Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA s'GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Uw brief Kamervragen VC SZW over zondagsarbeid

Datum 10 april 2006

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen die de vaste commissie voor SZW heeft gesteld over de brief d.d. 9 december 2005 over zondagsarbeid (PvdA, ChristenUnie, SGP).

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlage(n): Lijst van vragen en antwoorden

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287

Bijlage(n): Lijst van vragen en antwoorden:

30 300 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006

Nr. LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de brief d.d. 9 december 2005 over zondagsarbeid (30 300 XV, nr. 75) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op .....gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Smits

De griffier van de commissie,
Nava


---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287

Vragen van de PvdA-fractie


1. Kan een andere toelichting worden gegeven op de overeenkomst van werkgevers en werknemers die partij zijn bij de cao Wonen dat zondagsarbeid in hun branche voortvloeit uit de aard van de arbeid, gezien het feit dat in de wet staat dat de werkgever in structurele gevallen instemming moet vragen aan het medezeggenschapsorgaan. Wat is de rol van de Ondernemingsraad?

Antwoord vraag 1.
O.g.v. artikel 5:4, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet (ATW) is overeenstemming met het medezeggenschapsorgaan noodzakelijk wanneer de bedrijfsomstandigheden arbeid op zondag noodzakelijk maken. Deze overeenstemming is niet nodig als de arbeid op zondag voortvloeit uit de aard van de arbeid en deze arbeid bij het aangaan van het contract is bedongen. Wel moet de werkgever o.g.v. artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) altijd instemming hebben van het medezeggenschapsorgaan als hij de werk- en rusttijdenregeling die voor (een deel van) zijn werknemers geldt, wil wijzigen.


2. Wat wordt precies bedoeld met de zinsnede dat elke werknemers ook op andere gronden dan gewetensbezwaren bewaar kan maken tegen arbeid op zondag, gezien in de wet staat dat in incidentele bezwaren niet de werknemer bezwaar kan maken, maar de werkgever de werknemer om toestemming moet vragen?

Antwoord vraag 2.
Met de zinsnede dat de werknemer bezwaar kan maken tegen arbeid op zondag wordt bedoeld dat hij niet hoeft in te stemmen met het verzoek van de werkgever om op zondag te werken.

Vragen van de fractie van ChristenUnie


3. Vloeit het werken op zondag op grond van de cao Wonen voort uit de aard van de arbeid? Zo ja, kan dit worden onderbouwd? Hoe verhoudt dit zich tot de bedoeling van de wetgever dat werk dat voortvloeit uit de aard van de arbeid is te kenmerken als "werken der noodzakelijkheid en barmhartigheid"?

Antwoord vraag 3.
Of werken op zondag voortvloeit uit de aard van de arbeid is primair aan de partijen (werkgever en werknemers) om te beoordelen. Verschillen de partijen van mening hierover, dan is het uiteindelijk de rechter die beslist (civielrechtelijke handhaving). De Arbeidstijdenwet bevat geen criteria voor het onderscheid tussen de begrippen 'aard van de arbeid' en `bedrijfsomstandigheden', noch een opsomming van soorten arbeid waar zondagsarbeid tot de aard ervan zou behoren.

---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287

Hiervoor is bewust gekozen. Tijdens de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel Arbeidstijdenwet is naar voren gekomen dat de begrippen 'aard van de arbeid' en `bedrijfsomstandigheden' niet scherp te onderscheiden zijn, interpretatie vergen, en dat de grens tussen beide begrippen kan verschuiven in samenhang met de ontwikkeling van de economie (zie bijv. TK 1994/1995, 23646, Handelingen TK 72, p. 4375). De minister kon en wilde dan ook geen criteria geven ter onderscheiding van de begrippen `aard van de arbeid' en `bedrijfsomstandigheden'. Ook bij de behandeling van het initiatief-wetsvoorstel Bussemaker en Van Dijke hebben de indieners duidelijk aangegeven niet de pretentie te hebben dit onderscheid nu wel te kunnen maken (zie bijv. de Nota n.a.v. het verslag, TK 2000/2001, 27224, nr. 7, p.9).

In het onderhavige geval zijn de partijen van mening dat de zondagsarbeid voortvloeit uit de aard van de arbeid.

Het is niet zo dat door de wetgever `zondagsarbeid die voortvloeit uit de aard van de arbeid' impliciet gelijkgesteld wordt met `werken der noodzakelijkheid en barmhartigheid'. Waar het om gaat is dat de zondagsarbeid voorvloeit uit de aard van de arbeid, niet of de arbeid zelf een maatschappelijke noodzaak heeft.


4. Vloeit het vastleggen van werken op zondag in de cao Wonen voort uit bedrijfsomstandigheden? Zo ja, is dit niet in strijd is met artikel 5:4, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet? Zo nee, kan dat worden onderbouwd?

Zie vraag 3.


5. Zijn er situaties denkbaar waarin de regering niet akkoord gaat met de uitspraak van werkgevers- en werknemersorganisaties in een sector dat zondagsarbeid in hun sector voortvloeit uit de aard van de arbeid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke situaties zij dat dan?

Zie vraag 3.


6. Welke dam wil de regering opwerpen tegen een toename van zondagsarbeid en tegen de aantasting van de collectieve rustdag?

Antwoord vraag 6.

---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287

De regering is van oordeel dat het huidige artikel 5:4 van de Arbeidstijdenwet voldoende bescherming biedt voor de werknemer die van mening is dat zijn zondagsarbeid niet voortvloeit uit de aard van de arbeid en die niet op zondag wil werken. Naar het oordeel van de regering is hiermee het bijzondere karakter van de zondag voldoende beschermd.


7. Welke concrete betekenis heeft, in het licht van uw brief van 9 december 2005, de duidelijke uitspraak van voormalige ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de regel is dat op zondag niet wordt gewerkt? Dreigt die uitspraak nu niet volledig te worden ontkracht? Zo nee, op welke wijze maakt de regering zich dan concreet sterk voor het handhaven van die regel?

Antwoord vraag 7.
Uitgangspunt van de Arbeidstijdenwet is `geen arbeid op zondag, tenzij'. Zie verder de antwoorden op de vragen 3 en 6.


8. Kunnen de laatste twee zinnen van de 2e alinea op pagina 2 nader worden toegelicht? Welke rechten hebben werknemers die geen gewetensbezwaren hebben en die zondagsarbeid weigeren die voortvloeit uit de aard van de arbeid?

Antwoord vraag 8.
Als zondagsarbeid voortvloeit uit de aard van de arbeid, behoort de werknemer bij het aangaan van het arbeidscontract hiervan op de hoogte te zijn gebracht. In dat geval is er sprake van zondagsarbeid die bedongen is én uit de aard van de arbeid voortvloeit, waarmee wordt voldaan aan de voorwaarde in de wet, op grond waarvan de werkgever kan afwijken van het verbod op zondagsarbeid. De werkgever dient wel in redelijkheid rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, o.g.v. de artt. 4:1 en 4:1a ATW.


9. Waar is wettelijk vastgelegd dat werknemers bezwaar kunnen maken tegen de interpretatie van het begrip "aard van de arbeid"?

Antwoord vraag 9.
Dit is niet expliciet vastgelegd, maar vloeit voort uit het algemene gegeven dat elke werknemer, die van mening is dat de werkgever handelt in strijd met de wet, zich voor een oordeel hierover tot de rechter kan wenden. Het is uiteindelijk de rechter die beslist.

Vragen van de SGP-fractie


---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287


10. Deelt de regering de stelling dat de logische consequentie van de hoofdregel, dat op zondag geen arbeid wordt verricht zoals verwoord in artikel 5, vierde lid, Arbeidstijdenwet, is dat arbeid op zondag tot de uitzonderingen moet behoren?

Antwoord vraag 10.
Uitgangspunt van de Arbeidstijdenwet is geen arbeid op zondag, tenzij dit voortvloeit uit de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken. Mede hierdoor is voor 95% van de werknemers de zondag nog steeds een rustdag. (C. Baaijens, 2005, Arbeidstijden: tussen wens en werkelijkheid, p. 274).


11. Wat is het morele oordeel van de regering over het werken op zondag? Wordt de opvatting dat de zondag in principe voor alle mensen een rustdag moet zijn?

Mijn politieke oordeel is dat de regels op grond van de Arbeidstijdenwet goed moeten worden toegepast. De Arbeidstijdenwet rust op morele gronden, die ik van harte onderschrijf, inclusief het uitgangspunt om zondagsarbeid alleen onder bepaalde voorwaarden toe te staan. De regering is het hier nog steeds mee eens.


12. Deelt de regering de stelling dat de strekking van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Bussemaker en Van Dijke was dat er van een verplichting tot zondagsarbeid geen sprake kan zijn en dat daarom deze cao (die deze verplichting wél bevat) strijdig is met de strekking van de Arbeidstijdenwet?

