen aan lopende harmonisatie- en alignmentprocessen of bij het ontbreken daarvan zelf het voortouw te nemen. Ook Nederland en andere lidstaten zetten zich in voor harmonisatie en aligment in de partnerlanden. Dit moet leiden tot minder transactiekosten voor de ontvangende overheid. Dit is een winstpunt voor effectiviteit van de hulp.
· doordat de mogelijkheid wordt geopend voor Commissie en lidstaten om gezamenlijk analytisch werk te verrichten in plaats van ieder voor zich. Dit leidt tot minder transactiekosten voor de overheid en hogere effectiviteit en efficiency voor Commissie en participerende lidstaten
· doordat de mogelijkheid wordt geopend voor gezamenlijk programmering kunnen afspraken worden gemaakt over complementariteit en taakverdeling tussen donoren. Ook dit leidt tot minder transactiekosten voor de overheid en hogere effectiviteit en efficiency voor Commissie en participerende lidstaten. Binnen het grotere kader van de gezamenlijke analyse en de gezamenlijke programmering zal Nederland eigen instrumenten blijven gebruiken vanuit de eigen politieke verantwoordelijkheid van de Minister, en als instrumenten voor delegatie aan de posten van beleidsuitvoering en de verantwoording daarover. Wel zullen de eigen instrumenten kunnen dienen als input en/of uitwerking van het in breder kader opgestelde CFCSP. Het Nederlandse Track Record instrument voor de analyse van de context in het partnerland is een beknopt, analytisch document dat jaarlijks wordt opgesteld. Het is hiermee handzamer en actueler dan de informatie in het CFCSP. Het Nederlandse instrument voor Meerjarige Strategische Planning omvat niet alleen de OS-relatie maar ook onderwerpen als culturele relaties, consulaire betrekkingen, handelsbevordering, de eigen interne bedrijfsvoering van de post en kan ook om die reden niet vervangen worden door CFCSP.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het CFCSP wordt vanaf dit jaar gebruikt voor de programmering in de ACS-landen, waarna overige landen zullen volgen bij de eerstvolgende review van de programma's in 2008.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het gebruik van het Common Framework for Country Strategy Papers als instrument voor meerjarige planning in multidonor verband is een belangrijke stap in het kader van harmonisatie en alignment gericht op het bereiken van een hogere effectiviteit van de hulp. Door afstemming (alignment) met de programmering, budgettering, uitvoering en monitoring door het partnerland worden de transactiekosten van de hulp voor het partnerland teruggebracht.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking is één van de doelstellingen van het Nederlandse OS-beleid, en als zodanig opgenomen als beleidsartikel 4.4. van de Memorie van Toelichting. Nederland speelt een actieve rol bij het nastreven van harmonisatie en alignment. Het geschikt maken van de CFCSP voor de doelen van harmonisatie en alignment is daarbij een welkome ontwikkeling. Nederland heeft net als de Commissie en vele andere donoren en partnerlanden de Paris Declaration on Aid Effectiveness van maart 2005 ondertekend. Nederland is samen met andere lidstaten via deelname in de expert working group on the CFCSP actief betrokken bij het opstellen van de geactualiseerde versie van het CFCSP. Thans worden door Commissie en working group de laatste tekstwijzigingen afgestemd. De Nederlandse inzet hierbij was het verbeteren van de focus op armoedebestrijding en bereiken van de MDG's. Daarnaast betroffen de Nederlandse opmerkingen in het bijzonder de noodzaak om het opleggen van een " Commissie-harmonisatiekeurslijf " te vermijden, ten gunste van ownership en leadership van het harmonisatie- en alignmentproces door het partnerland, het gebruik van lokale systemen voor beleidsvoorbereiding, beleidsprogrammering, budgettering uitvoering en monitoring, het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande analyses en het delen van analyses ook met donoren buiten Commissie, het meewerken in initiatieven voor joint programming waar ook donoren buiten de Commissie bij betrokken zijn (bijvoorbeeld de Joint Assistance Strategy). Ook werd ervoor gepleit om het Format niet te laten uitmonden in een lijvig document maar in een document dat helder de essentiële hoofdzaken invult, waardoor het aan slagvaardigheid en transparantie wint. Het instrument van het Common Format for Country Strategy Papers zoals het nu voor ligt biedt voldoende mogelijkheden voor Commissie en lidstaten om analyse, dat wil zeggen de voorbereiding van de programmering, programmering en monitoring van steun aan partnerlanden gezamenlijk aan te pakken. Nederland steunt de promotie van Policy Coherence for Development in het Common Format. Tevens is het instrument flexibel genoeg om aan te haken bij reeds lopende harmonisatie en alignment processen in het land, en om ook overige donoren bij het proces te betrekken. Nederland zal dit Commissievoorstel steunen. Wel zal Nederland er op aandringen om bij het gebruik in de praktijk alert te blijven op de concentratie op hoofdpunten en de omvang van het CFCSP handzaam te houden zodat het document slagvaardig en toegankelijk is.

Fiche 2 Beschikking inzake een communautair mechanisme voor civiele bescherming Titel:
Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (Herschikking)


Datum Raadsdocument: 2 februari 2006
Nr Raadsdocument: 5865/06
Nr. Commissiedocument: COM(2006)29
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK i.o.m. BZ, VWS, V&W, EZ, LNV, JUST,VROM, FIN, DEF

Behandelingstraject in Brussel: Wordt thans behandeld in PROCIV, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Sedert 15 oktober 2001 is het EU mechanisme dat internationale bijstand bij rampen binnen en buiten Europa (verder het EU mechanisme) regelt van kracht. Sinds de oprichting is het, naar het oordeel van de Commissie, een effectief middel gebleken dat een nauwere samenwerking en betere coördinatie met betrekking tot de hulpverlening bij rampen mogelijk maakt.

Na New York, Madrid, London, Tsunami, Katryna en Pakistan en vele andere rampen die zich de afgelopen jaren hebben voltrokken zijn door zowel het EP als de Raad nieuwe voorstellen gedaan ter verbetering van de internationale bijstand. Evaluaties van de hulpverlening van de diverse rampen laat naar het oordeel van de Commissie, het EP en de ER de noodzaak zien het huidige mandaat met betrekking tot het EU mechanisme uit te breiden Het voorliggende voorstel is gebaseerd op de ideeën genoemd in de mededelingen "Improving the Community Civil Protection Mechanism" van 20 april 2005, de Raadsconclusies van 18 juli 2005 en de vertrouwelijke mededeling "Building solidarity through mutual assistance" van 18 november 2005.

Dit voorstel gaat in op verschillende (mogelijke) verbeteringen met betrekking tot het EU mechanisme, waarbij rekening wordt gehouden met uitspraken van de Europese Raad en het Europese Parlement evenals het actieplan tsunami, dat zich tevens uitspreekt voor een verbetering van het mechanisme en de ontwikkeling van EU snelle reactie capaciteit. Solidariteit, verder uitbreiden van middelen, inclusief gezamenlijke oefeningen en publieksinformatie, het opzetten van een pool van gespecialiseerde civiele units ten behoeve van de rampenbestrijding en het opzetten van een snelle capaciteit gebaseerd op modules van de lidstaten zijn onderdeel van het voorstel.

Het voorstel stelt de lidstaten in staat in een meer effectieve manier bij te dragen aan de gemeenschappelijke hulpverlening en te profiteren van een verbeterde coördinatie en samenwerking in een steviger juridisch raamwerk . Het voorstel richt zich op verbetering van de internationale bijstand bij rampen binnen en buiten de Europese Unie.

