Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Evaluatie SUWI 2006

Deelonderzoek "Werk boven uitkering, klantgerichtheid, doelmatigheid, RWI"


1. Inleiding

Uit een oogpunt van objectiviteit zal de evaluatie SUWI 2006 worden uitgevoerd door externen. Aangezien de omvang van de evaluatie aanzienlijk is, is gekozen voor het laten uitvoeren van een viertal deelonderzoeken:

· twee deelonderzoeken naar de hoofddoelstellingen van SUWI, te weten
o werk boven uitkering en klantgerichtheid

o doelmatigheid

· een deelonderzoek naar het functioneren van de RWI;

· een deelonderzoek naar de opzet en werking van het stelsel van sturing en toezicht.

De rapporten worden openbaar aanbesteed conform de Europese aanbestedingsregels. De resultaten van de onderzoeken dienen tijdig voor definitieve vaststelling door het onderzoeksbureau ter verificatie voorgelegd te worden aan de betrokken partijen (met inbegrip van het departement zelf alsmede de Inspectie werk en inkomen). Een hoofdaannemer is verantwoordelijk voor de afstemming tussen de deelonderzoeken. De hoofdaannemer is daarnaast verantwoordelijk voor de totstandkoming van het eindrapport. In het eindrapport zullen de uitkomsten worden verwerkt van de separate evaluatieonderzoeken naar de Wet verbetering poortwachter, de werking van de reïntegratiemarkt (op basis van het trendrapport 2006) en de individuele reïntegratieovereenkomst (IRO).

Voor de onderzoeksbureaus die een offerte willen uitbrengen op (één van) de deelonderzoeken en/of het eindrapport zijn twee notities opgesteld. De onderhavige notitie gaat in op de deelonderzoeken naar de hoofddoelstellingen van SUWI en het functioneren van de RWI. Een tweede notitie bevat een toelichting op het deelonderzoek sturing en toezicht. De beide startnotities hangen nauw samen en dienen dan ook voor een goed begrip in onderling perspectief te worden bezien.

Het succes van de Wet SUWI is voor een belangrijk deel afhankelijk van de wijze waarop taken, prikkels en verantwoordelijkheden in het samenspel tussen publieke en private partijen en de minister in onderling verband zijn vormgegeven. Volgens de principaal/agenttheorie kunnen zich bij gedelegeerde bevoegdheden risico's voordoen1. De opdrachtnemer heeft bewegingsruimte nodig en ontwikkelt niet alleen deskundigheid, maar ook een informatievoorsprong. De beschikbaarheid van goede sturingsinformatie, zoals met betrekking tot de relatie tussen output en door de organisatie geleverde of te leveren inspanningen, is derhalve cruciaal voor de opdrachtgever (in dit geval de minister). Bovendien is van belang te onderkennen dat er spanning kan zitten tussen de doelstellingen van de minister en de belangen van de uitvoerder. Aan de onderzoekers wordt gevraagd bij het uitvoeren van de deelonderzoeken de theorie van opdrachtgever/opdrachtnemer relaties (principaal/agent theorie) te betrekken.


1 Zie bijvoorbeeld Calculus van Publieke Belang, Teulings, Bovenberg en Van Dalen, 2002. Definitieve versie 1

In de startnotitie Sturing en toezicht zijn de theoretische noties uit de principaal/agent theorie verder uitgewerkt en vertaald in evaluatievragen. Een aantal van die vragen is ook opgenomen in de onderhavige notitie (bijvoorbeeld in de vraagstelling rond de prikkels in het stelsel), omdat deze vragen van belang zijn bij het tot uitdrukking laten komen van de bijdrage van sturing en toezicht aan het bereiken van de SUWI-doelstellingen.


2. Centrale vraagstelling evaluatie SUWI 2006
Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat in 2006 verslag zal worden gedaan over `de doeltreffendheid en de effecten van de Wet SUWI in de praktijk'.
In de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wet SUWI staat over de hoofddoelstellingen van SUWI onder meer het volgende vermeld:
"Effectiviteit staat voor lagere uitkeringslasten, een beter activerend en reïntegrerend karakter van de nieuwe uitvoering, een betere beheersing van het volume en een adequate wijze van uitkeringsvoorziening. Belangrijke indicatoren hiervoor zijn de uitkeringsduur, de in - en uitstroom, de plaatsingsresultaten van trajecten, het aantal bemiddelingen, etc.
Klantgerichtheid betekent een snelle, goede en persoonlijk gerichte benadering van klanten. Indicatoren hiervoor zijn de dienstverlening en de afspraken en communicatie met klanten.
Een betere Doelmatigheid moet tot lagere uitvoeringskosten leiden. Belangrijke indicatoren zijn onder meer het totaal van de uitvoeringskosten per uitvoerder, de uitvoeringskosten per cliënt, de kosten van het veranderingsproces en de kosten per post (huisvesting, personeel, ICT en exploitatie).

De evaluatie SUWI 2006 zal zowel inzicht moeten bieden in de prestaties van het stelsel als geheel als in de bijdrage daaraan van de SUWI-organisaties vanaf 1 januari 2002. In het plan van aanpak Evaluatie SUWI 2006 zijn de hoofdvragen die in het kader van de evaluatie SUWI 2006 moeten worden beantwoord aldus geformuleerd:

· In hoeverre zijn de hoofddoelstellingen van de Wet SUWI gehaald (werk boven uitkering, betere klantgerichtheid, betere doelmatigheid)?

· Hebben de wijzigingen in de uitvoeringsstructuur bijgedragen aan het realiseren van de hoofddoelstellingen? Welke verbeteringen zijn er mogelijk?
· Zijn de organisaties die werkzaam zijn binnen het SUWI-stelsel in staat gebleken belangrijke wijzigingen op het gebied van wet- en regelgeving op een adequate wijze voor te bereiden en in te voeren?

· Is de opzet en werking van sturing en toezicht adequaat, rekening houdend met de toetsingscriteria uit de rijksbrede doorlichting van zbo's?