Antwoord vraag 12.
De strekking van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Bussemaker en Van Dijke was de individuele werknemer instemmingsrecht te geven voor arbeid op zondag, in geval de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken. Tot dan toe hoefde de werkgever alleen overeenstemming te hebben bereikt met het medezeggenschapsorgaan (of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers).
Zoals al eerder geantwoord op vragen van de leden Huizinga-Heringa, Bussemaker en Stuurman (Aanhangsel Handelingen II, nr. 162, vergaderjaar 2005-2006) en ook in de brief aan de TK (TK, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 XV, nr. 75) sluit de wet de mogelijkheid tot het verplicht stellen van zondagsarbeid in zijn algemeenheid niet uit en hoeft de betreffende CAO-bepaling dus niet strijdig te zijn met de wet. Of er in dit geval terecht een beroep wordt gedaan op het criterium `aard van de arbeid' is, zoals gezegd, niet aan de overheid om te beoordelen, maar uiteindelijk aan de rechter.


---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287


13. Deelt de regering de stelling dat werknemers in de veronderstelling zijn dat de cao altijd geldig is en veelal onvoldoende op de hoogte zijn van de rechten die de wet hen geeft?

Antwoord vraag 13,
Of dit in het algemeen het geval is kan ik niet zeggen, maar wel dat het in de onderhavige casus zo is dat in de CAO expliciet verwezen wordt naar de Arbeidstijdenwet. Hierdoor is het voor de werknemer eenvoudig na te gaan aan welke voorwaarden de verplichting tot arbeid op zondag gebonden is en wat zijn rechten in deze zijn.


14. Deelt de regering de mening dat door de bepaling in de cao over de gewetensbezwaren het om een andere reden weigeren om op zondag arbeid te verrichten voor werknemers veel moeilijker is?

Antwoord vraag 14.
Zie vraag 13. Hieraan kan worden toegevoegd dat ik, conform mijn toezegging aan de Kamer (brief TK, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 XV, nr. 75, laatste alinea), de partijen bij de CAO Wonen er uitdrukkelijk op heb gewezen dat de algemeen verbindenverklaring van artikel 2-5 van de CAO geen afbreuk doet aan het recht van de werknemer om zondagsarbeid te weigeren (UAW/2005/54362, d.d. 18-12-2005).


15. Is het niet zeer onwenselijk dat de regering werknemers die om andere dan redenen dan gewetensbezwaren op zondag geen arbeid wenst te verrichten, verwijst naar de civiele rechter?

Antwoord vraag 15.
Nee. Zowel bij de totstandkoming van de Arbeidstijdenwet als bij de wijziging van het zondagsartikel op initiatief van de Leden Bussemaker en van Dijke (art. 5:4 ATW), is met redenen afgezien van een nadere invulling van het begrip `aard van de arbeid'. Zie ook vraag 3. Dit betekent dat het niet aan de overheid, c.q. de Arbeidsinspectie is om vast te stellen of zondagsarbeid behoort tot de aard van de arbeid, maar primair aan de (CAO-)partijen en uiteindelijk aan de rechter.


16. Is bij deze cao ook een dictum toegevoegd? Zo ja, hoe luidt deze?

Antwoord vraag 16.

---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287

Er zijn verschillende dicta opgenomen in het besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de CAO Wonen. Het dictum waarop hier gedoeld wordt is dictum III. Dit luidt: "Voorzover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.".


17. Deelt de regering de opvatting dat de `aard van de arbeid' uitsluitend betrekking heeft op de werken van barmhartigheid (zoals ziekenhuiszorg en verpleging) en de werken van noodzakelijkheid (zoals politie en predikanten) en dat het daarom alleen gaat om werkzaamheden waaruit zondagsarbeid intrinsiek verbonden is aan het soort werkzaamheden?

Antwoord vraag 17.
Zie de laatste alinea van het antwoord op vraag 3.


18. Deelt de regering de opvatting dat niet de cao-partijen bepalen wat verstaan moet worden onder de `aard van de arbeid', omdat anders de bepaling dat er op zondag geen arbeid wordt verricht een loze bepaling wordt?

Antwoord vraag 18.
Zie ook vraag 3. CAO-partijen kunnen van oordeel zijn dat zondagsarbeid in de betreffende sector voortvloeit uit de aard van de arbeid. Daarnaast moet zondagsarbeid tegenover de werknemer zijn bedongen.Het is niet zo dat de CAO-partijen hun oordeel over de `aard van de arbeid' aan de individuele werknemer kunnen opleggen. De wet prevaleert boven de CAO en iedere werknemer die het hier niet mee eens is kan met een beroep op de wet ook op andere gronden dan gewetensbezwaren weigeren om op zondag te werken. Het is uiteindelijk de rechter die beslist.