De veranderingen in het voorliggende voorstel zijn gericht op:
· het ontwikkelen van early warning systems;
· het ontwikkelen van modules voor rampenrespons;
· het treffen van voorzieningen voor het verspreiden van noodinformatie en van lessons learned;
· verbetering transportmogelijkheden;

· naar het oordeel van de Commissie meer kostenbesparende efficiënte en effectieve logistieke benodigdheden voor snelle interventies;

· mogelijkheid tot mobiliseren aanvullende assistentie vooral in het geval dat meer lidstaten tegelijkertijd door eenzelfde dreiging worden bedreigd inclusief militaire middelen;
· teneinde overlap en duplicatie te voorkomen zal de VN indien aanwezig de overall coördinatie krijgen. De EU dient met alle relevante organisaties af te stemmen voor het voorkomen van duplicatie en overlap;
· Ook intern binnen de Commissie dient een goede afstemming tussen civiele bescherming en humanitaire hulp plaats te vinden;
· Het EU voorzitterschap zal in geval van een ernstige noodsituatie in een derde land de verbindende factor zijn met betrekking tot benodigde politieke coördinatie en civiele bescherming assistentie of een andere lidstaat hiertoe aanwijzen;
· Operationele coördinatie met het getroffen land en de VN zal plaatsvinden;
· Het EU mechanisme kan tijdens een grote ramp en indien gewenst een faciliterende rol spelen bij consulaire samenwerking;

· Deelname aan het EU mechanisme staat open voor kandidaat-lidstaten en samenwerking met derde landen dient mogelijk te zijn;
· In het geval er een tekort is aan civiele bescherming capaciteit zou de getroffen lidstaat haar eigen bronnen aan kunnen vullen door beroep te doen op het gemeenschapsmechanisme.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 308 EG, artikel 203 Euratom.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: eenparigheid, raadpleging EP.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: twijfelachtig. Gelet op de ervaringen bij recente rampen als de tsunami, Katryna, terroristische aanslagen, overstromingen en bosbranden binnen de EU zijn een verbeterde coördinatie en samenwerking en voorbereiding op het gebied van de hulpverlening bij rampen gerechtvaardigd. De internationale hulpverlening binnen de EU vergt een gecoördineerde en gezamenlijke aanpak van de Unie. De internationale hulpverlening buiten de EU kan gebaat zijn bij een gezamenlijke aanpak van de Unie Het voorstel omvat initiatieven op EU niveau die een toegevoegde waarde hebben bovenop nationale initiatieven. Het mechanisme is opgezet omdat grote rampen de reactiecapaciteit van de individuele lidstaten te boven kunnen gaan. Niet alleen is dit een politieke wens, doch tevens een praktische noodzakelijkheid. De Europese Raad en het EP hebben de noodzaak van een sterkere samenwerking op het terrein van civil protection onderkend. De Commissie wil thans maatregelen nemen, die leiden tot een betere coördinatie van de hulpverlening binnen en buiten de Unie en bezien of de EU als geheel beschikt over voldoende hulpmiddelen bij rampen. Het feit dat coördinatie en samenwerking gerechtvaardigd zijn betekent echter nog niet dat communautaire actie en -uitgaven ook vereist zijn. Het Commissievoorstel neigt wel sterk naar een dergelijke interpretatie. Het voorstel omvat initiatieven op EU niveau die een toegevoegde waarde kunnen hebben bovenop nationale initiatieven, maar ook elementen die tot de verantwoordelijk-heid van de individuele lidstaten behoren. Ook voor mogelijke overlap in mechanismen voor rampenrespons tussen lidstaten en VN buiten de EU moet worden gewaakt. Hier moet de coördinatie breder zijn dan EU-lidstaten alleen en kan een extra coördinatielaag op EU-niveau juist tot vertraging, duplicatie en inefficiëntie leiden. Daar zijn de slachtoffers van een ramp niet bij gebaat.

Proportionaliteit: twijfelachtig. Gelet op de toename van het aantal natuurlijke rampen en terroristische aanslagen met een grensoverschrijdend effect en de wens vanuit solidariteit de hulpverlening bij rampen te verbeteren zijn voorgestelde maatregelen en het gekozen rechtsinstrument proportioneel. Ten aanzien van rampen in landen buiten de Unie zijn voorgestelde maatregelen niet proportioneel. Het huidige voorstel biedt nog onvoldoende garanties voor de noodzakelijke nauwere samenwerking met de VN en de NAVO en binnen de Commissie met alle spelers zoals o.a. Humanitaire Hulp (DG ECHO) en het EU-mechanisme (DG Milieu). Spelers dienen elkaar te versterken (en niet te concurreren) in de initiële rampenrespons.

Consequenties voor de EU-begroting:
Geen. Het voorstel gaat in op het doen van onderzoeken door de Commissie en er worden geen financiële besluiten voorgesteld. Het voorstel stuurt echter wel aan op een koers waarbij de gemeenschap overgaat tot het aanschaffen van middelen en logistiek of voor het huren van transportmiddelen, hetgeen kan leiden tot een uitbreiding van de begroting. Nederland is hier geen voorstander van. Tijdens de behandeling van het voorstel dient daarom gewaakt te worden dat de koers die gekozen wordt niet alsnog leidt tot een financiële aanpassing.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Een verbetering van dit mechanisme zou mogelijk in de inventarisatiefase van beschikbare middelen tot een korte verhoogde activiteit van het Landelijke Operationeel Coördinatie Centrum en beleidsmedewerkers van diverse ministeries vergen. Daar waar de Commissie pleit voor de ontwikkeling van nationale snel inzetbare civiele beschermingsmodules heeft het voorstel financiële, personele en administratieve consequenties voor de Nederlandse overheid. Echter, het is aan de lidstaten om al of niet te kiezen voor ontwikkeling van dergelijke modules. Het gaat om een aantal zaken die reeds nu op ad hoc basis geschiedt zoals bijvoorbeeld het inhuren van milieu-expertise, waterdeskundigheid, aardbevingsteam of een Rampen Identificatie Team voor inzet in derde landen. Hoewel de kosten binnen de EU kunnen worden verhaald op het vragende land, worden de kosten van deze inzetten in het buitenland in Nederland uit de bestaande noodhulpbegroting van Buitenlandse Zaken gefinancierd. Eventuele financiële consequenties dienen dan ook ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken te komen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: na aanname voorstel verwachting juli 2006.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Dit voorstel betreft de Recast van een Raadsbesluit uit 2001 van het EU-mechanisme voor civiele bescherming, dat een verbeterde coördinatie bij de internationale hulpverlening binnen en buiten de Unie voorstaat. Voor de hulpverlening buiten de EU heeft Nederland zich altijd op het standpunt gesteld, dat voorkomen dient te worden dat er geen overlap en duplicatie met andere internationale organisaties plaatsvindt. NL is daarom groot voorstander van een goede afstemming met andere spelers, zoals de VN en NAVO. Tevens wenst NL een goede afstemming tussen de verschillende onderdelen binnen de Commissie, die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de internationale hulpverlening.

Nederland staat positief tegenover het verbeteren van het EU mechanisme, dat zorg draagt voor een goede coördinatie in de hulpverlening bij rampen binnen en buiten de EU. Nederland onderschrijft de ideeën om te komen tot een meer gecoördineerde aanpak en een verbetering van de samenwerking. Nederland streeft sinds jaar en dag naar een goed gecoördineerde respons op rampen en crises in het buitenland. Dit komt de efficiëntie van de internationale hulpverlening ten goede en daar zijn de slachtoffers van een ramp mee gebaat. In dit licht zijn de Commissie-voorstellen welkom. Nederland is daarom groot voorstander van onafhankelijke evaluaties die met name ingaan op de inzet buiten de EU en de rollen van alle spelers ter plekke en op headquarters niveau. Doel van de evaluaties zou moeten zijn Het voorkomen van duplicatie het aanvullen van de verschillende spelers in de hulpverlening en verbeteringen van eventuele lancunes.

