Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal, Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a, Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AM/AMI/06/27052
Onderwerp Datum
Werknemersverkeer nieuwe EU-lidstaten 31 maart 2006
Bij de uitbreiding van de Europese Unie ontstond er in beginsel een vrij verkeer van werknemers
in de hele Europese Unie. In de Toetredingsverdragen tussen de EU en de oude lidstaten
enerzijds en de nieuwe lidstaten anderzijds is vastgelegd dat slechts tijdelijke beperkingen kunnen
worden toegepast op het werknemersverkeer. Nederland heeft - net als elf andere oude EU-
lidstaten - een tijdelijke overgangsmaatregel ingesteld voor het vrij verkeer van werknemers
afkomstig uit de acht nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa (zij geldt niet voor de nieuwe
lidstaten Malta en Cyprus). De overgangsmaatregel heeft alleen betrekking op werknemers uit de
nieuwe lidstaten die in loondienst bij een Nederlandse werkgever arbeid verrichten en niet op
arbeid die in het kader van dienstverlening of door een zelfstandige wordt verricht. Deze vormen
van arbeid zijn reeds onder voorwaarden - vrij. De overgangsmaatregel houdt in dat
Nederlandse werkgevers alleen werknemers uit de nieuwe lidstaten in Midden- en Oost-Europa
in dienst mogen nemen, als er een tewerkstellingsvergunning is afgegeven. Bij afgifte daarvan
wordt onder meer getoetst of voor het betreffende werk een arbeidsaanbod beschikbaar is in de
oude lidstaten. De keuze voor de overgangsmaatregel kwam in 2004 tot stand na een intensief
politiek debat. Met name de oplopende werkloosheid in relatie tot het risico op verdringende
effecten van de arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten heeft in dat debat een belangrijke rol
gespeeld. Besloten werd de overgangsmaatregel voor het vrij verkeer van werknemers in
beginsel tot 1 mei 2006 toe te passen.
Vóór 1 mei 2006 moet de Nederlandse regering aan de Europese Commissie laten weten of ze
kiest voor verlenging, versoepeling of afschaffing van het huidige overgangsregime. Het verdrag
dat de toetreding van de nieuwe lidstaten regelt, biedt de mogelijkheid om beperkende
maatregelen te verlengen tot 1 mei 2009. Na die datum zijn beperkingen op het vrij verkeer van
werknemers alleen mogelijk als aangetoond kan worden dat het opheffen van die beperkingen tot
ontwrichting van de Nederlandse arbeidsmarkt leidt. Uiterlijk per 1 mei 2011 dienen de
beperkingen in elk geval opgeheven te worden.
---
Er is voor een lidstaat die de tijdelijke beperking opheft overigens nog tot 1 mei 2011 een
mogelijkheid om opnieuw een beperkingen in te voeren wanneer de arbeidsmigratie uit de nieuwe
lidstaten leidt tot een verstoring van de arbeidsmarkt. In de inleiding op de bijgevoegde nota
`werknemersverkeer nieuwe EU-lidstaten' wordt hier nader op ingegaan.
Op termijn is het vrij verkeer van werknemers met de nieuwe EU-lidstaten dus onontkoombaar.
De centrale vraag is derhalve wat het meest geëigende moment is voor het invoeren van het vrij
verkeer van werknemers.
In deze brief gaat het kabinet in op de vraag of een overgangsmaatregel voor het vrij verkeer van
werknemers ook na 1 mei 2006 van toepassing moet zijn. Bij de beantwoording spelen een groot
aantal elementen een rol. In het publieke debat worden zorgen geuit over de omvang van de
arbeidsmigratie, het risico van verdringing van Nederlands arbeidsaanbod, de vrees voor
onderbetaling en de mogelijke integratieproblemen. Daartegenover worden ook de baten van een
vrij verkeer van werknemers genoemd: snellere vervulling van vacatures, een grotere
economische groei, minder illegaliteit en verbetering van de betrekkingen met de nieuwe lidstaten.
Daarnaast is de relatie tussen het werknemersverkeer enerzijds en het dienstenverkeer en de
vestiging van zelfstandigen anderzijds van grote betekenis. De besluitvorming per 1 mei 2006 gaat
alleen over het werknemersverkeer. De andere vormen van arbeid zijn immers onder
voorwaarden - al vrij voor burgers uit de nieuwe lidstaten. Besluitvorming inzake het
werknemersverkeer heeft echter wel effect op de andere vormen van grensoverschrijdende
arbeid, aangezien alle drie in zekere zin communicerende vaten vormen. Beperking van het
werknemersverkeer leidt in de praktijk tot meer dienstenverkeer en vestiging van zelfstandigen,
waarbij ook van illegale constructies - die veelal gepaard gaan met ontduiking van de geldende
arbeidsvoorwaarden en van belasting- en premiebetaling - gebruik wordt gemaakt.
Voor een afgewogen beslissing over verlenging of afschaffing van de overgangsmaatregel hecht
het kabinet aan een goede onderbouwing aan de hand van objectieve analyses. Om kansen en
bedreigingen zo goed mogelijk tegen elkaar te kunnen afwegen, is aan het onderzoeksbureau
Ecorys gevraagd om de gevolgen van het al dan niet invoeren van een vrij verkeer van
werknemers in beeld te brengen. Om de objectiviteit van het onderzoek te waarborgen heeft een
onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van prof. dr. H. Entzinger, het rapport
vastgesteld. Ook de Europese Commissie heeft een rapport uitgebracht over het
werknemersverkeer tussen de oude en de nieuwe lidstaten van de EU en de gevolgen daarvan.1
Verder is gesproken met sociale partners over de voor- en nadelen van een vrij verkeer van
werknemers. Met vertegenwoordigers van de overheid, werkgeversorganisaties en
werknemersorganisaties van landen met een vrij verkeer of zeer geringe belemmeringen voor het
vrij verkeer van werknemers is gesproken om inzicht te krijgen in de gevolgen daarvan in deze
landen.
Op basis van al deze informatie komt het kabinet, alles afwegend, tot de conclusie dat invoering
van een vrij verkeer van werknemers met de nieuwe lidstaten wenselijk is. Per 1 mei a.s. zullen
daarom de beperkingen voor het vrij verkeer van werknemers voor een groot deel worden
1 `Report on the functioning of the Transitional Arrangements set out in the 2003 Accession Treaty, period
1 May 2004- 30 April 2006', Brussels 2006.
3
opgeheven. Het kabinet wil daarnaast een aantal maatregelen nemen, die zorgen dat er
waarborgen zijn om oneerlijke concurrentie tegen te gaan in de (structurele) situatie van vrij
verkeer van werknemers. Het zal daarom een aantal flankerende maatregelen nemen, met name
op het gebied van handhaving van de arbeidsvoorwaarden en huisvesting. Tegelijk met de
invulling van dit flankerend beleid, zal een gering deel van de overgangsmaatregel tot 1 januari
2007 in stand blijven: aanvragen om tewerkstellingsvergunningen zullen tot die datum door CWI
alleen nog getoetst worden op arbeidsvoorwaarden en huisvesting. De arbeidsmarkttoets zal
echter vanaf 1 mei 2006 vervallen, waardoor er in de praktijk een situatie ontstaat die zeer dicht
bij een vrij verkeer van werknemers komt. CWI zal de aanvragen om
tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit de nieuwe lidstaten ook via een versnelde
procedure afhandelen. Deze werknemers zijn, wanneer ze correct beloond en gehuisvest
worden, welkom in Nederland.
Op deze wijze is er sprake van een beheerste overgang naar de situatie van een volledig vrij
verkeer.
De belangrijkste overwegingen van het kabinet voor deze keuze zijn:
· De arbeidsmigratie vanuit de nieuwe EU-lidstaten blijft volgens het Ecorys-onderzoek
relatief beperkt. Invoering van een vrij verkeer van werknemers zal ertoe leiden dat in het
eerste jaar tussen 37.000 en 44.000 tijdelijke arbeidsmigranten (seizoenwerkers) naar
Nederland zullen komen. Dit is een toename ten opzichte van 2005 van minimaal 11.500 en
maximaal 18.500. Het aantal arbeidsmigranten dat langdurig naar Nederland zal komen, ligt
tussen de 16.000 en 19.000 (een toename van minimaal 12.000 en maximaal 15.000).