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de overwegingen die hebben geleid tot de invoering van de Wet SUWI. Daarna worden de deelonderzoeken werk boven uitkering en klantgerichtheid, doelmatigheid en functioneren van de RWI toegelicht.

Definitieve versie 2


3. Waarom een nieuwe uitvoeringsstructuur?2
Aan het eind van de vorige eeuw kwamen preventie en reïntegratie meer en meer centraal te staan in het kabinetsbeleid. Eerst is de materiewetgeving ingrijpend aangepast. Voorbeelden hiervan zijn de aanpassingen van de Arbowet (met als doel de zorg in een bedrijf voor preventie van ziekte en arbeidsongeschiktheid te vergroten), het inbouwen van financiële prikkels in de WAO (om de instroom van werknemers in ziekte- en
arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen) en wat betreft de WW en de bijstand de invoering van de sluitende aanpak. Ook de (latere) invoering van de WWB past in deze nieuwe beleidsoriëntatie.

De invoering van SUWI was een logisch gevolg van de wijzigingen in de materiewetgeving. Voor het nieuwe beleid was een nieuwe uitvoeringsstructuur nodig. Er moest een brug worden geslagen tussen de sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid, waarbij taken en verantwoordelijkheden op het gebied van werk en inkomen als gevolg van de genoemde veranderingen anders belegd moesten worden. De uitvoeringsstructuur moest effectiever, meer cliëntgericht en efficiënter worden.

Met de in SUWI gekozen taakverdeling werd een verbinding tot stand gebracht tussen de voordien sterk gescheiden kolommen: gemeenten (bijstand), Lisv/uvi's
(werknemersverzekeringen) en Arbeidsvoorziening (arbeidsbemiddeling en reïntegratie). In de Wet SUWI is hiertoe onder meer geregeld dat iedere werkzoekende zich eerst bij CWI moet melden voor een (eerste) diagnose en bemiddeling. De een-loket-gedachte heeft er vervolgens toe geleid dat CWI ook de aanvraag voor een bijstands- of WW-uitkering in ontvangst neemt. Meer dan in het verleden wordt de cliënt daardoor al aan het begin van het traject gewezen op de mogelijkheden voor werk.
De reïntegratietaak is bij arbeidsvoorziening weggehaald en neergelegd bij de organisaties die daar het meeste belang bij hebben:

· de gemeente, die verantwoordelijk is voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw'ers;

· UWV, dat verantwoordelijk is voor de reïntegratie van WW'ers en WAO'ers.

Op bestuurlijk niveau zijn voorheen bestaande tussenlagen (bij de werknemersverzekeringen het Lisv, bij de arbeidsvoorziening de Regionale besturen) opgeheven, waardoor er een directere relatie en aansturing tussen minister en zbo is ontstaan die met name tot uitdrukking komt in de planning- en controlecyclus. Een andere bestuurlijke wijziging van betekenis is dat nu een Raad van bestuur met de dagelijkse leiding van het zbo is belast; voorheen was dit de (hoofd)directie, terwijl de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid bij een bestuur berustte dat overwegend meer op afstand stond. Verder was van een Raad van advies in de oude situatie geen sprake.

Een andere wijziging op bestuurlijk vlak heeft betrekking op de rol van sociale partners. Voorheen hadden de sociale partners ­ in de vorm van benoeming door de minister op voordracht van betrokken organisaties ­ zitting in de besturen van het Lisv, de SVB en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (ook regionaal). Met de inwerkingtreding van SUWI per 2002 (op grond van de Invoeringswet SUWI voor de SVB één jaar later) is de bestuurlijke betrokkenheid van sociale partners beëindigd. De feitelijke wijzigingen voor de SVB als gevolg van de invoering van de Wet SUWI zijn beperkt tot een nieuwe bestuurlijke inrichting


2 Meer informatie over de knelpunten in de situatie voor SUWI is te vinden in Memorie van Toelichting van de Wet SUWI (TK, 2000-2001, 27588, nr 3) en de parlementaire behandeling van deze Wet. Definitieve versie 3

en de hierboven vermelde veranderingen in de planning- en controlecyclus. De doelstellingen van een betere klantgerichtheid, tijdig de juiste uitkering en een betere doelmatigheid gelden uiteraard evenzeer voor de SVB.
Met de Wet SUWI is de betrokkenheid van sociale partners bij de sociale zekerheid op andere wijze vormgegeven, namelijk via de nieuwe Raad voor werk en inkomen (RWI). Via dit (overleg)orgaan kunnen sociale partners en gemeenten de beleidsvorming beïnvloeden. De RWI is in 2004 geëvalueerd. Uit het evaluatierapport komt naar voren dat de RWI zijn wettelijke taak, advisering over arbeidsmarkt, reïntegratiemarkt en werk en inkomen, in hoge mate heeft uitgevoerd. Met de RWI is afgesproken dat deze evaluatie 2004 niet wordt overgedaan, maar wordt benut voor de evaluatie SUWI 2006. Wel wordt onderzocht wat in algemene zin de bijdrage van de RWI aan de SUWI-doelstellingen is geweest. Tot slot moet worden onderzocht hoe de RWI in 2005 is omgegaan met de uitvoering van de nieuwe taken (de facto een accentverschuiving).

4. Werk boven uitkering

4.1 Begripsbepaling en nadere uitwerking
Zoals hierboven al aangeduid is de focus in het beleid veranderd. Er is meer nadruk gelegd op arbeidsparticipatie en reïntegratie. Om het draagvlak voor het sociale zekerheidsstelsel zo groot mogelijk te houden, moeten de SUWI-organisaties optimaal presteren. Maatwerk en slagvaardige interventies moeten leiden tot meer preventie en een grotere uitstroom. Maar waar (nog) niet kan worden voorzien in werk, dient de uitvoering ervoor te zorgen dat degene die daar recht op heeft tijdig de juiste uitkering ontvangt. In die zin zijn `werk' en `uitkering' nevengeschikte doelstellingen.