Nederland is van mening dat het voorstel van de Commissie nog onvoldoende onderscheid maakt tussen onderlinge bijstand tussen lidstaten bij rampen binnen de Europese Unie en de (gezamenlijke) respons van lidstaten op rampen buiten de Europese Unie. Met name in derde landen is het van groot belang dat de EU bestaande multilaterale mechanismes voor rampenrespons en coördinatie versterkt en niet onnodig dupliceert. Om deze reden kan Nederland niet instemmen met de huidige formulering van artikel 9 van het Commissie-voorstel dat ingaat op de inzet van het EU-mechanisme buiten de EU. Nederland zal benadrukken dat de humanitaire hulp via ECHO (Humanitaire Hulp Bureau van de Commissie) en de rampenrespons die in het kader van het EU-mechanisme voor civiele bescherming kan worden geboden, elkaar dienen te versterken en aan te vullen. Nederlands uitgangspunt voor de onderhandelingen in Brussel is: géén duplicatie. ECHO heeft capaciteit, ervaring en financiële middelen voor rampenrespons in derde landen. Nederlands standpunt is daarom dat in geval van humanitaire crises in derde landen, ECHO en het EU mechanisme civil protection gezamenlijk dienen op te trekken.

Te allen tijden dient te worden gewaakt dat er overlap dan wel duplicatie van werkzaamheden in andere EU gremia met een ander beleidsterrein over andere Internationale organisaties zoals VN en NAVO plaatsvinden. Civil Protection zal zorg dienen te dragen voor een goede afstemming met alle beleidsterreinen met raakvlakken, gericht op samenwerking en ter aanvulling van elkaar.

Nederland is van mening dat, alleen onder bovenstaande voorwaarden, het EU-mechanisme in derde landen op de terreinen waarvoor de Commissie nu voorstellen doet, een volwaardige en positieve bijdrage kan leveren aan de algehele respons van de Unie.

De voorstellen met betrekking tot de samenwerking met de VN kan Nederland van harte ondersteunen. Het voorliggende voorstel geeft hiertoe een goede aanzet, maar Nederland plaatst nog wel een aantal kanttekeningen bij een aantal onderdelen. Nederland is vóór afstemming met de VN, tegen oprichting van nieuwe structuren en wil uitsluitend capaciteiten ontwikkelen die tegemoet komen aan daadwerkelijke behoeftes. Nederland zal benadrukken dat de humanitaire hulp via ECHO (Humanitaire Hulp Bureau van de Commissie) en de rampenrespons die in het kader van het EU-mechanisme voor civiele bescherming (DG Milieu van de Commissie) kan worden geboden, elkaar dienen te versterken en aan te vullen. Nederland zal aangeven dat beide onderdelen van de Commissie elkaar dienen te raadplegen voor een adequate afstemming en taakverdeling.

Nederland zou ervoor willen pleiten, dat het EU mechanisme buiten de EU gebruik maakt van reeds bestaande middelen van de Europese Commissie Humanitaire Hulp (ECHO) en de VN -indien ter plekke aanwezig- zoals assesments en de evaluatie van benodigdheden teneinde de juiste experts en middelen op zeer korte termijn zoals bedoeld in het EU mechanisme te kunnen sturen.

Nederland is verder groot voorstander van een nadere uitwerking van een concreet voorstel m.b.t. het optreden van het voorzitterschap bij een hulpaanvraag aan een derde land. Ook de operationele coördinatierol en de coördinatie naar de VN ten aanzien van mensen, middelen en inzet dient verder uitgewerkt te worden.

Zo zou de verantwoordelijkheid voor het uitzenden van een assessment/ and/or coordination team buiten de EU niet bij de Commissie moet liggen maar bij het Voorzitterschap. Het Voorzitterschap zou moeten beslissen in consultatie met de Commissie niet andersom. Met betrekking tot het mandaat van een eventueel assessment/coördinatieteam: Nederland is van mening dat on site coördinatie van EU-teams niet moet plaatsvinden in een aparte EU-coördinatieteam maar in de OSOCC (On Side Operational and Coordination Centre) die de bredere internationale hulpverlening omvat. Een extra EU-coördinatielaag is niet nodig, werkt vertragend en leidt tot verwarring.

Nederland is tegen een verhoging van de gelden voor het EU mechanisme. Hoewel de Commissie stelt, dat het voorstel niet zal leiden tot een verhoging van de gelden voor het EU mechanisme dient te worden gewaakt, dat de koers die ten aanzien van transport en logistiek eventueel wordt begaan uiteindelijk niet toch leidt tot een toename van gelden.

Nederland is vóór een verbeterde EU-coördinatie en vóór versterking van capaciteiten, met name analyse- en planningscapaciteit van het EU Monitoring en Informatie Centrum (EUMIC) en eventueel van beschikbare middelen van de lidstaten.

Nederland is voorstander van het uitbreiden van de Monitoring and Infomation Centre Database, waarin alle tot nu toe eventueel beschikbare hulpmiddelen zijn geregistreerd met de modules op voorwaarde dat modules worden ontwikkeld op basis van een reële behoefte. Het en detail aangeven van beschikbare middelen voor internationale hulpverlening blijft voor Nederland een moeilijk uitvoerbare taak. Nederland is geen voorstander van het opbouwen van logistieke middelen en voorraden op EU-niveau. Nederland is er niet van overtuigd dat de EU zich ook op dit terrein moet begeven. Logistieke nationale supportmodules zijn welkom wanneer zij de overall respons kunnen versterken, niet wanneer zij met bestaande (nationale of internationale) mechanismes gaan concurreren.

Nederland acht het voorts van groot belang dat goede en tijdige afstemming plaatsvindt tussen alle betrokken groepen in eerste en tweede pijler. Er dient gezamenlijk te worden opgetrokken door de betrokken groepen bij de uitwerking van overeengekomen actiepunten. Uiteindelijk doel is een gemeenschappelijk, coherent en pijleroverstijgende aanpak. Nederland ziet uit naar een concreet voorstel op basis waarvan zal kunnen worden gediscussieerd over de inzet van EVDB middelen en capaciteiten bij rampenrespons.

Daarbij gelden de volgende parameters:

- geen standby-arrangementen;

- voorkomen van duplicatie tussen OpsCentre en MIC;
- indien gebruik wordt gemaakt van militaire middelen dient eerst te worden gekeken wat de behoefte is en daarna hoe inzet van deze middelen het beste kan worden gecoördineerd (bijvoorbeeld liaison van EUMS bij MIC, gebruikmaking OpsCentre of anders;
- bij eventuele inzet van het OpsCentre dient er wat Nederland betreft een duidelijk geconstateerde behoefte te zijn - Nederland stemt niet bij voorbaat in met inzet OpsCentre;
- gebruik maken van ervaring ECHO;

- een leidende rol voor VN/OCHA;

- samenwerking met NAVO waar mogelijk; duplicatie en concurrentie EVDB en NAVO moet vermeden worden;
- en als uitgangspunt dat bijstand zo civiel als mogelijk en zo militair als noodzakelijk zou moeten zijn.

Ook ten aanzien van transport gaat Nederland niet akkoord met het financiële gedeelte. Nederland wenst eerst een voorstel te zien dat duidt op een gedegen benadering van de problematiek rond transport, waarbij Nederland tevens gebruik wenst te maken van reeds bestaande middelen binnen de EU maar ook binnen andere internationale organisaties zoals de NAVO. Nederland onderschrijft de collectieve solidariteit. Het "key principle" dat lidstaten de eerste verant-woordelijkheid blijven houden ten aanzien van het transport van nationale hulpverlening wordt door Nederland onderschreven. Nederland wenst echter te waken voor duplicatie van instrumenten van andere internationale organisaties. Nederland kan daarom niet akkoord gaan met gemeen-schapsgelden als safetynet indien nationaal transport niet beschikbaar is.

