WOB-verzoeken
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : TRCJZ/2006/1171
datum : 05-04-2006
onderwerp : Beantwoording kamervragen inzake uitzaaien mosselen
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
Donderdag 23 maart jl. heeft de heer Slob tijdens de zogenoemde
regeling van werkzaamheden mij namens de fracties van het CDA en de
SGP verzocht om een brief, waarin ik inga op de uitspraak van de Raad
van State van 22 maart jl. met betrekking tot door mij verleende
vergunningen voor de uitzaai van mosselen in het natuurmonument
Oosterschelde-buitendijks en de consequenties van deze uitspraak voor
de werkgelegenheid in dit gebied. Mevrouw Snijder heeft dit verzoek op
4 april jl. herhaald. Met de onderhavige brief geef ik gevolg aan
beide verzoeken.
Voor het uitzaaien van schelpdieren uit de Ierse en Keltische Zee in
het natuurmonument Oosterschelde-Buitendijks is een vergunning nodig
op grond van de Natuurbeschermingswet. Ik heb deze vergunningen op
verzoek verleend aan een veertigtal bedrijven voor de periode tot en
met 31 december 2005. Na afloop van de geldigheidsduur van deze
vergunningen heb ik wederom vergunningen verleend, welke geldig zijn
tot en met juli 2007.
De uitspraak van de Raad van State van 22 maart jl. heeft betrekking
op de vergunningen die geldig waren tot en met 31 december 2005. De
Raad van State heeft het beroep van natuurorganisaties tegen deze
vergunningen gegrond verklaard en de vergunningen vernietigd. De Raad
van State heeft hierbij aangegeven dat niet kan worden uitgesloten dat
het uitzaaien van schelpdieren uit de Ierse en Keltische Zee
significante gevolgen heeft voor het natuurmonument
Oosterschelde-buitendijks en dat om die reden ten onrechte is
nagelaten een zogenoemde passende beoordeling uit te voeren van de
gevolgen voor het uitzaaien van mosselen voor de natuurwaarden in het
gebied. De uitspraak laat mij ruimte om in de toekomst wederom tot
vergunningverlening over te gaan, mits hieraan een adequate passende
beoordeling vooraf is gegaan en de resultaten van deze beoordeling
ruimte laten voor vergunningverlening.
Ook tegen de actuele (tot en met juli 2007 geldige) vergunningen
hebben natuurorganisaties bezwaar gemaakt. In een eerdere uitspraak
heeft de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad
van State bepaald dat de mosselbedrijven ondanks dit bezwaar van
natuurorganisaties de vergunningen mogen gebruiken tot twee dagen na
de uitspraak op het beroep met betrekking tot de 'oude' vergunningen
(welke geldig waren tot en met 31 december 2005). De uitspraak van de
Raad van State van 22 maart jl. heeft derhalve als effect dat de
actuele vergunningen (die betrekking hebben op de periode tot medio
2007) vanaf afgelopen zaterdag 25 maart niet meer mogen worden
gebruikt.
Zoals aangegeven in mijn Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020
(TK 2004-2005, nr. 29675, nr. 3) wil ik ook voor de komende jaren
inzetten op een economisch gezonde mosselsector met productiemethoden
die de natuurwaarden respecteren en daar waar mogelijk versterken. Ik
wil de mosselsector dan ook de benodigde ruimte geven om zich verder
te ontwikkelen tot een duurzame visserij.
Inmiddels heb ik met de sector overlegd over de situatie die is
ontstaan als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 22
maart jl. Op korte termijn verwacht ik geen grote negatieve gevolgen
voor de mosselbedrijven ten gevolge van die uitspraak. Volgens
informatie van de mosselsector zelf is de mosselvoorraad in de
Oosterschelde momenteel zodanig, dat zij nog enige tijd vooruit kan.
Daarnaast loopt het mosselseizoen 2005/2006 hoe dan ook op zijn einde.
De sector zal een nieuwe aanvraag op grond van de
Natuurbeschermingswet indienen en dient in dat kader zorg te dragen
voor het aanleveren van een adequate passende beoordeling van de
gevolgen van het uitzaaien van schelpdieren voor de natuurwaarden.
Zoals ik de sector heb meegedeeld, zal ik de sector daarbij
ondersteunen. Door de overheid en de sector is reeds gezamenlijk het
zogenoemde PRIMUS-onderzoek opgestart, dat is gericht op het in kaart
brengen van de ecologische risico's die samenhangen met de
verplaatsing van schelpdieren vanuit de Ierse en Keltische zee naar de
Oosterschelde. Dit onderzoek, waarvan de afronding stond gepland in
het najaar van 2006, zal versneld worden uitgevoerd. Dit betekent dat
de resultaten van dit onderzoek mogelijk al in juni beschikbaar zullen
komen. Deze resultaten kunnen bij het opstellen van de passende
beoordeling worden betrokken.
Ik streef ernaar om bij de aanvang van het seizoen in september 2006
op basis van een adequate passende beoordeling een besluit te nemen
over een vergunning voor de uitzaai van mosselen waarin ook de
natuurorganisaties zich kunnen vinden. Teneinde dit te bevorderen heb
ik het initiatief genomen om in één of meerdere bijeenkomsten met alle
belanghebbenden (waaronder mosselsector, natuurorganisaties en Zeeuwse
bestuurders) te bezien onder welke voorwaarden kan worden gekomen tot
een mosselvisserij die in harmonie is met de natuur en waarmee ook de
werkgelegenheid wordt veilig gesteld. De eerste bijeenkomst zal op
korte termijn onder mijn voorzitterschap plaatsvinden. Ik zal u van de
ontwikkelingen dienaangaande op de hoogte houden.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit