PvdA Voorlichting
Den Haag, 13 april 2006
Wouter Bos wil meer masteropleidingen voor HBO
Wouter Bos vindt dat hogescholen de ruimte moeten krijgen om net als universiteiten masteropleidingen aan te bieden. Ook moet het HBO meer mogelijkheden krijgen om onderzoek te doen. Dit zei PvdA- fractievoorzitter Wouter Bos vandaag in een toespraak op het jaarcongres van de HBO-raad in Amsterdam.
Het hoger onderwijs is ingedeeld in bachelor- en masteropleidingen. Universiteiten bieden driejarige bacheloropleidingen aan, waarna de student nog een masteropleiding van een of twee jaar kan volgen. Op hogescholen bestaan vierjarige bacheloropleidingen. In tegenstelling tot het universitaire onderwijs, kent het hoger beroepsonderwijs slechts enkele masteropleidingen. Die worden in de regel niet gefinancierd door de overheid.
Volgens Bos is in het beroepsonderwijs een grote instroom van Nieuwe Nederlanders.
"Het beroepsonderwijs biedt grote kansen voor hun integratie. En meer beroepsgerichte masteropleidingen maakt het aantrekkelijker voor allochtone studenten uit het middelbaar beroeps onderwijs om verder te studeren aan een hogeschool."
Ook studenten die al onderwijs aan een hogeschool volgen, kiezen volgens Bos nog te weinig voor een masteropleiding. "Een masteropleiding aan een hogeschool is veel duurder dan aan een universiteit, omdat de overheid HBO-masteropleidingen niet financiert."
Volgens Bos kiezen HBO-studenten daarom vaak noodgedwongen voor een universitaire masteropleiding, terwijl de academische meerwaarde daarvan voor de hbo-student gering.
Voor meer informatie Sherlo Esajas 06 - 52 36 25 73
---
Met vriendelijke groet,
Chantal Linnemann
Secretaresse Voorlichting
Tweede Kamer-fractie Partij van de Arbeid
Plein 2
K 104
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Tel: 070 318 2694
Fax: 070 318 2800
c.linnemann@tweedekamer.nl
Passie voor de student
Gesproken woord geldt
Speech ter gelegenheid van het jaarcongres van de HBO-raad
Amsterdam, 13 april '06
Wouter Bos, politiek leider Partij van de Arbeid
Geachte aanwezigen
Oppositievoeren is niet altijd leuk. Maar soms wel! En dan heb ik het niet over de momenten dat je met je armen over elkaar kunt toekijken naar hoe kandidaat-lijsttrekkers elkaar in andere partijen de tent uit vechten ....
Nee, soms kun je ook vanuit de oppositie domweg veel bereiken. Dat heeft de Partij van de Arbeid juist op het gebied van het Hoger Onderwijs de laatste jaren vaak laten zien. Twee jaar geleden schreven mijn collega's Jacques Tichelaar en Martijn van Dam een toonaangevend stuk in de Volkskrant, waarin zij de visie van de PvdA op het Hoger Onderwijs uiteen zetten. Voor velen verrassend, opende de Partij van de Arbeid daarmee de discussie over een aantal zaken die tot dan binnen mijn partij moeilijk bediscussieerbaar waren gebleken en waarbij ook in de Tweede Kamer van een patstelling sprake was: selectie, differentiatie, een open bestel, nieuwe studiefinanciering. Dat die patstelling doorbroken werd en de opeenvolgende staatssecretarissen van Hoger Onderwijs in staat werden gesteld beweging aan te brengen in een vastgeroest stelsel, was zonder deze vernieuwende opstelling van de Partij van de Arbeid niet mogelijk geweest.
Voor mijn partij stond daarbij, toen en nu, centraal dat het in de Hoger Onderwijs-politiek niet gaat over de belangen van de instellingen, maar over de belangen van studenten.
Dan komt het allereerst aan op toegankelijkheid: de PvdA wil dat elke student in het Hoger Onderwijs, of je ouders nu arm of rijk zijn, of waar je ook vandaan komt, in staat wordt gesteld en verleid wordt om het allerbeste uit zichzelf te halen. Om te kunnen kiezen voor de opleiding die het beste bij hem of haar past.
Dat uitgangspunt leidde tot pleidooien voor meer keuzevrijheid voor studenten, meer beleidsvrijheid voor onderwijsinstellingen en een eerlijker stelsel van studiefinanciering. Een eerlijker stelsel van studiefinanciering betekent wat ons betreft een keuze voor het sociaal leenstelsel: iedere student moet alles kunnen lenen wat hij of zij nodig heeft om vervolgens naar rato van het verdiende inkomen de opgebouwde schuld af te lossen. Want eigenlijk is de studiefinanciering het enige middel dat gelijke kansen creëert. Op dat gebied zijn ook een aantal zaken inmiddels gebeurd. Het is voor studenten mogelijk gemaakt om de studiefinanciering mee te nemen naar een aantal andere landen. De aflossingstermijn is verlengd van 15 naar 25 jaar, en het tempo van terugbetalen wordt afhankelijk gemaakt van het inkomen. Allemaal stappen in de goede richting.
Een tweede opmerking over toegankelijkheid. Toegankelijkheid betekent niet dat elke opleiding voor iedereen, ongeacht intellectuele of andere capaciteiten, opengesteld moet zijn. Toegankelijkheid betekent vooral dat iedereen ongeacht zijn of haar financiële positie de mogelijkheid heeft een passende opleiding te volgen waar zijn of haar talent maximaal tot zijn recht komt. Dat lukt dus niet bij een te eenvormig onderwijsaanbod. Toegankelijkheid impliceert dus ook differentiatie, zodat het onderwijsaanbod beter wordt afgestemd op de verschillende talenten, vragen en mogelijkheden van studenten. Differentiatie lukt niet zonder selectie. Toegankelijkheid en selectie gaan dus, mits de juiste condities worden geschapen, prima samen. Een tweede consequentie van onze opstelling was daarom een pleidooi voor experimenten met selectie aan de poort, collegegelddifferentiatie en een open bestel. Allemaal met het oog op het creëren van een onderwijsaanbod dat beter aansluit op de enorme diversiteit aan talenten bij de studenten.
Al met al is er de afgelopen twee jaar dus best wat bereikt, zijn bestaande posities opengebroken en kunnen wij als PvdA met enige tevredenheid terug kijken op wat we, zelfs vanuit de oppositie in gang hebben gezet. Maar we zijn er nog lang niet. Afgelopen jaar heb ik bij de opening van het studiejaar van de Hanzehogeschool in Groningen een aantal verdere voorstellen geschetst. Mijn pleidooi was toen vooral gericht op het belonen van excellentie en experiment, het ontmoedigen van bureaucratie en het bestrijden van het kartel-achtig gedrag bij hoger onderwijs instellingen daar waar die tot rigide grenzen leiden tussen instellingen die voor bestuurders leuk en statusverhogend zijn maar voor studenten onbegrijpelijk en irrelevant. Ik sprak in dat verband van de noodzaak de stammenstrijd tussen universiteiten en hogescholen te beëindigen. Het te behalen diploma zou centraal moeten staan, hoe de instellingen precies in mekaar steken die achter dat diploma schuil gaan vond en vind ik veel minder belangrijk. En dus pleitte ik voor meer mogelijkheden en experimenten over de rigide grenzen tussen HBO en WO heen.
De constante in deze verhalen was en is steeds geweest dat we de student centraal moeten stellen. Niet de instelling, niet de bestuurders, niet de status, niet de grenzen tussen WO en HBO, maar de student. Alhoewel ik weet dat je de gastheer nooit in verlegenheid mag brengen, kan ik toch niet onopgemerkt laten dat op de uitnodiging van vandaag: 'passie voor professionaliteit'; wel de passie voor onderzoek, de passie voor de staf en de passie voor de professie aan bod kwamen, maar dat de passie voor de student ontbrak. Die wil ik in mijn bijdrage vandaag dan ook centraal stellen.