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de drie onderdelen waarin het begrip `werk boven uitkering' kan worden onderscheiden: het beperken van de instroom (preventie), het bevorderen van reïntegratie en het bevorderen van een tijdige en juiste uitkeringsverstrekking. Wat betreft de SVB gaat het om slechts die laatste subdoelstelling: tijdig de juiste uitkering.
Eerst is nog een opmerking op zijn plaats over de taakverdeling. De in het SUWI-stelsel neergelegde taakverdeling tussen CWI, UWV en gemeenten is zodanig dat deze organisaties gedwongen zijn goed samen te werken, willen zij hun doelstellingen realiseren3. Dat betekent dat (met uitzondering van de SVB) bij het in kaart brengen en beoordelen van de geleverde prestaties vrijwel altijd ook aandacht moet worden besteed aan samenwerkingsaspecten. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het ontwikkelen van ketenprestatie-indicatoren, de (ketenbrede) inzet van bemiddelings- en reïntegratie-instrumenten, de ontwikkeling van een ketenbreed dienstverleningsconcept voor werkzoekenden/uitkeringsgerechtigden en werkgevers, (ketenbrede) handhaving, gezamenlijke huisvesting in
bedrijfsverzamelgebouwen en de uitwisseling van gegevens binnen het SUWI-stelsel.

Het beperken van de instroom in uitkeringen (preventie)
Het is van groot belang te voorkomen dat een beroep moet worden gedaan op een uitkering. Het kabinetsbeleid is daarom in de eerste plaats gericht op het activeren en ondersteunen van werkgevers en werkzoekenden. CWI, UWV en gemeenten hebben daarbij een ondersteunende rol.


3 De SVB maakt geen deel uit van de keten van werk en inkomen. Wel vindt er geautomatiseerde gegevensuitwisseling plaats met andere SUWI-organisaties, bijvoorbeeld via RINIS. Definitieve versie 4

CWI vormt het eerste loket voor mensen die op zoek zijn naar werk en van CWI wordt verwacht dat zij een belangrijke bijdrage levert aan preventie. Werkzoekenden die bemiddelbaar zijn, krijgen vanuit CWI ondersteuning bij het zoeken naar werk. CWI draagt in het kader hiervan zorg voor een actueel en toegankelijk vacaturebestand en maakt het aanbod van werkzoekenden transparant voor werkgevers (CV's op werk.nl), geeft informatie en advies aan werkgevers en werknemers, activeert en controleert zoekgedrag en plaatst werkzoekenden op vacatures.
Bij UWV is de preventieve rol zowel gericht op het arbeidsongeschiktheidsdomein, als op het voorkomen van werkloosheid. In het kader van de Ziektewet en de WAO vervult UWV de arborol voor de zogenaamde "vangnetgevallen". Ook hier is de inzet om door gerichte activiteiten langdurige uitval en instroom in de WAO te voorkomen. Daarnaast is er de poortwachtersrol van UWV in het kader van het beoordelen van de reïntegratieverslagen die verplicht zijn op grond van de Wet verbetering poortwachter.
Bij gemeenten is de preventieve rol zowel gericht op de inkomensfunctie van de WWB om vast te kunnen stellen of terecht een beroep op bijstand wordt gedaan als op het zo snel mogelijk toeleiden van werkzoekenden naar de arbeidsmarkt (zoals een workfirst aanpak). Een aantal gemeenten is projectmatig bezig met verdergaande en ketenbrede preventieve activiteiten.

Het bevorderen van reïntegratie
Gemeenten, CWI, UWV en werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de individuele ondersteuning bij de zoektocht naar werk, zoals bemiddeling, stages, scholing of een sollicitatietraining, zo effectief mogelijk te laten verlopen.
Met CWI en UWV worden hierover prestatieafspraken gemaakt. Gemeenten hebben met de invoering van de WWB een budget voor uitkeringen en reïntegratie gekregen en zijn volledig risicodragend voor dit budget. De financieringssystematiek in de WWB en de prestatieafspraken met UWV en CWI leiden ertoe dat de uitvoerders baat hebben bij een kwalitatief goed en effectief reïntegratieaanbod met als uiteindelijke streven: uitstroom naar regulier werk. De daadwerkelijke uitvoering van reïntegratieactiviteiten vindt veelal plaats door private reïntegratiebedrijven. Marktwerking op het terrein van reïntegratie moet leiden tot een effectieve en doelmatige inzet van publieke reïntegratiemiddelen en tot een sterkere klantgerichtheid in de uitvoering.
Tot slot stimuleert het kabinet de uitvoerders om onderlinge afspraken te maken over een betere samenwerking en een snelle en goede overdracht teneinde een effectief en geïntegreerd reïntegratiebeleid te realiseren. De ketenpartners maken hierover afspraken, zowel op landelijk niveau (in Ketenprogramma's) als op regionaal en lokaal niveau. De uitwisseling van gegevens tussen de ketenpartners speelt hierbij een belangrijke, voorwaardenscheppende rol.

Het bevorderen van een tijdige en juiste uitkeringsverstrekking
De cliënt heeft er recht op dat hij tijdig de juiste uitkering ontvangt van SVB, UWV of de gemeente. De waarborgfunctie van de overheid dient te allen tijde gegarandeerd te zijn. Indien uitkeringsgerechtigden voldoen aan hun verplichtingen dienen zij tijdig de juiste uitkering te ontvangen. De normen voor tijdigheid en rechtmatigheid zijn in de wet vastgelegd of in prestatieafspraken. Indien niet aan de verplichtingen wordt voldaan dient alert te worden opgetreden. Dit geldt voor de gehele keten van werk en inkomen. Door de uitvoeringsorganisaties dient dan ook een samenhangend handhavingsbeleid te worden gevoerd.

