ChristenUnie
Bijdrage debat Nieuwe Geneesmiddelenwet en Wijzinging Wet
Geneesmiddelenvoorziening
donderdag 06 april 2006 09:32
André Rouvoet:
Voorzitter. Er zijn geen amendementen van mijn hand die nu nog enige
toelichting behoeven. Daarom zal ik mij beperken tot het aan de orde
stellen van drie punten en tot het kort aanstippen van de onderwerpen
die ik in eerste instantie als belangrijk heb aangemerkt, waaronder de
aanwezigheidseis van apothekers. Over het laatstgenoemde onderwerp
hebben wij overigens uitvoerig gesproken en het voorliggende
amendement op dat punt zal door ons worden ondersteund.
Een ander punt is de kanalisering van de zelfzorgmiddelen. Ook
daarover hebben wij met de minister een intensieve discussie gevoerd.
Het aanvankelijke plan van de minister is gelukkig prijsgegeven. Mijn
fractie was er geen voorstander van om alle geneesmiddelen die niet op
basis van een recept verkrijgbaar zijn, volledig vrij te geven. Bij
vierde nota van wijziging zijn er drie categorieën vastgesteld,
namelijk ua, uad en av en ook de Kamer heeft wat dat betreft nog
inbreng, want de ministeriële regeling zal aan haar worden voorgelegd.
Mijn fractie is op dat punt dan ook tevreden.
In eerste termijn heb ik gesproken over de verkoop van de
morning-afterpil. In 2004 heeft die pil de status gekregen van
niet-receptgeneesmiddel. Sinds medio vorig jaar is dat ook bij de
drogist verkrijgbaar. De minister heeft aangegeven dat dit middel niet
onder de categorie algemene verkrijgbaarheid (av) valt. Dat betekent
dat het niet bij de supermarkt en het benzinestation zal worden
ingedeeld. Het zal daar dus niet verkrijgbaar zijn. Dat lijkt mij
terecht en het minste wat mag worden gevraagd. In de toelichting op de
vierde nota van wijziging is dat nogmaals bevestigd. Ik ben blij dat
daarover in ieder geval duidelijkheid bestaat. Dat neemt niet weg dat
mijn fractie het betreurt dat die pil sinds medio vorig jaar zonder
recept verkrijgbaar is. Uit cijfers van apothekers blijkt dat de
verkoop van de morning-afterpil vorig jaar met 40% is gestegen. De
stijging van die verkoop is opmerkelijk, temeer omdat eerder uit
cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen bleek dat de
verkoop van die pil in de eerste helft van 2005 met 20% was gedaald.
Vanaf het moment dat het middel bij de apotheek verkrijgbaar is,
blijkt de verkoop met 100% te zijn gestegen. Die stijging heeft dus
plaatsgevonden in de tweede helft van 2005, dus nadat die pil in de
schappen van de drogisterijen terecht is gekomen. Hoewel er nog geen
officieel onderzoek is gedaan naar de oorzaken van die
verkoopstijging, bestaat de indruk dat die niet los kan worden gezien
van het besluit om die pil niet langer als receptgeneesmiddel aan te
merken. Ik kan mij niet voorstellen dat dit een gewenst effect van dat
besluit is. Het is relevant in het kader van deze discussie en het
baart ons zorgen. Ik hecht er dan ook zeer aan om over deze kwestie
nader met de minister te discussiëren. Wij kunnen eventueel pas tot
een heroverweging van het besluit komen als wij alle feiten kennen.
Daarom leg ik de volgende motie aan de Kamer voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verkoop van de morning-afterpil vorig jaar met
40% is gestegen;
overwegende dat er aanleiding is om te veronderstellen dat er een
relatie bestaat tussen de stijging van de verkoop van de
morning-afterpil en het besluit om de morning-afterpil als
niet-receptgeneesmiddel aan te merken;
verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de oorzaken van deze
stijging en de Kamer voor 1 juni 2006 over de uitkomsten te berichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt
zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 85 (29359, 28494).
André Rouvoet:
Ook mij is het bericht over dat hoestmiddel natuurlijk niet ontgaan.
Ik heb sterke aarzelingen over ons antwoord daarop, maar ik hecht
eraan om mijn zorgen in dit debat uit te spreken. Die kwestie is
immers direct aan dit debat gerelateerd. Gelet op mijn algemene
benadering in dit debat, ben ik niet zo ver dat ik mevrouw Kant wil
volgen in het trekken van vergaande conclusies. Dat neemt niet weg dat
wij ons zorgen maken over het feit dat een hoestmiddel dat tamelijk
onschuldig leek, een nieuwe drug voor jongeren lijkt te worden. Het
bevat immers de stof DXM. Ik wacht het antwoord van de minister af,
alvorens daarover mijn gedachten te laten gaan.
Mevrouw Kant (SP):
Het is jammer dat u niet zo ver wilt gaan als ik met mijn amendement
over de vrije verkoop van geneesmiddelen. Hier gaat het echter om een
specifieke situatie. Ik heb de minister gevraagd te overwegen het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen te laten beoordelen wat
wijsheid is als het gaat om dat hoestmiddel. Moet het op recept, moet
het alleen via de apotheek verkrijgbaar zijn of kan het toch gewoon in
de vrije verkoop? In mijn ogen kan dat laatste niet. Ik wil dus niet
alleen het oordeel van de minister. Juist het oordeel van deskundigen
lijkt mij heel gewenst.
André Rouvoet:
U hebt daar gelijk in. Ik heb gezegd dat ik benieuwd ben naar de
reactie van de minister. Dit kan daar onderdeel van uitmaken. Die
suggestie is helemaal niet zo gek. U had daar vanwege uw algemenere
standpunt in dit debat al een verdergaande conclusie aan verbonden.
Dat begrijp ik. Zo ver ben ik echter niet, omdat ik op een andere lijn
zit waar het gaat om de principia van deze wet. De bezorgdheid deel ik
wel. Ik denk dat de minister uw intentie voldoende begrepen heeft om
daar een adequate reactie op te geven. Wij zullen zien of wij in dit
debat tot een conclusie moeten komen of dat dit in een later stadium
gebeurt.