Allereerst wil ik iets zeggen over de emancipatoire functie van het HBO. En vervolgens zou ik nader willen ingaan op waar we ons als politiek minder, maar ook waar we ons meer mee zouden moeten bemoeien. In dat kader zal ik ook iets zeggen over HBO-masters, leerrechten en onderzoek op het HBO.
Maar eerst de emancipatoire werking van het HBO. De functie die het HBO vervult in de Nederlandse samenleving is voor sociaal-democraten namelijk wel een bijzondere.
Het HBO is van oudsher de emancipatoire tak van het hoger onderwijs. Lang geleden was dat al zo toen de kweekschool nog doorging voor volksuniversiteit. Maar ik denk ook aan de rol die het HBO heeft gespeeld bij de emancipatie van specifieke delen van de bevolking, zoals de emancipatie van de katholieken in Zuid-Nederland. Al was het alleen maar vanwege de sterke verbinding met de opkomst van de industrie, waardoor leerlingen van de industrieschool, via de mts naar de hts opklommen. Zo fungeerde het HBO jarenlang als emancipatieladder voor generaties kinderen uit minder bevoorrechte milieus. De brede werkende klasse en hun kinderen kregen perspectief op hoger onderwijs, ook als je meer door de praktijk dan door de theorie werd geïnspireerd. Ook is lange tijd juist het HBO de weg geweest voor meisjes om toe te treden tot het hoger onderwijs en langzamerhand de weg te vinden naar de universiteit. En nog steeds levert het HBO hét 2e kans hoger onderwijs in Nederland.
Het HBO haalt niet zoals de universiteit de 10% cognitief best lerende kinderen uit de markt. Het HBO heeft zich altijd gericht op het veel bredere scala aan talenten dat jonge mensen met zich mee dragen, hoe dat verder ontwikkeld kan worden, hoe mensen daardoor aan zelfstandigheid en zelfrespect kunnen winnen. Het HBO kan die functie alleen vervullen door veel vrijheid te hebben om van alles te proberen om het onderwijsaanbod bij die enorme diversiteit aan aanbod van talenten te doen aansluiten. We moeten dus ook niet te verkrampt reageren als nieuwe leermethodes worden uitgeprobeerd, zoals het competentiegericht leren. Niet dat ik daar nou bij voorbaat zo enthousiast over ben maar het is voor de politiek van tweeën één: of we gaan ons als politici met leermethodes bemoeien of we geven ruimte aan de professionals in het onderwijs maar dan moeten we ze dus ook echt de ruimte geven om te experimenteren met nieuwe methodes, ook als we daar met elkaar wel eens vragen bij hebben. Dat is precies het tegenovergestelde van de Rutte-reflex, die zich volgens mij te gemakkelijk voegt in een eenzijdige leerstrategie.
Maar terug naar de emancipatietaak van het HBO. Vandaag de dag knabbelt het HBO met succes aan beroepen van ontoegankelijke bolwerken als die van dokters en advocaten. Dat is één kant van de emanciperende werking: de top komt in zicht. Maar misschien wel de meest uitdagende emancipatiegolf ooit, meldt zich aan onze poorten, stroomt nu in aan de onderkant. Juist in het beroepsonderwijs zien we een enorme instroom van Nieuwe Nederlanders. Meer nog dan in het wetenschappelijk onderwijs, in ieder geval in termen van aantallen, vindt in het beroepsonderwijs potentieel een enorme emancipatie van juist deze groepen plaats. Ik durf de stelling wel aan dat het succes van de integratie van nieuwe Nederlanders in onze samenleving voor een aanzienlijk deel afhangt van het succes van hun rolmodellen binnen het HBO. Een succesvolle beroeponderwijskolom, met mogelijkheden om door te stromen naar de top van die kolom, met weinig uitval, met status en waardering voor de diploma's van dat beroepsonderwijs, is een fantastische bijdrage aan een te vaak haperende integratie van Nieuwe Nederlanders in ons mooie Nederland.