Definitieve versie 5


4.2 De evaluatievragen op het gebied van werk boven uitkering4
a) In hoeverre is de doelstelling van werk boven uitkering gehaald?
- In de evaluatie SUWI 2006 moet in kaart worden gebracht op welke wijze de SUWI- organisaties, zowel apart als in ketenverband, het proces van preventie, reïntegratie en uitkeringsverstrekking hebben uitgewerkt en georganiseerd. Ook ontwikkelingen die op termijn tot concrete effecten moeten leiden, zullen worden beschreven.


- Vervolgens dienen de prestaties te worden beschreven en verklaard die per 1 januari 2006 zijn geboekt in relatie tot 1 januari 2002. De prestaties van gemeenten dienen in kaart te worden gebracht voorzover het gaat om ketenaspecten. Voor deze beschrijving kan wat betreft de bijdrage van de zbo's aan de doelstelling werk boven uitkering onder meer gebruik worden gemaakt van de prestatie- indicatoren die met de zbo's zijn afgesproken.
Wat is het oordeel van de onderzoekers5 over de kwaliteit (specificiteit, meetbaarheid, aanvaardbaarheid, realiteitswaarde) en het ambitieniveau van de prestatie-indicatoren die worden gebruikt om de prestaties te meten op het gebied van werk boven uitkering? Zijn er verbetermogelijkheden?


- De in kaart gebrachte prestaties op het gebied van werk boven uitkering dienen te worden beoordeeld in het licht van de vigerende regelgeving, de sociaal-economische omstandigheden en de met de uitvoeringsorganisaties gemaakte afspraken. Hierbij dienen ook de afspraken te worden betrokken die met de uitvoering zijn gemaakt over de borging van het going concern, de fusie/transformatie, (de voorbereiding van) de uitvoering van het beleidsprogramma SZW en de werkafspraken op het gebied van ICT.
De door de betrokken organisaties, cliënten(organisaties) en andere betrokkenen ervaren knelpunten dienen duidelijk naar voren te komen. Maar ook kansrijk geachte oplossingen voor ervaren knelpunten dienen in beeld te worden gebracht. Voor het onderzoeken van de knelpunten én het doen van suggesties voor oplossingsrichtingen lijkt perceptieonderzoek aangewezen.
Suggesties voor verbeteringen zullen worden geïnventariseerd. Benchmarks en good (best) practices binnen het SUWI-stelsel en voorzover vergelijkbaar ook daarbuiten kunnen hierbij dienen als referentiemateriaal.

b) In hoeverre hebben de wijzigingen in de uitvoeringsstructuur bijgedragen aan het realiseren van werk boven uitkering?
In dit kader dienen de onderzoekers een antwoord te formuleren op de volgende vragen:

- Is de in SUWI geregelde scheiding tussen publiek en privaat helder en sluit die op een adequate wijze aan op de prikkels die de organisaties uit hoofde van de materiewetgeving ervaren?

- Draagt naar het oordeel van de onderzoekers de verdeling van taken en bevoegdheden bij aan het bereiken van de doelstelling werk boven uitkering (bijv. de nieuwe verdeling tussen publiek (uitkeren) en privaat (reïntegratie)?
- Is de gekozen taakverdeling tussen de ketenpartners op het gebied van werk boven

4 De evaluatievragen in deze paragraaf dienen wat betreft de SVB betrokken te worden op de doelstelling van een tijdige en juiste uitkeringsverstrekking

5 Als hier en elders in deze notitie naar `het oordeel van de onderzoekers' wordt gevraagd, dient dat oordeel (mede) gebaseerd te zijn op de meningen van de respondenten.
Definitieve versie 6

uitkering, mede gelet op inmiddels doorgevoerde wijzigingen in de materiewetgeving, adequaat? Vindt er overlap van werkzaamheden plaats? Welke effecten heeft deze overlap voor het streven naar werk boven uitkering?

- Met SUWI is een aantal afhankelijke relaties gecreëerd tussen organisaties. Welke effecten zijn het gevolg van deze onderlinge afhankelijkheid? Welke mogelijkheden zien de onderzoekers voor verbetering?

- Dragen naar het oordeel van de onderzoekers de prikkels die in het SUWI-stelsel zijn neergelegd bij aan het bereiken van de doelstelling werk boven uitkering? (Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bestuurlijke afspraken tussen de minister en een zbo over te realiseren prestaties, zoals de preventiequote van CWI en het aantal succesvolle plaatsingen van UWV.) Hebben de prikkels ook horizontale werking tussen de ketenpartners onderling en welke effecten hebben deze prikkels? Is er behoefte aan sterkere of andere (horizontale) prikkels?

c) In hoeverre zijn de SUWI-organisaties erin geslaagd om de invoering van belangrijke wet- en beleidswijzigingen op een adequate wijze in te regelen?

De onderzoekers kunnen zich bij het beoordelen van de prestaties van de zbo's met name baseren op de stukken die zijn gewisseld in het kader van de P&C-cyclus. Hierbij past wel de kanttekening dat er een groeipad zit in de jaarplannen en bijbehorende verantwoording. Pas met de meibrief 2004 is vooraf aan de zbo's een set prestatie-indicatoren meegegeven. In de jaarplannen 2002 en 2003 waren weliswaar ook prestatie-indicatoren opgenomen, maar het betrof toen nog niet een constante set waarvan de ontwikkeling in de tijd eenvoudig in beeld kan worden gebracht. Bovendien zijn op sommige punten in de loop van de tijd de definities gewijzigd. Hiermee zullen de onderzoekers rekening moeten houden. Voorts kan gebruik worden gemaakt van de Voortgangsrapportages implementatie SUWI alsmede de jaarverslagen, nota's van bevindingen en rapporten van IWI. Ook de tussen de ketenpartners afgesloten Service Niveau Overeenkomsten vormen een bron van informatie. Verder wordt verwezen naar de vele rapporten die zijn verschenen op het gebied van werk en inkomen van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer, de Raad voor werk en inkomen en onderzoeksinstituten.