Als consequentie van het onder punt 9 aangevoerde kan Nederland niet akkoord gaan met voorstellen met betrekking tot het inhuren van materiaal (geen koers die mogelijk leidt tot financiële aanpassingen). Nederland kan zich niet er niet in vinden indien het management comité geen rol meer behoudt. Nederland stelt zich op het standpunt dat het management comité een belangrijke rol dient te spelen ten aanzien van de uitwerking van de aanpassing van het mechanisme. Voor wat betreft gezondheidsaspecten informatie over medische bronnen kan Nederland het volgende onderstrepen:
· Het normale kanaal voor voorraden voor derde landen is de World Health Organisation (WHO);
· Als de EU eigen voorraden aan wil houden, vraagt dit aparte besluitvorming. De vraag daarbij is of dit handig is naast de activiteiten van de WHO. Nederland stelt zich op het standpunt dat in de hulpverlening de WHO de coördinerende instantie is. Om duplicatie te voorkomen dient derhalve nauw te worden samengewerkt tussen het EU-mechanisme en dit bestaande en goed functionerende WHO-mechanisme;
· Mocht er een verzoek komen voor het beschikbaar stellen van middelen zal dit als dan beoordeeld worden op basis van de situatie op dat moment. Op voorhand kan er dus geen toezegging worden gedaan;
· De zorg in Nederland is in private handen. Afspraken over volume en beschikbaarheid zijn thans, zeker internationaal, niet afdwingbaar; Nederland is geen voorstander ook de bilaterale hulpverzoeken via het MIC te laten verlopen. Fiche 3: Mededeling inzake een actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer Actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd internecontrolekader


Datum Raadsdocument: 20 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5509/06
Nr. Commissiedocument: COM(2006)9
Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN i.o.m. BZ, EZ, BZK, LNV, SZW, VenW, VROM

Behandelingstraject in Brussel: onbekend. Voorzitterschap heeft nog niet aangekondigd waar en wanneer behandeling plaats zal vinden.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In juni 2005 heeft de Commissie de mededeling "routekaart voor een geïntegreerd controlekader" (voor BNC-fiche zie Kamerstuknummer 22112 392 dd. 28-09-05) uitgebracht waarin de Commissie invulling wil geven aan de doelstelling van de realisatie van een positieve betrouwbaarheidsverklaring door de Europese Rekenkamer (ERK). Over deze mededeling zijn in de Ecofin van november 2005 Raadsconclusies aangenomen die minder ver gaan dan de commissiemededeling. De mogelijkheid voor lidstaten om additionele verklaringen in te voeren wordt opengelaten. Daarnaast wordt de Europese Commissie opgeroepen de controlemechanismen te verbeteren en de ERK gevraagd de criteria voor een positieve betrouwbaarheidsverklaring te verduidelijken. Afgelopen maanden heeft Commissie een inventarisatie gedaan van de leemten / gaten in de controle systemen.

In dit actieplan van de Commissie worden de belangrijkste concrete acties die ondernomen moeten worden, vastgesteld. De acties concentreren zich rond vier thema's:
1. vereenvoudiging en gemeenschappelijke controlebeginselen;
2. beheersverklaringen en controlezekerheid;
3. single audit-aanpak: resultaten bekendmaken en prioriteit geven aan kosten-batenverhouding;
4. sectorspecifieke leemten.


1.Vereenvoudiging en gemeenschappelijke controlebeginselen
- Actie 1: De Commissie zal de vereenvoudiging van het regelgevingskader, inclusief de regelgeving op het gebied van financieel beheer en controle, in het oog houden. Zij vraagt steun aan de Raad en het Europees Parlement bij de realisatie van de vereenvoudiging.
- Actie 2: De Commissie stelt voor dat de huidige begrotingsbeginselen in het Financieel Reglement worden aangevuld met algemene gemeenschappelijke beginselen en elementen met betrekking tot interne controle. Hiermee wil zij een gemeenschappelijk juridisch kader creëren dat als basis zal dienen voor verdere regelgeving op dit terrein.
- Actie 3: De Commissie herhaalt het uitgangspunt van de Raadsconclusies dat de door de ERK gewenste controle en betrouwbaarheidsverzekering gezocht dient te worden door aan te sluiten bij bestaande controles en praktijken. De Commissie vindt niet dat de jaarlijkse synthese-rapporten door een individu getekend dienen te worden. De Commissie is van mening dat de ondertekening door haar van deze syntheserapporten, voldoende is voor kwijting. Daarnaast geeft de DG-verklaring, het jaarlijkse activiteitenrapport dat door de verantwoordelijke DG wordt ondertekend, volgens de Commissie een betrouwbaarheids-verzekering met betrekking tot het risico van onrechtmatigheden in de verrichte transacties. De Commissie stelt dat de ERK richtsnoeren moet geven aan de Commissie over de inhoud van het jaarlijkse activiteiten-rapport van de DG's en het syntheserapport, en deze rapporten mee zou moeten nemen in haar oordeel over de rechtmatigheid van de onderliggende transacties.
- Actie 4: Aansluitend bij de dechargeresolutie van het EP, het advies van de ERK over "single audit' en de Raadsconclusies, wil de Commissie een interinstitutionele dialoog aangaan over het risico en foutenpercentage welke aanvaardbaar is.


2. Betrouwbaarheidsverklaringen en accountantsverklaringen (management declarations and audit assurance)
- Actie 5: De Commissie stelt dat de nationale verklaringen op enige tegenstand is gestuit tijdens de Ecofin van 8 november 2005 en citeert de Raadsconclusies op dit punt. De Commissie stelt nu voor dat de coördinerende bureaus, zoals gebruikt in de praktijk van Europees Oriëntatie- en Garantiefonds Landbouw- onderdeel garantie, een rol kunnen vervullen in het coördineren en harmoniseren van controlemechanismen bij de fondsen in gedeeld beheer. Zij stelt daarom voor dat lidstaten coördinerende bureaus instellen per beleidsterrein om dit mogelijk te maken.
- Actie 6: De Commissie zegt toe zelf te onderzoeken hoe zij voor de fondsen onder haar directe beheer gebruik kan maken van betrouwbaarheidsverklaringen.
- Actie 7: De lidstaten moeten een actieve bijdrage leveren zodat de bruikbaarheid van externe controles verbetert en dit aspect opnemen in richtsnoeren op het terrein van uitgaven in gedeeld beheer. De Commissie stelt voor dat lidstaten gebruik maken van onafhankelijke audit-rapporten.
- Actie 8: Commissie stelt hier net als in het originele routekaart voorstel om de hoge controle-instanties ( m.a.w. meestal nationale rekenkamers) te betrekken in het geïntegreerde controlekader. De Commissie stelt voor dat nationale parlementen hun hoge controle-instanties toestaan audits en betrouwbaarheidstoetsing van EU-fondsen in gedeeld beheer te laten doen. Deze hoge controle-instanties dienen deze informatie dan wel weer door te geven aan de Commissie en de ERK.


3. Single audit aanpak: resultaten bekendmaken en prioriteit geven aan kosten-batenverhouding
- Actie 9: De Commissie roept lidstaten op te blijven samenwerken op het gebied van audits (voor wat betreft strategie, planning en uitwisseling van resultaten).
- Actie 10: De Commissie vraagt aan de lidstaten om informatie aan te leveren over de kosten van controles op fondsen in gedeeld beheer.
- Actie 11: De Commissie doet een eerste onderzoek naar kosteninschatting voor verschillende manieren om interne controle in te richten en verschillende te hanteren foutentoleranties. Dit onderzoek beperkt zich tot intern beleid en de Commissie vraagt de Raad en het EP dat dit onderzoek meegenomen kan worden in de t.z.t. te voeren discussie over een acceptabel foutenpercentage (zie actie 4).