Omdat een ruime meerderheid van de arbeidsmigranten slechts korte tijd in Nederland
werkt, is het aantal arbeidsjaren dat zij vervullen aanzienlijk lager. Volgens het rapport van
Ecorys ligt het te verwachten aantal arbeidsjaren voor tijdelijke en langdurige migratie
gezamenlijk in 2006 tussen 23.500 en 28.000 (een toename van minimaal 13.500 en
maximaal 18.000 arbeidsjaren). In arbeidsjaren zouden werknemers uit de nieuwe EU-
lidstaten in 2006 tussen de 0,4 procent en 0,5 procent van de beroepsbevolking gaan
uitmaken, tegenover 0,2 procent in 2005. Dit percentage stijgt tot tussen de 0,7 en 0,9
procent in 2010. Het aandeel van de arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten blijft daarmee
naar verwachting bescheiden. Het kabinet is dan ook van mening dat de arbeidsmarkttoets
bij de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning per 1 mei 2006 kan vervallen.
· Hoewel de werkloosheid daalt en het aantal vacatures stijgt, blijft het risico van verdringing
van Nederlands arbeidsaanbod een belangrijk aandachtspunt. Het Ecorys-rapport geeft aan
dat arbeidsmigratie verdringing tot gevolg heeft, maar geeft aan over de mate van verdringing
geen harde uitspraken te kunnen doen. Volgens het rapport wijzen verschillende
onderzoeken op uiteenlopende verdringingspercentages. De mediaan (middelste score) van
die onderzoeken komt uit op 25%. Dat zou betekenen dat bij een extra instroom ter grootte
van 13.500 tot 18.000 arbeidsjaren er sprake zou zijn van verdringing van ongeveer 3.250
tot 4.500 voltijdse arbeidsplaatsen van Nederlandse ingezetenen. Hiertegenover staan het
rapport van de Europese Commissie over de werking van het overgangsregime en de
ervaringen van landen met een (vrijwel) vrij verkeer van werknemers, die aangeven dat er
geen signalen zijn van verdringing.
4
· Het risico van verdringing hangt samen met het risico van onderbetaling van
arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten in dienst van een Nederlandse werkgever vallen onder
de Nederlandse wet- en regelgeving en dienen gelijk betaald te krijgen als Nederlandse
werknemers. De wettelijke regels worden echter niet altijd nageleefd. Vanwege het grote
verschil in loonniveau tussen de nieuwe EU-lidstaten en Nederland nemen arbeidsmigranten
soms genoegen met minder dan waar zij recht op hebben. Niet alleen krijgt de
arbeidsmigrant niet dat wat hij verdient, er ontstaan daardoor ook verstoorde
concurrentieverhoudingen. Bij het opheffen van de tijdelijke beperkingen van het
werknemersverkeer vervalt de tewerkstellingsvergunningplicht en daarmee de controle
vooraf op arbeidsvoorwaarden en ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te
leggen als een werkgever een werknemer uit de nieuwe EU-lidstaten zonder
tewerkstellingsvergunning te werk stelt. Flankerend beleid met betrekking tot de handhaving
van de naleving van de arbeidsvoorwaarden is voor het kabinet dan ook een voorwaarde
om de tijdelijke beperkingen van het werknemersverkeer volledig op te heffen. Zo zal
naast de maatregelen die al eerder in gang zijn gezet om oneerlijke concurrentie tegen te
gaan - onder meer de handhaving van de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag
(WML) door de Arbeidsinspectie worden geïntensiveerd. Daartoe wordt een
minimumuurloon ingevoerd en wordt een bestuurlijke boete in de WML opgenomen.
Hiermee blijft ook een boete bestaan om werkgevers die schijnzelfstandigen onder het
wettelijk minimumloon laten werken, aan te pakken.
· Het arbeidsmarktbeleid is activerender geworden. In de afgelopen jaren zijn de prikkels om
aan het werk te blijven of aan het werk te gaan, aanzienlijk versterkt. De invoering van de
WWB en de wijzigingen in het sociale zekerheidsstelsel zijn hierop gericht. Van de WWB
gaat een sterk activerende werking uit. `Werk boven inkomen' wordt breed gedragen en
veel gemeenten maken gebruik van `work first' aan de poort. Leer-werktrajecten zijn volop
in ontwikkeling. Het perspectief van uitkeringsgerechtigden op reïntegratie zijn in de
afgelopen jaren dan ook aanzienlijk verbeterd. Het activerend arbeidsmarktbeleid zal
onverminderd worden voortgezet en, conform de afspraken die met sociale partners zijn
gemaakt op de Werktop, geïntensiveerd. De aantrekkende economische ontwikkeling met
een groeiende vraag naar arbeid bieden gunstiger omstandigheden om zowel Nederlandse
uitkeringsgerechtigden aan de slag te helpen als om de relatief beperkte extra
arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten op te vangen.