Van de onderzoekers wordt voorts verwacht dat zij de bijdrage die de SUWI-ZBO's hebben geleverd aan de doelstellingen van het beleid (beperken instroom en bevorderen duurzame uitstroom) wegen in de context van andere factoren die van invloed zijn op instroom en uitstroom (zoals conjunctuur, introductie van prikkels in materiewetgeving, rol van werkgevers en werknemers). Meer specifiek wordt aan de onderzoekers gevraagd of zij kunnen komen tot een beoordeling van de netto bijdrage die de SUWI-ZBO's hebben geleverd aan de doelstellingen van het beleid. Het is op voorhand duidelijk dat deze beoordeling methodologisch zeer complexe vragen kan oproepen; daarom is van belang dat de beantwoording van de overige onderzoeksvragen door deze exercitie niet in het gedrang komt.

5. Klantgerichtheid

5.1 Algemeen
Klantgerichtheid is een van de centrale doelstellingen van de Wet SUWI, waarbij de aandacht voor rechten en plichten van de cliënt in evenwicht is. Ook wat klantgerichtheid betreft staan de SUWI-organisaties voor grote uitdagingen. Maatwerk is nodig om tegemoet te komen aan Definitieve versie 7

trends als individualisering, migratie en emancipatie. De diversiteit van de burgers die een beroep doen op de uitvoering is toegenomen (meer vrouwen, meer etnische minderheden). De problematiek van de onderkant van de arbeidsmarkt vraagt om een op het individu gerichte aanpak. Daarnaast zijn burgers vaak beter opgeleid, mondiger en wensen een individuele aanpak. Zij verlangen één vast aanspreekpunt, professionele begeleiding, aandacht voor hun wensen en belemmeringen, keuzevrijheid en een goede service, waarbij slim gebruik wordt gemaakt van ICT-mogelijkheden.
Maar maatwerk is ook nodig met het oog op het realiseren van werk boven uitkering.

In de Memorie van Toelichting bij de Wet SUWI zijn de beoogde prestaties op het gebied van klantgerichtheid als volgt geformuleerd:
"Het nieuwe stelsel voorziet in één loket voor ontslagwerklozen, bijstandsgerechtigden en overige werkzoekenden op de CWI-locatie. Het stelsel is er voorts op gericht (o.m. door de opzet van een gemeenschappelijke ICT-infrastructuur) een snelle, goede en op de persoon gerichte benadering van de cliënt mogelijk te maken. De wettelijke informatiebepalingen en de ICT-infrastructuur bevorderen de transparantie van de gegevensuitwisseling en daarmee de privacy. Cliëntenparticipatie wordt geregeld."

Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de mate waarin de klant centraal staat in de uitvoering en cliëntenparticipatie. Voor de SVB geldt dat het thema `de klant centraal' gerelateerd moet worden aan de doelstelling juiste en rechtmatige uitkeringsverstrekking.

5. 2 De klant centraal6
Cliënten mogen verwachten dat de uitvoeringsorganisaties in staat zijn recht te doen aan hun specifieke behoeften en wensen. SVB, UWV en gemeenten dienen bijvoorbeeld tijdig de juiste uitkering te verstrekken. Het gaat om maatwerk, waarbij de aandacht voor rechten en plichten van de cliënt in evenwicht is. Ook de klant/werkgever heeft recht op maatwerk. Gegeven de taakverdeling die in SUWI is vastgelegd, is het van groot belang voor de dienstverlening aan de cliënt dat de samenwerking in de keten op orde is. Als het goed is zou de cliënt de keten als één virtuele organisatie moeten ervaren. Voor hem of haar moet het niet uitmaken waar hij of zij zich in de keten bevindt. Wat telt is dat steeds de juiste dienstverlening wordt geleverd. De SVB maakt geen deel uit van de keten van werk en inkomen.

Een essentieel element voor een klantgerichte en effectieve organisatie vormt de informatievoorziening aan cliënten. Dat kan variëren van het geven van informatie over rechten en plichten van een cliënt tot het bieden van inzicht in het uitvoeringsproces en overige gerelateerde zaken, zoals het aanbod van reïntegratiebedrijven. Het verstrekken van informatie heeft ook tot doel de verwachtingen van cliënten te managen. De klantmanager kan hierbij als vast aanspreekpunt voor de cliënt een belangrijke rol spelen. Ook de onlangs ingevoerde arbeidsadviseur moet hier worden genoemd, die vanuit een onafhankelijke positie de werkzoekende op diens verzoek met name kan informeren op het gebied van reïntegratie.


6 In deze tekst wordt onderscheid gemaakt tussen klant en cliënt. Een werkgever die zich meldt bij CWI voor een werkzoekende is een klant. Want die vraag kan de werkgever ook stellen aan een uitzendbureau of een jobhunter. De werkzoekende die zich meldt bij CWI voor een bijstandsuitkering heeft geen keuze: hij moet zich wel melden bij CWI om in aanmerking te komen voor een uitkering. Hij is derhalve een cliënt en geen klant. Definitieve versie 8

Fysieke, telefonische en digitale bereikbaarheid, snelheid van handelen en correcte bejegening zijn belangrijke klantwaarden. Een belangrijk controlemiddel op de eigen prestaties vormt een goede klachtenprocedure, die de start behoort te zijn van een verbetercyclus.