4. Sector specifieke leemten

- Actie 12: De Commissie vraagt aan de lidstaten om mee te werken in de gebieden waar zij leemten heeft geconstateerd. De Commissie neemt zelf ook stappen om deze leemten te vullen.
- Actie 13: Hier wordt aangehaakt bij door de Raad gevraagde onderzoek naar bestaande controlemechanismen, welke de Commissie zegt tegen het eind van 2006 te leveren. De Commissie hangt hier het verzoek aan op de bestaande Art.13 rapportages op tijd in te leveren. De vraag hoe de lidstaten de Commissie op de meest effectieve manier zekerheid kunnen geven zal ook worden besproken tijdens de coördinatiebijeenkomsten met de controleurs van de lidstaten.
- Actie 14: De Commissie vraagt om steun van de lidstaten bij de verspreiding en toepassing van de door de Commissie aangepaste richtsnoeren.
- Actie 15: De Commissie stelt dat lidstaten vertrouwenscontracten zouden moeten tekenen voor Structuurfondsen. Lidstaten die niet aan het vertrouwenscontract wensen mee te werken zouden moeten aangeven hoe zij een vergelijkbare zekerheid denken te kunnen creëren en hoe zij hun controlesystemen zullen voorbereiden.
- Actie 16: De Commissie zal formele richtsnoeren per beleidsterrein vaststellen zodat er consequente aanpak kan worden gevolgd. De Raad, het EP en de ERK zouden moeten profiteren van de jaarlijkse activiteiten rapporten van de Commissiediensten die duidelijker en meer samenhangend zullen zijn.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel, positief. De verbetering van het communautaire interne controlekader van de EU is bij uitstek een taak die op EU-niveau dient te worden uitgevoerd. De Commissie is en blijft eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de EG-begroting. Voor de EU-fondsen in gedeeld beheer tussen de EU en de lidstaten stelt de routekaart een taakverdeling voor welke overeenkomt met het principe van subsidiariteit door nationale autoriteiten expliciet in de verbetering te betrekken. Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: overwegend positief. Nederland heeft op enkele punten kanttekeningen: Met betrekking tot actie 5 meent Nederland dat een nationale verklaring langs de weg van aggregatie binnen de bestaande structuren evengoed kan worden verkregen zonder dat hiervoor nieuwe organisaties voor op hoeven te worden gezet.

Consequenties voor de EU-begroting:
De in de routekaart voorgestelde verbeteringen van het communautaire interne controlekader van de EU kunnen leiden tot een verder verbeterde controle op, en verantwoording van, EU-uitgaven. Met als uiteindelijk doel een goedkeurende verklaring zou ook de EU-begroting aan de verantwoordings-eisen van deze tijd voldoen. De verbeteringen kunnen bijdragen aan een efficiënter gebruik van de EU-middelen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Instelling van een coördinatiebureau per beleidsterrein voor fondsen in gedeeld beheer brengt zowel financiële als personele consequenties met zich. In Nederland bestaat al een uitvoeringsorganisatie voor de landbouwuitgaven. Voor de andere beleidsterreinen zouden mogelijk nieuwe publieke organisaties moeten worden opgezet. Ook zullen er hogere administratieve lasten en uitvoeringskosten zijn als gevolg van de oproep van de Commissie om informatie over de kosten van controles op fondsen in gedeeld beheer te leveren. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Volgens het Commissievoorstel zou Nederland mogelijk op meerdere beleidsterreinen coördinerende bureaus moeten opzetten, waarbij extra bestuursorganen gecreëerd moeten worden. Mogelijk zou de regelgeving ten aanzien van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de AR moeten worden aangepast om de door de Commissie gewenste Europese samenwerking en coördinatie te realiseren.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verschillende acties zullen gedurende 2006 en 2007 voltooid zijn.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen. De mededeling gaat over EU-fondsen in gedeeld beheer. Deze omvatten niet de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland verwelkomt het actieplan van de Commissie en is verheugd dat de Commissie zelf onderkent dat een negatieve betrouwbaarheidsverklaring door het publiek (de EU burgers) wordt ervaren als ernstige kritiek op het beheer van de EU begroting. Nederland heeft de routekaart en de Raadsconclusies, die als basis diende voor dit actieplan, gesteund en is van mening dat na de elfde negatieve betrouwbaarheidsverklaring dat concrete acties ter verbetering van het financieel beheer urgent is. De Nederlandse regering heeft aangegeven bereid te zijn de invoering van een nationale verklaring te onderzoeken en voert momenteel een haalbaarheidsstudie uit. Een onderdeel van deze haalbaarheidsstudie is overleg met de Commissie over onder andere de verhouding tussen dit actieplan en de nationale verklaring. Besluitvorming over invoering in Nederland wordt mede bepaald door de mate waarin administratieve lasten en controledruk hierdoor kunnen worden gereduceerd.

Met betrekking tot specifieke acties:
Actie 1: Nederland verwelkomt de doelstelling van versimpeling en steunt het opstellen van gemeenschappelijke controleprincipes. Actie 2: Nederland steunt de Commissie in haar constatering dat de herziening van het FR een mogelijkheid biedt om de Raad en het EP te vragen naar de wenselijkheid een gemeenschappelijk kader/standaard voor interne controles op te nemen. Actie 3: Nederland meent dat het synthese rapport van de Commissie zich moet ontwikkelen tot een volwaardig verantwoordingsinstrument. Nederland meent met de Commissie dat de ERK het syntheserapport en de DG verklaring mee zou kunnen nemen in haar oordeel over de rechtmatigheid. Actie 4: Nederland acht de vaststelling van de foutenpercentages een technische discussie die op termijn een keer gevoerd zal moeten worden. Nederland is van mening dat de Commissie deze interinstitutionele discussie zal moeten initiëren en wacht af. Actie 5: Nederland is een voorstander van de invoering van de nationale verklaring maar heeft veel vragen over deze actie om coördinerende bureaus op te stellen. Hoe zullen de coördinerende bureaus worden opgezet? Hoe verhoudt deze zich tot het eerdere voorstel van de additionele verklaringen in de routekaart? Nederland voert een haalbaarheidsonderzoek uit over de implementatie van de nationale verklaring en is van mening dat coördinatie en harmonisatie van controlemechanismen bij de fondsen in gedeeld beheer beter kan worden gerealiseerd door gebruik te maken van bestaande controlestructuren. Actie 7: Nederland kan deze actie steunen omdat het kosteneffectiever kan zijn om gebruikt te maken van onafhankelijke auditrapporten. Momenteel gebruik Nederland al dergelijke rapporten en accountantsverklaringen zonder dat de Commissie dit eist. Voor Nederland is dit dus geen probleem. Actie 10: Nederland heeft waardering voor het feit dat de Commissie oog heeft voor de kosten van controles, echter een informatieverplichting aan het adres van de lidstaten om kosteninschatting te maken is weer een extra administratieve last die kosten met zich brengt. Actie 15: Nederland is zelf bezig het vertrouwenscontract in te voeren. Nederland heeft echter nog veel vragen vooral over de verhouding tussen het vertrouwenscontract en de voorgestelde additionele nationale verklaring. Bieden de operationele verklaringen de Commissie vergelijkbare zekerheid zodat een lidstaat die de additionele verklaring invoert geen vertrouwenscontract hoeft in te voeren? Hoe ziet zij de rol van het vertrouwenscontract in lidstaten die bereid blijken een nationale verklaring in te voeren op unilaterale basis?

Fiche 4: Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) Titel:
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)


Datum Raadsdocument: 12 januari 2006
Nr. Raadsdocument: 5203/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 650
Eerstverantwoordelijke ministerie: Justitie i.o.m. BZ, FIN, EZ, SZW

Behandelingstraject in Brussel: Comité Burgerlijk Recht, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het doel van dit voorstel is het aannemen van uniforme regels m.b.t. het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen in gevallen dat uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen.

De voorgestelde regeling is een omzetting van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen (EVO, 1980), alsmede een modernisering van dat verdrag, en wordt Rome I genoemd.

De modernisering betreft:

- de uitbreiding van de rechtskeuzemogelijkheid tot niet-statelijk recht;
- de uitwerking van de regeling met betrekking tot de huur van onroerende zaken;
- de vereenvoudiging van de regeling voor consumenten;
- de verwerking van de Detacheringsrichtlijn in de regeling voor arbeidsovereenkomsten;
- de regeling voor agentuurovereenkomsten;
- de toevoeging van de regeling voor de werking tegen derden van overdracht van vorderingen (cessie);
- en de aanscherping van de verhouding tot bestaande verdragen.