19. Deelt de regering de stelling dat als werkgevers ervoor kiezen winkels op zondag open te stellen, dat dit niet betekent dat hierdoor zondagswerk uit de `aard van de arbeid' voortvloeit?

Antwoord vraag 19.
Bij de bepaling of zondagsarbeid voortvloeit uit de aard van de arbeid speelt niet zozeer de keuze van de werkgever een rol, maar de redenen die hem tot die keuze gebracht hebben.


---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287


20. Hoe verhoudt zich de algemeen verbindend verklaring met ILO-verdrag nr. 106 betreffende de wekelijkse rusttijd in handel en op kantoren?

Antwoord vraag 20.
Artikel 6, lid 3 van ILO verdrag 106 eist met betrekking tot de wekelijkse rustdag dat deze, voor zover mogelijk, samenvalt met de gebruikelijke rustdag (i.e. de zondag). Dit is in de wet vastgelegd. Daarmee is de Arbeidstijdenwet in overeenstemming met ILO-verdrag 106. Omdat niet is gebleken dat de zondagsbepaling van de CAO Wonen in strijd is met de wet, is de CAO-bepaling ook niet strijdig met ILO verdrag 106.
Zie ook vraag 12.


21. Erkent de regering dat er (nog steeds) strijdigheid is tussen de bepalingen in de Arbeidstijdenwet en in ILO-verdrag nr. 106, zoals zij in 2000 schreef bij de opzegging van het verdrag (26 988, nr. 1)?

Antwoord vraag 21.
Zoals aangegeven in de brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Eerste en Tweede Kamer (Staten-Generaal, vergaderjaar 1999­2000, 26 988 (R1645), nrs. 162 en 1) bestond de strijdigheid er uit dat de Arbeidstijdenwet met betrekking tot de referentieperiode voor de wekelijkse rust flexibeler was (7 óf 9 dagen) dan het ILO-verdrag (7 dagen). Deze strijdigheid is uiteindelijk niet opgeheven door opzegging van het ILO-verdrag (zie TK, vergaderjaar 2000-2001, 26 988 (R1645), nr. 8), maar door het invoeren van nieuw artikel 2.1:14 in het Arbeidstijdenbesluit, waarin de keuze voor een 9-daagse referentieperiode uitgesloten wordt voor werknemers in handelsondernemingen en kantoren (Stb. 2003, nr. 59), tenzij de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden het noodzakelijk maken en over deze noodzaak collectieve overeensteming is bereikt.
Het zondagsartikel uit de Arbeidstijdenwet blijft hierbij van toepassing.


22. Op welke wijze en hoe intensief wordt het opnieuw ondertekende ILO-verdrag nr. 106 gehandhaafd?


23. Hoeveel ondernemingen zijn in de achterliggende vijf jaar berispt of veroordeeld wegens het niet naleven van het ILO-verdrag?|

Antwoord vraag 22 en 23.
De bepaling van het ILO-verdrag, die zegt dat de wekelijkse rustdag zoveel mogelijk moet samenvallen met de traditionele rustdag (artikel 6, derde lid, ILO C-106) is geïmplementeerd in artikel 5:4 van de ATW. Voor de naleving van dit artikel is gekozen voor civielrechtelijke handhaving en is er dus geen sprake van handhaving, berisping of veroordeling van overheidswege.

---

Ons kenmerk AV/IR/2006/14287


24. Door wie, op welke wijze en hoe intensief wordt de winkeltijdenwet gehandhaafd, voor zover het gaat om de bepalingen over de zondag?

Antwoord vraag 24.
Een overtreding van Winkeltijdenwet is een economisch delict op grond van de Wet op de economische delicten. Handhaving geschiedt door de gemeenten en kan zowel via het strafrecht als via het bestuursrecht plaatsvinden. Er zijn de regering geen gegevens bekend over de intensiteit van de handhaving.


25. Is de regering bereid om bij de evaluatie van de Winkeltijdenwet er alles aan te doen om te voorkomen dat het aantal winkelopenstellingen op zondag verder wordt verruimd, om zodoende het principe van de collectieve rustdag niet verder uit te hollen maar blijvend te beschermen en hierdoor niet nog meer druk uit te oefenen op werknemers om op zondag te werken?

Antwoord vraag 25.
Op dit moment wordt de Winkeltijdenwet geëvalueerd. Het kabinet streeft ernaar om op grond hiervan tot een zo breed mogelijk gedragen standpunt te komen. Naar verwachting zal in mei een brief met het Kabinetsstandpunt aan de Kamer worden gestuurd.