De evaluatievragen op het gebied van `de klant centraal'

a) In hoeverre is de doelstelling van `de klant centraal' gehaald? De onderzoekers dienen in de evaluatie te beschrijven in hoeverre de SUWI- organisaties (ieder voor zich en in ketenverband) bij het inrichten van hun werkprocessen de klant als maat der dingen hebben beschouwd. In ieder geval dient inzicht verschaft te worden in de volgende aspecten van klantgerichtheid:
- de introductie van klantmanagers als vaste aanspreekpunten voor de cliënt7;
- het realiseren van maatwerk;

- het centraal stellen van de cliënt in de keten (waaronder begrepen de effecten op klantgerichtheid van een gezamenlijke huisvesting in een bedrijfsverzamelgebouw);
- voorlichting aan cliënten/ informatievoorziening;
- de cliënt in staat stellen diens wettelijke verplichtingen waar te maken;
- het aanspreken van de cliënt op diens verantwoordelijkheid om zich te houden aan de uitkeringsverplichtingen;

- de werkgever als klant;

- het gegevensverkeer tussen de organisaties en de effecten daarvan voor de cliënt (dubbele uitvraag);

- bereikbaarheid van de organisaties (multichanneling, etc.);
- de bejegening van cliënten en werkgevers;

- klachtenregelingen en de wijze waarop uit klachten lering wordt getrokken;
- bezwaar en beroepsprocedures en de effecten daarvan op de uitvoering.

Vervolgens dienen de prestaties op het gebied van `de klant centraal' te worden beschreven en verklaard die per 1 januari 2006 zijn geboekt in relatie tot 1 januari 2002. Ook de prestaties van gemeenten dienen in kaart te worden gebracht voorzover het gaat om ketenaspecten.
Voor het in beeld brengen van de cijfers op dit gebied kan voor een deel aangesloten worden bij de prestatie-indicatoren die over klantgerichtheid zijn afgesproken tussen de minister en CWI, SVB en UWV en de afspraken die de ketenpartners in het ketenprogramma hebben gemaakt.
Wat is het oordeel van de onderzoekers over de kwaliteit van de prestatie-indicatoren die worden gebruikt om de prestaties te meten op het gebied van `de klant centraal'? Zijn er verbetermogelijkheden?

Verder kan onder meer gebruik worden gemaakt van de in opdracht van de SUWI- organisaties uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken en het in 2005 uitgevoerde ORBIS-onderzoek `Klant in de keten'. Ook de wachtkamerenquête van de FNV bevat relevante informatie. Daarnaast wordt verwezen naar het advies van de Commissie Keller "De klant bediend!".

De in kaart gebrachte prestaties op het gebied van `de klant centraal' dienen te worden beoordeeld in het licht van de vigerende regelgeving en de met de uitvoeringsorganisaties gemaakte afspraken. Hierbij dienen de door de betrokken


7 Dit is niet van toepassing op de SVB.
Definitieve versie 9

organisaties, cliënten(organisaties) en andere betrokkenen ervaren knelpunten duidelijk naar voren te komen. Maar ook kansrijke oplossingen voor ervaren knelpunten dienen in beeld te worden gebracht.
Bij het beoordelen van de prestaties dienen onder meer de regels die in de Algemene Wet Bestuursrecht zijn opgenomen inzake zorgvuldigheid, belangenafweging en algemene beginselen van behoorlijk bestuur als beoordelingskader. Dat geldt ook voor de regels over de aanvraag, voorbereiding, horen van betrokkene, motivering, beslistermijnen en bekendmaking van besluiten.

b) In hoeverre hebben de wijzigingen in de uitvoeringsstructuur bijgedragen aan het realiseren van `de klant centraal'?
In dit kader dienen de onderzoekers een antwoord te formuleren op de volgende vragen:

- Draagt naar het oordeel van de onderzoekers de verdeling van taken en bevoegdheden bij aan het aan bereiken van de doelstelling `de klant centraal'?
- Is de gekozen taakverdeling tussen de ketenpartners uit een oogpunt van klantgerichtheid adequaat, mede gelet op inmiddels doorgevoerde wijzigingen in de materiewetgeving?

- Vindt er overlap van werkzaamheden plaats? Welke effecten heeft deze overlap voor het streven naar `de klant centraal'?

- Dragen naar het oordeel van de onderzoekers de prikkels die in het SUWI-stelsel zijn neergelegd bij aan het bereiken van de doelstelling `de klant centraal'?

c) In hoeverre zijn de SUWI-organisaties erin geslaagd om de invoering van belangrijke wet- en beleidswijzigingen op een klantgerichte wijze in te regelen?

De onderzoekers kunnen zich bij het beoordelen van de prestaties van de zbo's op het gebied van de `klant centraal' met name baseren op de stukken die zijn gewisseld in het kader van de P&C-cyclus en de in opdracht van SUWI-organisaties apart of in ketenverband uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de Voortgangsrapportages implementatie SUWI alsmede de jaarverslagen, nota's van bevindingen en rapporten van IWI. Ook de tussen de ketenpartners afgesloten Standaard Niveau Overeenkomsten vormen een bron van informatie. Verder wordt verwezen naar de vele rapporten, waarin de positie van de cliënt in het domein van werk en inkomen worden belicht, van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer, de Raad voor werk en inkomen en onderzoeksinstituten.

5.3 Cliëntenparticipatie
Cliëntenparticipatie bij de SUWI-organisaties is wettelijk verankerd in de Wet SUWI, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Cliëntenparticipatie is natuurlijk in de eerste plaats van belang voor de cliënt: het maakt betrokkenheid bij en invloed op de uitvoering mogelijk. Maar een effectieve cliëntenparticipatie is ook in het belang van de uitvoeringsorganisaties. Een organisatie die zich tot doel heeft gesteld om klantgericht te opereren kan dat immers niet realiseren zonder inzicht in de wensen van haar klanten.
Definitieve versie 10

De evaluatievragen op het gebied van cliëntenparticipatie:

a) In hoeverre is de doelstelling op het gebied van cliëntenparticipatie gehaald?
- De onderzoekers dienen een beschrijving te geven van de wijze waarop de cliëntenparticipatie vanaf 1 januari 2002 bij de zbo's is georganiseerd, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Het gaat daarbij onder meer om de advisering door cliëntenraden, de samenstelling van de cliëntenraden (representativiteit), de informatievoorziening aan de cliëntenraden en de facilitering van de cliëntenparticipatie bij de zbo's.
Ten behoeve van de ketenbrede cliëntenparticipatie op landelijk niveau is (via het amendement Harrewijn) de Landelijke Cliëntenraad ingesteld. Het functioneren en de samenstelling van de LCR, alsmede het overleg en de interactie tussen de LCR, de uitvoeringsorganisaties en de RWI vormt eveneens een onderdeel van de evaluatie SUWI 2006. De zelfevaluatie van de LCR dient in de evaluatie SUWI 2006 te worden meegenomen.