En het gaat absoluut de goede richting op. De aantallen nieuwe Nederlanders een onvolkomen term, ik weet het, maar ik haat dat woord allochtonen- de aantallen nieuwe Nederlanders in het middelbaar beroepsonderwijs zijn groot. Officieel, als we af gaan op de registratie, zou het gaan om 65000 op de 450000 studenten. Dat is ruim 14%. Maar iedereen weet dat deze registratie onvolkomen is en het werkelijke aandeel van nieuwe Nederlanders vele malen hoger is, naar schatting tussen de 50 en 70%. Dit zijn cijfers die het enorme potentieel laten zien van de emancipatorische functie die het beroepsonderwijs kan hebben. Maar het zijn ook cijfers die laten zien dat we er nog lang niet zijn. Want tegenover die tientallen procenten in het MBO staat nog altijd een veel lager percentage, zo rond de 17%, aan nieuwe Nederlanders in het HBO. En met name het aandeel van Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond, de groep die zo massaal vertegenwoordigd is in het MBO, groeit slechts heel mondjesmaat in het HBO.
Ik geloof in de emancipatorische werking van het HBO. Ik zie het potentieel. Maar ik zie ook de tergend langzame vooruitgang bij de doorstroming. En ik zou u allemaal vragen om daar extra aandacht aan te geven zodat we ook weten wat juist bij deze studenten de doorstroom van MBO naar HBO blokkeert. Houdt u bijvoorbeeld met uw school zelf bij welke redenen studenten zelf eigenlijk aan geven op de vraag of ze wel of niet willen doorstromen?
Dit brengt ons bij het bredere vraagstuk van doorstroom en het onderwijsaanbod binnen het beroepsonderwijs. De Partij van de Arbeid heeft de laatste jaren een ontwikkeling doorgemaakt waarin we om de publieke sector beter te laten functioneren stelselmatig proberen onze doelstellingen helder en scherp te formuleren, de publieke belangen zeker te stellen maar vervolgens de mensen in het veld, de professionals, zoveel mogelijk vrij te laten om die doelstellingen te halen.
Dat model ligt ook ten grondslag aan hoe wij naar de toekomst van het hoger onderwijs willen kijken. Daarbij staat voor ons zoals gezegd het belang van de student centraal. Dan moet je vervolgens twee of drie dingen goed regelen. Eén: het borgen van het publieke belang dus een eerlijk en goed toegankelijk stelsel van studiefinanciering. Twee: een duidelijk en transparant model van certificering van diploma's. Stap drie volgt eigenlijk uit het voorgaande en is dan meer uw werk dan het mijne: het creëren van een onderwijsaanbod dat optimaal aansluit bij de enorme diversiteit aan talent bij de studenten zodat elke student maximaal kansen krijgt zijn talenten uit te buiten.
Voor politici impliceert dit eigenlijk het volgende. Eén: we moeten doorgaan met het toegankelijk maken van het hoger onderwijs door middel van het toewerken naar een sociaal leenstelsel. Twee: we moeten zo min mogelijk beperkingen opleggen aan de onderwijswereld als daar initiatieven worden genomen voor nieuwe vormen van onderwijsaanbod. Drie: we moeten toe naar een stelsel van publiek gecertificeerde diploma's; dit hoeft niet per sé door de overheid te gebeuren maar zou wel onafhankelijk van de instellingen moeten gebeuren
Deze laatste twee voorstellen hangen sterk met elkaar samen. Immers, als we veel nieuwe vormen van onderwijs gaan toestaan en de grenzen tussen universiteit en hogeschool steeds minder belangrijk worden, en daar ben ik voor, dan kan daar heel veel moois uit voort komen maar moet één ding als een paal boven water blijven staan: iedereen moet aan een behaald diploma kunnen blijven aflezen wat de afgestudeerde nu wel of niet in zijn of haar mars heeft. Ik pleit er al met al voor om het diploma-kartel open te breken. Ik leen de term van Trude Maas die de term gebruikte om de situatie te beschrijven dat onderwijs en diploma's nu in één hand zitten namelijk bij de instellingen. Ik ben daar niet voor. Mijn pleidooi is er op gericht u meer vrijheid te geven bij het ontwikkelen van grensoverschrijdend onderwijsaanbod. Daar moet tegenover staan dat een van u onafhankelijke instantie het publieke belang waarborgt van heldere en transparante diploma's.