De verordening Rome I zal samen met de verordeningen Brussel I (over de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken) en Rome II (het recht dat van toepassing is op non-contractuele verbintenissen) de Gemeenschapsregels vormen op het gebied van contractuele en non-contractuele verbintenissen.

De belangrijkste onderdelen van de regeling die in de ontwerpverordening wordt voorgesteld, zijn:
- Toepassingsgebied (artikel 1): de ontwerpverordening heeft een universeel formeel toepassingsgebied. Dit betekent dat zowel het recht van een lidstaat als het recht van een derdeland kan worden aangewezen als toepasselijk recht. Van het materiële toepassingsgebied zijn uitgesloten (onder meer) de staat van personen, familierechtelijke overeenkomsten (waaronder alimentatie), arbitrage-overeenkomsten, vennootschapsrechtelijke vragen, trusts en pre-contractuele verhoudingen;


- Rechtskeuze (artikel 3): de ontwerpverordening bevat een algemene rechtskeuzemogelijkheid en een mogelijkheid van een rechtskeuze voor "beginselen en regels van contractenrecht die internationaal of door de Gemeenschap erkend zijn";


- Onroerende zaken (artikel 4): de ontwerpverordening bevat een bijzondere regel voor de huur van onroerende zaken (recht van de plaats van ligging van de onroerende zaak, artikel 4 lid 1 onder d), tenzij het een kort durende huur betreft, in welk geval het recht van de gemeenschappelijke woonplaats van toepassing is (artikel 4 lid 1 onder e);


- Karakteristieke prestatie (artikel 4): Bij gebreke van rechtskeuze is de leer van de karakteristieke prestatie uitgangspunt. Voor een aantal specifieke contracten wordt deze regel uitgewerkt in artikel 4. Zo is het recht van het land van de verkoper van toepassing op koopovereenkomsten en het recht van de dienstverlener bij dienstenovereenkomsten voor overeenkomsten waar geen karakteristieke prestatie is aan te wijzen is het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is van toepassing (artikel 4 lid 2, slot);


- Consumentenovereenkomsten (artikel 5): Van toepassing is het recht van de gewone verblijfplaats van de consument, mits die gewone verblijfplaats in een lidstaat is. Deze regel geldt op voorwaarde dat de wederpartij van de consument zijn beroep of bedrijf verricht in de lidstaat waar de consument woont, of zijn activiteiten in elk geval ook op die lidstaat richt. De regel geldt niet voorzover het dienstverlening aan de consument betreft, die uitsluitend in een ander land moeten worden verricht dan waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. Voor vervoersovereenkomsten en zakelijke of gebruiksrechten op onroerende zaken geldt de regel evenmin;


- Arbeidsovereenkomsten (artikel 6): Ondanks een rechtskeuze van partijen houdt de werknemer de bescherming die hij geniet onder de dwingende regels van het overigens toepasselijk recht. Is er geen rechtskeuze, dan is het recht van toepassing van de plaats van waaruit de werknemer de arbeid gewoonlijk verricht. De tijdelijke tewerkstelling in een ander land verandert die plaats niet. Is geen vaste plaats aan te wijzen, dan is van toepassing het recht van de plaats van vestiging van de onderneming die de werknemer in dienst heeft genomen. Een uitzondering op bovengenoemde regels is mogelijk als uit omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauw verbonden is met een ander land. In dat geval is het recht van dit ander land van toepassing;


- Agentuurovereenkomsten (artikel 7): het recht van de gewone verblijfplaats van de agent is van toepassing, tenzij de agent zijn voornaamste activiteit verricht in het land van de principaal;


- Exceptie openbare orde (artikel 20): Deze exceptie biedt een rechter de mogelijkheid om bepalingen uit het toepasselijke buitenlandse recht buiten beschouwing te laten omdat deze kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde van het land van de rechter. Als volgens Rome II bijvoorbeeld het recht van toepassing is van een land waar bij wijze van schadevergoeding hoge punative damages (bestraffende vergoedingen die niets te maken hebben met de daadwerkelijk geleden schade) kunnen worden toegekend, kan de Nederlandse rechter dit toepasselijk recht wegens strijd met de openbare orde buiten beschouwing laten op dit punt. De punative damages zijn in die zin onverenigbaar met de Nederlandse maatschappelijke orde waarin schadevergoeding alleen mogelijk is ter vergoeding van daadwerkelijk geleden schade. De Nederlandse rechter is dan volgens artikel 20 Rome II niet gehouden deze punative damages toe te wijzen.


- Bestaande verdragen (artikel 23): de ontwerpverordening laat bestaande verdragen waarbij lidstaten partij zijn in stand voorzover deze tijdig aan de Commissie worden gemeld; wijziging van die verdragen na totstandkoming van een definitieve verordening lijkt uitgesloten. Bovendien bepaalt de verordening dat zij voorgaat op twee verdragen van de Haagse Conferentie (internationale koop uit 1955 en vertegenwoordiging uit 1978).

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 61, onder c, juncto art. 65, onder b, EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissingsprocedure.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Voor eenmaking van de conflictenregels binnen de Unie is ingrijpen op Europees niveau nodig, behalve op de terreinen waar de Haagse Conferentie al (wereldwijde) regelingen tot stand heeft gebracht of nog wil brengen. Proportionaliteit: positief. Met inachtneming van het voorgaande is de keuze voor een verordening gerechtvaardigd. Alleen een verordening zorgt voor werkelijke harmonisering van het conflictenrecht.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De financiële consequenties van deze verordening zijn niet in te schatten. Wanneer in de toekomst mocht blijken dat de Nederlandse rechter door de verordening vaker dan nu verplicht wordt tot het toepassen van vreemd recht, kan dit leiden tot een verzwaring van zijn taak. Die verzwaring zal extra kosten met zich meebrengen, welke specifiek uit de begroting van het ministerie van Justitie zullen worden opgevangen. Uit de tekst van de ontwerpverordening, zoals die nu luidt, valt vooralsnog niet af te leiden dat de rechterlijke taak zal worden verzwaard.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): nog onduidelijk.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De implementatietermijn van 1 jaar na inwerkingtreding is kort in verband met tot stand te brengen uitvoeringswetgeving.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is voorstander van eenmaking van de conflictenregels binnen de Unie, behalve op de terreinen waar de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht al (wereldwijde) regelingen tot stand heeft gebracht of nog wil brengen. Nederland hecht er belang aan dat de ontwerpverordening geen belemmering vormt voor de verdragen en huidige en toekomstige werkzaamheden van de Haagse Conferentie. Door te bepalen dat de lidstaten niet bevoegd zijn bestaande wereldwijde privaatrechtverdragen op een bepaald terrein na totstandkoming van een verordening op ditzelfde of zelfs een aanverwant terrein te wijzigen kan alleen de Gemeenschap op dit terrein nog optreden. Voorkomen moet worden dat eventuele Europese regelgeving op het terrein van het internationaal privaatrecht de werkzaamheden van de Haagse Conferentie gaat dupliceren en daarmee de werkzaamheden van de Haagse Conferentie aan de zijlijn plaatst. De voorgestelde verordening gaat in dit opzicht nog verder door te bepalen dat zij zelfs voorgaat op twee Haagse verdragen (internationale koop uit 1955 en vertegenwoordiging uit 1978) als een materieel element is gelegen in één of meer lidstaten. Juist nu de Gemeenschap gaat toetreden tot de Haagse Conferentie acht Nederland dit geen goed signaal.