- In hoeverre is er in de SUWI-structuur een werkend systeem van cliëntenparticipatie tot stand gekomen? Op welke wijze gaan de SUWI-organisaties om met de gevraagde en ongevraagde adviezen van de cliëntenraden?

- In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van instrumenten voor horizontale verantwoording, zoals kwaliteitshandvesten? Wat zijn de effecten hiervan? De in de Wet SUWI neergelegde eisen vormen het referentiekader. Knelpunten dienen te worden geïnventariseerd en waar mogelijk voorzien van suggesties voor oplossingsrichtingen.

b) In hoeverre hebben de wijzigingen in de uitvoeringsstructuur bijgedragen aan het realiseren van het systeem van cliëntenparticipatie? Welke verbeteringen zijn er mogelijk?

De onderzoekers kunnen zich bij het beoordelen van de prestaties van de zbo's op het gebied van cliëntenparticipatie met name baseren op de stukken die zijn gewisseld in het kader van de P&C-cyclus. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de Voortgangsrapportages implementatie SUWI alsmede de jaarverslagen, nota's van bevindingen en rapporten van IWI. Voor de onderzoekers is relevant hier te melden dat als uitvloeisel van het kabinetsstandpunt over het rapport `Een herkenbare staat: Investeren in de overheid' (Kamerstukken II, 2004- 2005, 25 268, nr. 20) CWI, UWV en SVB aan een doorlichting worden onderworpen. Het rijksbrede doorlichtingskader (zie verder de startnotitie voor het deelonderzoek sturing en toezicht) zal ook betrekking hebben op aspecten die verband houden met klantgerichtheid (bijvoorbeeld kwaliteitszorg en de rol van de afnemers hierbij). De voor klantgerichtheid relevante items uit het doorlichtingskader worden geacht onderdeel uit te maken van het onderhavige deelonderzoek. Het definitieve doorlichtingskader wordt naar verwachting in de loop van december 2005 vastgesteld.

6. Doelmatigheid
Door het creëren van schaalvoordelen, het verminderen van systeemovergangen en het verminderen van uitvoeringslagen werd met de invoering van het SUWI-uitvoeringsstelsel beoogd een verbetering van de doelmatigheid tot stand te brengen, dat wil zeggen een verlaging van de uitvoeringskosten. Daarnaast kan doelmatigheid breder worden gezien: extra investeringen in uitvoeringskosten die leiden tot verlaging van de uitkeringslasten. Definitieve versie 11

Bij de verbetering van de doelmatigheid is als voorwaarde gesteld dat de reguliere uitvoeringsactiviteiten niet in de knel mogen komen bij de invoering van SUWI en dat er ruimte moet zijn om nieuwe beleidsvoornemens te kunnen implementeren.

Bij de totstandkoming van SUWI is een concreet beeld geschetst van de uitgangspositie van UWV en CWI (met inbegrip van BKWI) en de beoogde ontwikkeling van de
uitvoeringskosten over de periode 2002 ­ 2006 (Kamerstukken II, 2001­ 2002, 26448, nr. 35). De hierin vastgelegde financiële afspraken vormen voor deze evaluatie het kader, waarbij rekening zal worden gehouden met de zich wijzigende volumes, loon/prijs ontwikkeling en de met de uitvoering afgesproken beleidswijzigingen.
De onderzoekers kunnen zich bij het beoordelen van de prestaties van de zbo's verder baseren op de stukken die zijn gewisseld in het kader van de P&C-cyclus. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de Voortgangsrapportages implementatie SUWI alsmede de jaarverslagen, nota's van bevindingen en rapporten van IWI.

Voor de overgang van het bestaande naar het nieuwe stelsel zijn (incidentele) transformatie- en migratiemiddelen voor UWV en CWI ter beschikking gesteld. Het gaat hierbij om incidentele middelen die nodig werden geacht voor bijvoorbeeld de bouw respectievelijk aanpassing van ICT-systemen, personele kosten (voor sociale plannen en scholing), huisvestingskosten, kosten van het management van het transformatieproces en herinvestering in kwaliteit. Deze kosten zullen in onderlinge samenhang met de reguliere uitvoeringskosten worden bezien.

De evaluatievragen op het gebied van doelmatigheid:

a) In hoeverre zijn de doelstellingen op het gebied van doelmatigheid gehaald?
- De onderzoekers dienen een beschrijving te geven van de wijze waarop de zbo's vanaf 1 januari 2002 de doelstelling van een betere doelmatigheid hebben nagestreefd. Zij dienen te beschrijven welke kwalitatieve ontwikkelingen zich binnen de SUWI- ZBO's hebben voorgedaan op het terrein van doelmatigheid: welke instrumenten zetten de ZBO's in om tot een betere doelmatigheid te komen (budgettering, kostprijsmodellen, benchmarking e.d.)?


- Aan de onderzoekers wordt gevraagd de resultaten die per 1 januari 2006 op het gebied van doelmatigheid zijn geboekt in beeld te brengen en te verklaren in relatie tot
1 januari 2002. De uitvoeringskosten dienen per ZBO in beeld te worden gebracht. Hierbij dienen de reguliere uitvoeringskosten, transformatie- en migratiebudgetten en de kwaliteitsgelden separaat én in samenhang in beeld te worden gebracht.