In dit licht bezien is er niet zoveel tegen een HBO-masters opleiding als de onderwijswereld zelf van mening is dat daarmee in een behoefte wordt voorzien. Mits we maar aan het diploma kunnen aflezen wat de student kan of niet kan.
Het Nederlandse Hoger Onderwijs leidt in vergelijking met de Angelsaksische landen te weinig studenten op master-niveau op. Een oorzaak daarvan kan zijn dat 2/3 van de Nederlandse studenten aan hogescholen het bij een bachelors diploma houdt. Doorstroming naar een master vindt nauwelijks plaats. Tot nu toe financiert de overheid de HBO-masters nog niet. Daarom kost studeren aan een HBO-master al snel ongeveer 20.000 euro, en kiezen veel studenten voor een bekostigde WO-master, kosten 1500 euro. Maar dat is voor student en samenleving zelden optimaal
Studenten op HBO-niveau kiezen immers gedwongen voor een academische route, mede door de financiële drempels, terwijl het ze gaat om een verdieping in hun beroep. De student maatschappelijk werk zoekt verdieping voor dát beroep maar kan niet veel anders dan een WO-master pedagogiek te gaan volgen. Gevolg is een overdosis aan academische vorming maar in de praktijk voor betrokkene van weinig waarde.
Wie waarde hecht aan een gedifferentieerd onderwijsaanbod met de juiste doorstroom-mogelijkheden, dat aansluit bij de vraag van zowel werkgever als student moet dus open staan voor meer beroepsgerichte masters. In plaats van een toename bij WO-masters ontstaat er dan een logischer stroom naar HBO-masters. Kost dat per definitie extra geld? Nee, dat hoeft niet. Zowel de introductie van een sociaal leenstelsel als de introductie van leerrechten betekent immers dat de publieke financiering van instellingen steeds meer vervangen wordt door studentgebonden financiering. Waar de rijksbijdrage de student volgt leidt dit dus niet tot meer uitgaven dan bij ongewijzigd beleid. Ik roep de HBO-raad,de VSNU en het ministerie van Onderwijs op dit voorstel met elkaar te spreken en te komen tot een oplossing in het belang studenten en samenleving.
In dit licht zou ik ook willen kijken naar eventuele vergroting van onderzoeksfaciliteiten in het HBO. Ik denk dat er een principieel verschil is en zal blijven tussen het onderzoek dat op universiteiten gedaan wordt (met een accent op fundamenteel onderzoek) en het onderzoek dat op hogescholen gedaan wordt (met een accent op toegepast onderzoek). Voor fundamenteel onderzoek zal het altijd moeilijker zijn privaat kapitaal aan te trekken dan voor toegepast onderzoek. Publieke bekostiging van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ligt dus veel meer voor de hand dan publieke bekostiging van toegepast onderzoek op hogescholen. Betekent dit dat er geen plaats is voor toegepast onderzoek op hogescholen? Nee, dat betekent het niet. Maar ik plaats wel kanttekeningen bij de noodzaak dat onderzoek voornamelijk publiek te financieren. Veeleer denk ik dat hogescholen hier creatieve allianties, publiek-private partnerships, aan moeten gaan met de werkgevers die ook de afgestudeerde studenten zouden willen afnemen. Dat kost ook de werkgevers een paar centen maar gezien al het onderzoek waaruit blijkt dat één van de redenen waarom Nederland op innovatie achter blijft bij andere landen, gelegen is in de bijdrage die de private sector levert aan financiering van research en development, lijkt me dit een bijdrage die we van hen mogen vragen. En ook hier geldt overigens dat naarmate we er in slagen een echt sociaal leenstelsel tot stand te brengen, de eventuele kosten van dit onderzoek in de hoogte van collegegelden tot uitdrukking kan worden gebracht. Als studenten door het volgen van die pracht opleiding een pracht inkomen gaan verdienen mag het immers ook best wat kosten.