Nederland heeft groot belang bij het bevorderen van een wereldwijd internationaal privaatrecht via de Haagse Conferentie en bij het in stand laten van bestaande verdragen van de Haagse Conferentie. In Rome I zelf kan worden bepaald dat bestaande verdragen worden geëerbiedigd. Overigens speelt in het lopende dossier Rome II een vergelijkbare kwestie. Nederland hecht aan coherentie met dat dossier. Van belang is de onderwerpen die in beide dossiers voorkomen zoveel mogelijk op eenzelfde wijze te regelen. Nederland streeft op onderdelen van de ontwerpverordening wijzigingen na. Nederland wil de regeling voor consumentenovereenkomsten niet beperken tot consumenten met een gewone verblijfplaats in een lidstaat. Voor de arbeidsovereenkomst wenst Nederland te bezien of een verdere verduidelijking mogelijk is. De beschermingsgedachte van artikel 6 wordt op zichzelf onderschreven, maar het artikel geeft in de praktijk regelmatig aanleiding tot vragen. Ook wenst Nederland aandacht voor het toepasselijk recht in de transportsector (bijvoorbeeld luchtvaartpersoneel). De voorgestelde regeling in Rome I lijkt hier geen duidelijke regeling voor te geven. Voor de agentuurover-eenkomst wenst Nederland een regeling die veel meer aansluit bij de regeling in het Haagse Vertegenwoordigingsverdrag uit 1978. Nederland zal zich voorts inspannen om deze verordening goed te laten aansluiten op het acquis van de interne markt.

Fiche 5: Verordening betreffende gedistilleerde dranken Titel:
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie en de etikettering van gedistilleerde dranken


Datum Raadsdocument: 19 december 2005
Nr Raadsdocument: 15902/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)125 Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ, VWS, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Gedistilleerde dranken, Landbouw- en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Met dit voorstel voor een nieuwe verordening beoogt de Commissie:
- de bestaande algemene verordening betreffende gedistilleerde dranken beter toepasbaar, leesbaarder en duidelijker te maken;
- de algemene verordening en de uitvoeringsverordening betreffende gedistilleerde dranken te combineren tot één verordening;
- een beleid voor gedistilleerde dranken op te zetten door deze dranken in te delen in 3 categorieën;
- de besluitvorming soepeler te laten verlopen door veel meer bepalingen in bijlagen op te nemen en de bevoegdheid tot wijziging van die bijlagen over te dragen van het Europees Parlement en Raad (medebeslissing) aan de Commissie (beheersprocedure);
- de verordening aan te passen aan nieuwe technische eisen;
- de verordening aan te passen aan de voorschriften van de WTO, waaronder met name de TRIPs-overeenkomst;
- criteria voor de erkenning van nieuwe geografische aanduidingen vast te stellen.

De Commissie neemt hierbij in overweging dat de voor deze sector geldende maatregelen moeten bijdragen tot een hoog niveau van consumentenbescherming, het voorkomen van bedrog, de doorzichtigheid van de markt en eerlijke mededinging.

Om de regelgeving systematischer op te zetten, stelt de Commissie voor deze dranken in drie categorieën in te delen aan de hand van welomschreven productie- en etiketteringscriteria:
- categorie A, 'spiritualiën': dit zijn producten die geen toegevoegde ethylalcohol uit landbouwproducten bevatten en alleen natuurlijke aroma's, bijvoorbeeld rum, whisky, brandy.
- categorië B, 'specifieke gedistilleerde dranken': dit zijn producten die toegevoegde ethylalcohol uit landbouwproducten bevatten en naast natuurlijke ook natuuridentieke aroma's mogen bevatten, bijvoorbeeld gin, wodka, likeur.
- categorië C, 'andere gedistilleerde dranken': een open groep gedistilleerde dranken waarvoor, met uitzondering van Rum-Verschnitt en Slivovice, geen productgebonden definities bestaan. Deze dranken mogen toegevoegde ethylalcohol uit landbouwproducten bevatten en naast natuurlijke en natuuridentieke ook niet-natuuridentieke synthetische aroma's.

Verder voorziet het voorstel in een aanscherping van de definitie van gedistilleerde dranken. Het alcoholgehalte wordt gebonden aan een maximum van 80% vol. De minimumgrens voor het alcoholgehalte blijft gehandhaafd op 15%. De specifieke regels voor de afzonderlijke gedistilleerde dranken blijven voor de meeste producten ongewijzigd. Voor een beperkt aantal producten wordt een aantal aanvullende voorschriften voorgesteld. Zo wordt voor Whisky de bepaling opgenomen dat dit product niet mag worden verzoet of gearomatiseerd en dat er alleen water en karamel aan het distillatieproduct mag worden toegevoegd. Voor London Gin wordt een aantal aanvullende criteria opgenomen. Hetzelfde geldt voor Wodka. Ten aanzien van de definitie voor Wodka voorziet het voorstel in een tweetal aanvullende bepalingen. Het residugehalte van methanol mag niet meer dan 10 gram per hectoliter zuivere alcohol bedragen en op het etiket moet worden aangegeven welke grondstoffen zijn gebruikt voor de productie van de gebruikte ethylalcohol uit landbouwproducten. Wat deze grondstoffen betreft blijft gelden dat deze van agrarische origine moeten zijn. Naast deze nieuwe voorschriften voor een aantal producten, worden de voorschriften voor producten met een geografische aanduiding geschrapt. Het betreft de definities voor Ouzo, Korn, Grappa, Zivania, Pálinka, Pacharán en Jägertee. Het vaststellen van voorschriften voor deze producten wordt overgelaten aan de betreffende lidstaten. Het voorstel voorziet verder in een versoepeling ten aanzien van het gebruik van zoetstoffen. Volgens de huidige verordening mogen alleen natuurlijke zoetstoffen worden gebruikt. Deze bepaling komt te vervallen en er wordt teruggevallen op de Richtlijn inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt, Richtlijn 94/35/EG. Op basis van deze Richtlijn kunnen per product, dus ook voor gedistilleerde dranken, synthetische zoetstoffen worden toegelaten (met uitzondering van die producten, zoals Whisky, waarvoor verzoeting expliciet is verboden). Het toepassingsgebied van dit voorstel geldt voor de productie van zowel goederen die voor de EU-markt als voor daarbuiten zijn bestemd, alsook voor alle invoer in de EU. Ten aanzien van het gebruik van verkoopbenamingen en etikettering worden de bepalingen uit de huidige verordening voor een belangrijk deel overgenomen. Op een aantal punten worden de bepalingen echter aangescherpt:
- producten van categorië C moeten de verkoopbenaming 'gedistilleerde drank' of 'gedistilleerd' dragen. Deze verkoopbenaming mag niet worden vervolledigd, aangevuld of gewijzigd;
- Het is verboden om bij de presentatie van welk levensmiddel dan ook te zinspelen op een benaming van een in de EU-verordening gedefinieerde gedistilleerde drank of deze te gebruiken in een samengestelde term, tenzij de alcohol uitsluitend afkomstig is van de betrokken gedistilleerde drank;
- Ook wanneer in de aanduiding, presentatie of etikettering 'de indruk wordt gewekt van een bepaalde rijpingsduur' moet het product zijn gerijpt onder toezicht van de belastingdienst of onder een toezicht dat vergelijkbare waarborgen biedt (onder de huidige regeling moet dat alleen wanneer van een bepaalde rijpingsduur daadwerkelijk melding wordt gemaakt).

Het voorstel bevat verder nieuwe regels over geografische aanduidingen voor gedistilleerde dranken. Deze nieuwe bepalingen zijn nodig om de verordening aan te laten sluiten bij de WTO-voorschriften, in het bijzonder de voorschriften uit de TRIPs-overeenkomst. Alle reeds onder de huidige verordening opgenomen geografische benamingen worden overgenomen in de nieuwe verordening. Nieuw zijn de geografische aanduidingen jenever, jonge jenever, oude jenever en graanjenever. Deze benamingen worden gereserveerd voor Nederland, België en Noord-Frankrijk.

Voor alle nieuwe aanvragen moeten technische dossiers worden ingediend. De verordening voorziet in criteria waaraan deze dossiers moeten voldoen. Voor de reeds onder de huidige verordening beschermde benamingen dienen eveneens technische dossiers te worden overlegd en wel binnen een termijn van 7 jaar. Tot slot worden de bepalingen voor het verlenen van ontheffingen van de EU-bepalingen bij de export naar derde landen gewijzigd. Onder de huidige verordening mogen lidstaten ontheffingen verlenen op het vlak van additieven, hulptechnieken, kleuring en toevoeging van water, terwijl de Commissie (volgens de beheersprocedure) ontheffingen kan verlenen betreffende de alcoholgehaltes. Volgens de voorgestelde verordening wordt de ontheffingsbevoegdheid voor alle bepalingen bij de Commissie ondergebracht en vervalt dus de ontheffingsbevoegdheid van de lidstaten.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: De Raad beslist met gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement heeft medebeslissingsrecht.