- Hoe beoordelen de onderzoekers de ontwikkeling van de uitvoeringskosten (over de keten, per organisatie, per kostencategorie, per taak) in het licht van de vigerende regelgeving, het vastgelegde meerjarenkader, de met de uitvoering gemaakte afspraken, de sociaal-economische omstandigheden en de kosten van de uitvoering in de pre-SUWI periode?
Het niveau van uitvoeringskosten dient door de onderzoekers gerelateerd te worden aan de kwaliteit (waaronder rechtmatigheid) en effectiviteit van de dienstverlening en het niveau van de uitkeringslasten. Hier ligt een directe relatie met de deelonderzoeken `klantgerichtheid' en `Werk boven Uitkering'.

Wat is het oordeel van de onderzoekers over de kwaliteit van de prestatie-indicatoren Definitieve versie 12

die worden gebruikt om de prestaties te meten op het gebied van doelmatigheid? Zijn er verbetermogelijkheden?

b) ­ In hoeverre hebben de wijzigingen in de uitvoeringsstructuur bijgedragen aan het realiseren van een efficiënte uitvoeringsorganisatie? Hoe functioneert in dit kader de ondersteuningsstructuur op het gebied van (keten)informatisering en de uitwisseling van gegevens (BKWI, IB)?

- In hoeverre vindt er overlap van werkzaamheden plaats en welke effecten heeft dit op de uitvoeringskosten?

- Met SUWI is gekozen voor schaalvoordelen. Zijn de onderzoekers van opvatting dat deze schaalvoordelen ook tot lagere structurele uitvoeringskosten hebben geleid?
- Welke prikkels bevat het SUWI-stelsel om te komen tot een doelmatige uitvoering?
- Dragen deze prikkels naar het oordeel van de onderzoekers daadwerkelijk bij tot het bereiken van een betere doelmatigheid?

- Hoe verhouden deze prikkels zich tot andere instrumenten die met het oog op een betere doelmatigheid kunnen worden ingezet? Suggesties voor verbeteringen zullen worden geïnventariseerd. Benchmarks en good (best) practices binnen het SUWI- stelsel en voorzover vergelijkbaar ook daarbuiten kunnen hierbij dienen als referentiemateriaal.

c) In hoeverre zijn de SUWI-organisaties erin geslaagd om de invoering van belangrijke wet- en beleidswijzigingen op een efficiënte wijze in te regelen en wat zijn de effecten op de uitvoeringskosten?

7. Raad voor werk en inkomen
De RWI heeft als wettelijke taak om overleg te voeren met de minister van SZW over voorstellen betreffende het beleid met betrekking tot werk en inkomen, het arbeidsmarktbeleid en de bevordering van de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt.

Zoals in paragraaf 2 is aangegeven is de RWI in 2004 reeds geëvalueerd8. Uit het evaluatierapport komt naar voren dat de RWI zijn wettelijke taken in hoge mate heeft uitgevoerd. De meerwaarde van de RWI is vooral gekoppeld aan de tripartiete samenstelling van de raad (werkgevers- en werknemersorganisaties en VNG) en aan de praktijkgerichte invalshoek van de uitgebrachte adviezen.

Het kabinet heeft op basis van de evaluatie bij brief van 29 april 2004 aan de Tweede Kamer gemeld de RWI in gewijzigde vorm te handhaven teneinde de gebleken waarde van met name coördinatie, overleg en expertisevorming inzake decentraal arbeidsmarktbeleid te bewaren. Het kabinet achtte het voorts noodzakelijk om een aantal taken, die niet samenhangen met de centrale overlegtaak, te laten vervallen en de werkwijze aan te passen. Tevens kon het jaarlijkse beleidskader vervallen, zodat de voorstellen en adviezen van de RWI beter in de tijd kunnen worden gespreid en afgestemd op de beleidsagenda. Het wetsvoorstel waarbij de taken van de RWI zijn gewijzigd is op 4 maart 2005 in werking getreden. Met de RWI is echter afgesproken dat zij vanaf 1 januari van dat jaar conform de nieuwe taken zouden werken.


8 KPMG BEA, Evaluatie van de RWI, 2004.
Definitieve versie 13

De RWI maakt deel uit van het SUWI-stelsel. Uit dien hoofde dient ook onderzocht te worden wat de bijdrage van de RWI aan het behalen van de SUWI-doelstellingen is geweest. Omdat de relatie tussen de SUWI-doelstellingen en de bijdrage van de RWI niet één op één gelegd kan worden, kan deze vraagstelling in algemene zin ingevuld worden. Omdat de RWI in 2004 uitgebreid is geëvalueerd is met de RWI afgesproken dat deze evaluatie niet wordt overgedaan, maar wordt benut voor de evaluatie SUWI 2006.

In de evaluatie SUWI 2006 moet voorts worden onderzocht hoe de RWI in 2005 is omgegaan met de uitvoering van de nieuwe taken (de facto een accentverschuiving). De onderzoekers dienen bij de evaluatie rekening te houden met de korte periode waarin de RWI deze taken heeft kunnen ontwikkelen en uitvoeren.

De evaluatievragen op het gebied van de RWI
De onderzoekers dienen met gebruikmaking van de eerder evaluatie van de RWI een beschrijving te geven van de wijze waarop de RWI in algemene zin een bijdrage levert aan de hoofddoelstellingen van de Wet SUWI. Concrete vragen aan de RWI zijn ondermeer.
- Op welke wijze heeft de RWI na de wetswijziging invulling gegeven aan zijn taak tot het doen van voorstellen aan bewindslieden nu het jaarlijks beleidskader is vervallen, waardoor de voorstellen van de RWI beter in de tijd kunnen worden gespreid en afgestemd worden op de beleidsagenda.

- Op welke wijze heeft de RWI na de wetswijziging invulling gegeven aan zijn taak tot het bevorderen van een doelmatige samenwerking tussen gemeenten en sociale partners en het functioneren als expertisecentrum. Dit in het licht van de invoering van de WWB en de daarmee gepaard gaande decentralisatie van het arbeidsmarktbeleid.

Definitieve versie 14