Tenslotte de leerrechten Ik herhaal hier het standpunt dat wij reeds enige tijd uitdragen. Er zijn nu beperkte mogelijkheden geschapen om studiefinancieringsgeld mee over de grens te nemen. Ik merk dat er veel huiver is bij de instellingen nu deze mogelijkheid bestaat. Toch denk ik dat het een goede stap is, sterker: wij hebben het bepleit, sterker: wij vinden dat het nog wel een stapje verder mag. Bijvoorbeeld door het aantal landen uit te breiden waarnaar studiefinancieringsgeld mee mag worden genomen. Ik ben onlangs in India geweest en heb daar iets leren begrijpen van de waanzinnige economische ontwikkeling die daar nu gaande is. Willen we daar als klein Europees land iets van meemaken, meedoen met die globaliserende economie, dan zou het volgens mij goed zijn als studenten ook daar ter plekke kunnen ervaring kunnen op doen. Wanneer je consequent de student centraal stelt in het Hoger Onderwijsbeleid, dan zouden Nederlandse studenten hun studiefinanciering ook mee moeten kunnen nemen naar landen als India of China.
Maar wie dit logisch vindt, moet misschien nog een stap verder willen gaan. Want als het ons gaat om het belang van de student die de studie moet kunnen volgen waar hij of zij het meeste aan heeft, en als we echt vinden dat geld de student moet volgen, is er veel voor te zeggen dat studenten ook hun leerrechten mee mogen nemen naar het buitenland.
Ik ben de eerste om te onderkennen dat daar tal van praktische en misschien ook wel principiële vragen aan vast zitten. En wij praten daar graag met u over verder. Maar laten we dat dan wel doen vanuit het perspectief van hoe we de student, en het nivo van kennisverwerving in onze samenleving het beste dienen. Ook ik begrijp dat dit soort voorstellen bij u voor veel onzekerheid zorgt. Ik vind dat relevant en ik wil daar rekening mee houden. Maar ik vraag ook uw aandacht voor het feit dat het u zou kunnen prikkelen om studenten nog meer waar voor hun geld te bieden. En als dat niet lukt is het in het belang van de Nederlandse economie en samenleving dat studenten hun vleugels elders uit slaan.
Ik begon mijn verhaal met u te vertellen over hoe jammer ik het vond dat op een dag over de passie zoals u die hier vandaag heeft belegd, de passie voor de student niet voor kwam. Ik heb u ook proberen te laten zien wat er kan gebeuren als we dat wel doen. Ik begrijp de huiver maar ik geloof in de richting. Van mij ook geen pleidooien om nu in één keer alles overhoop te gooien in de door mij bepleite richting. Maar ik zou u wel willen vragen om open en constructief mee te willen denken over hoe we ons hoger onderwijs nog beter aan kunnen laten sluiten op de wensen, behoeften en talenten van studenten. Daarbij moeten we op zijn minst ruimte maken voor experimenten om te kijken wat werkt en wat niet werkt. Dan kan het HBO laten zien niet slechts anderen iets te kunnen leren maar ook zelf een lerende organisatie te zijn. Ik wens u daarbij veel succes.
Partij van de Arbeid