Instelling nieuw Comitologie-comité:
Ja, zie art. 19 van het voorstel. Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid alle bijlagen van de verordening vast te stellen middels de beheersprocedure. Het betreft de technische definities en eisen, de lijst met geografische aanduidingen en de kwaliteitsstandaards voor de afzonderlijke gedistilleerde dranken. Ook alle overgangsmaatregelen en ontheffingen bij de export naar derde landen worden via de beheersprocedure vastgesteld.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Positief. De aanpassing van de bestaande verordening (t.b.v. grotere transparantie, systematiek, flexibilisering, versoepeling besluitvorming) kan alleen op EU-niveau plaatsvinden. De verordening beperkt zich tot algemene EU-standaards voor gedistilleerde dranken, specifieke voorschriften voor gedistilleerde dranken die in de gehele EU mogen worden geproduceerd en voorschriften over etikettering. Deze bepalingen zijn nodig gelet op het belang van eerlijke mededinging, een hoog niveau van consumentenbescherming en transparantie op de markt. Proportionaliteit:
Positief. Voor het goed functioneren van de interne markt is het belangrijk dat voor EU-standaards voor gedistilleerde dranken het instrument verordening wordt gebruikt omdat een verordening rechtstreeks toepasselijk is. Het voorstel laat voldoende ruimte voor de lidstaten. Lidstaten houden de bevoegdheid aanvullende regels vast te stellen voor de op hun eigen grondgebied geproduceerde gedistilleerde dranken. Specifieke standaards voor producten die slechts op een deel van het EU-grondgebied mogen worden geproduceerd, namelijk producten met een geografische benaming, worden met dit voorstel geschrapt. De vaststelling van specifieke standaards voor deze producten wordt aan de betrokken lidstaten overgelaten. Daarbij is men uiteraard wel gebonden aan de basisstandaards uit de EU-verordening. Ook is het voorstel zo simpel mogelijk. Voorzien wordt in een eenvoudige procedure voor het aanvragen van geografische aanduidingen. Deze kunnen rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van de lidstaten, bij de Commissie worden ingediend. Wel heeft Nederland bedenkingen bij de voorgestelde categorie-indeling omdat deze te eenzijdig en arbitrair is.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het voorstel leidt per saldo niet tot een toename van het aantal bepalingen waarop gecontroleerd moet worden en vereist daarom geen extra inzet van de controle-instellingen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Conform de huidige regeling moeten de lidstaten één of meer autoriteiten aanwijzen die moeten toezien op de naleving van deze verordening. De lidstaten en de Commissie moeten elkaar de gegevens meedelen die voor de toepassing van deze verordening nodig zijn. De Verordening Benaming Gedistilleerde Dranken van het Productschap Dranken zal mogelijkerwijs aan de nieuwe EU-verordening moeten worden aangepast en ter notificatie aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Het voorstel van de Commissie geeft lidstaten de ruimte om voor de producenten op het eigen grondgebied strengere regels vast te stellen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Geen noemenswaardige veranderingen. De in deze verordening opgenomen basiscriteria gelden ook voor ingevoerde producten, dus ook voor import uit ontwikkelingslanden. Onder het huidige regime is dat ook het geval.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Geografische aanduidingen:
Voor Nederland is het van belang dat met de nieuwe verordening de benamingen jenever, jonge jenever, oude jenever en graanjenever worden beschermd als geografisch aanduidingen.

Categorië-indeling:
Nederland heeft ernstige bedenkingen bij de voorgestelde categorie-indeling. Deze indeling suggereert namelijk een rangorde in exclusiviteit en zuiverheid van de producten, op basis van eenzijdige en arbitraire criteria en werkt daarom misleiding van de consument en oneerlijke concurrentie tussen de voorgestelde productcategorieën in de hand. De indeling is eenzijdig omdat essentiële kwaliteitsbepalende criteria, zoals het gehalte aan de voor de consument schadelijke stof methylalcohol, buiten beschouwing worden gelaten. Ze is arbitrair omdat de gebruikte criteria géén objectieve graadmeters zijn voor de beoordeling van de zuiverheid en kwaliteit van de producten.

Gebruik van zoetstoffen:
Nederland heeft geen principiële bezwaren tegen het gebruik van kunstmatige zoetstoffen. De horizontale richtlijn (Richtlijn 94/35/EG) inzake zoetstoffen biedt voldoende waarborgen om onverantwoord gebruik van deze stoffen te voorkomen. Nederland heeft echter begrip voor de door het bedrijfsleven geuite vrees dat het gebruik van kunstmatige zoetstoffen het imago van gedistilleerde dranken negatief kan beïnvloeden en zal daarom een terughoudend beleid t.a.v. de toelating van dergelijke stoffen in gedistilleerde dranken bepleiten.

Definitie gedistilleerde drank:
In het kader van de consumentenbescherming dient voorkomen te worden dat er gedistilleerde dranken op de markt komen met te hoge alcoholgehaltes. De voorgestelde maximumgrens van 80% komt overeen met de grens die in de Nederlandse wetgeving wordt gehanteerd en kan daarom worden geaccepteerd.

Verkoopbenamingen en etikettering:
De voorgestelde bepaling dat de verkoopbenamingen van producten in categorie C niet mogen worden aangevuld, vervolledigd of gewijzigd, zou zo geïnterpreteerd kunnen worden dat soortbenamingen waarvoor geen EU-definities bestaan niet langer op het etiket vermeld mogen worden. Voor Nederland gaat het bijvoorbeeld om producten als Vieux en Korenwijn waar alleen Nederlandse definities voor bestaan en geen Europese. Met bepalingen die het gebruik van deze benamingen op etiketten verbieden of daar onduidelijkheid over laten bestaan, kan niet worden ingestemd.

De voorgestelde maatregel om ook wanneer 'de indruk wordt gewekt van een bepaalde rijpingsduur of ouderdom' rijping onder toezicht van de belastingdienst of onder vergelijkbaar toezicht plaats te laten vinden, is disproportioneel en voor meerdere uitleg vatbaar en daarom ongewenst. Onduidelijk is wanneer er precies sprake is van 'indruk wekken'. Ter illustratie zij gewezen op het product oude jenever. Is hier sprake van 'indruk wekken' van een bepaalde ouderdom, omdat veel consumenten 'de indruk hebben' dat het begrip 'oude' slaat op de ouderdom van het product, terwijl dit begrip in werkelijkheid slaat op de gebruikte traditionele (oude) methode?

Verlenen ontheffingen:
Gelet op het belang van een eenduidig extern handelsbeleid kan Nederland instemmen met het centraliseren van de ontheffingsbevoegdheid bij de Commissie. Om ongelijkheid tussen producenten te voorkomen, dient een verleende ontheffing te gelden voor alle leveranciers van het betreffende product en niet alleen voor de aanvrager.

Definitie Wodka:
Nederland kan instemmen met de voorgestelde wijzigingen t.a.v. de Wodka definitie.

Besluitvorming:
Nederland kan instemmen met het onderbrengen van technische definities en eisen, productgebonden bepalingen en geografische aanduidingen in bijlagen die gewijzigd kunnen worden middels de beheersprocedure. Door deze overdracht van bevoegdheden aan de Commissie kan de besluitvorming in de toekomst soepeler verlopen en kan gemakkelijker worden ingespeeld op nieuwe technische ontwikkelingen. Democratische controle op deze uitvoeringsmaatregelen wordt gewaarborgd middels de in artikel 8 van Besluit 1999/468/EG voorziene toezichthoudende rol voor het Europees Parlement.