· In het Ecorys-rapport wordt ook ingegaan op de vraag wat de toestroom van
arbeidsmigranten betekent voor het integratievraagstuk. Op dit punt worden met de nieuwe
arbeidsmigranten geen problemen verwacht. De arbeidsmigrant uit de nieuwe lidstaten is
Westers (in zijn normen- en waardenpatroon), jong en hoger opgeleid. Bovendien zijn deze
arbeidsmigranten voor het merendeel pendelaars. Zij houden hun hoofdverblijf in het land
van herkomst, wat een rem betekent op (toekomstige) gezinsmigratie.
· Bij de toetreding van de nieuwe lidstaten heeft Nederland wel beperkingen opgelegd aan het
vrij verkeer van werknemers, maar niet aan het vrij verkeer van diensten of de vrije vestiging
van zelfstandigen uit de nieuwe lidstaten in ons land. Het kabinet heeft in zijn afwegingen
laten meewegen dat onverkorte voortzetting van de overgangstermijn voor het
werknemersverkeer slechts in beperkte mate tegemoet komt aan de argumenten die tegen
een vrij verkeer van werknemers pleiten en zelfs een contra-productief effect kan hebben.
Naarmate het voor burgers uit de nieuwe lidstaten moeilijker is om als werknemer aan de
5
slag te gaan, zal vaker - legaal of soms ook illegaal - gebruik gemaakt worden van het recht
op vrij verkeer van diensten en het recht op vestiging als zelfstandige. Dat heeft ook
gevolgen voor de inspanningen die de Arbeidsinspectie moet plegen om legale van illegale
situaties te onderscheiden. De Arbeidsinspectie stuit geregeld op situaties waarin
tewerkstelling van werknemers door ingewikkelde constructies gepresenteerd wordt als
dienstenverkeer of inzet van zelfstandigen. De afschaffing van de arbeidsmarkttoets zal er toe
leiden dat het aantal illegale constructies die gericht zijn op het ontduiken van de
tewerkstellingsvergunningsplicht zal verminderen. Hierdoor komt meer capaciteit vrij voor
handhaving van bijvoorbeeld het flankerend beleid. Het kabinet zal daarnaast zzp-
constructies die erop gericht zijn belasting- en premiebetaling te ontduiken, harder
aanpakken.
· De discussie over het versoepelen of opheffen van de overgangstermijn speelt in nog elf
andere lidstaten. Vooralsnog hebben alleen Oostenrijk en Duitsland hebben officieel
aangegeven dat zij voornemens zijn de tijdelijke beperkingen van het werknemersverkeer
voor de komende drie jaren de overgangsmaatregel volledig voort te zetten. In de praktijk
laten deze landen echter absoluut én verhoudingsgewijs aanzienlijk meer werknemers uit de
nieuwe lidstaten toe dan Nederland. Voor de andere EU-lidstaten geldt voor zover de
informatie strekt - een algemene tendens van versoepeling van het overgangsregime,
variërend van volledige afschaffing (aangekondigd door de Finse, Portugese en Spaanse
regeringen) tot versoepeling (Frankrijk, Italië) van het overgangsregime. België heeft
aangegeven een vrij verkeer van werknemers in te voeren nadat een aantal flankerende
maatregelen zijn genomen. Lidstaten die al in 2004 het vrij werknemersverkeer invoerden,
resp. Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden, geven aan dat de arbeidsmigratie uit de
nieuwe lidstaten positieve effecten heeft voor hun economie.
Samengevat worden eerst de maatregelen opgesomd die het kabinet reeds heeft genomen ter
bestrijding van oneerlijke concurrentie, schijnconstructies en zwart werk, en vervolgens welke
nieuwe, aanvullende maatregelen worden genomen.
De reeds genomen of in gang gezette maatregelen zijn:
· uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende
arbeid naar alle sectoren (per 15 december 2005);
· invoering eerste-dagsmelding (per 1 juli 2006);
· vereenvoudiging van de bewijslast voor de Belastingdienst bij niet-betaling van loonbelasting
en sociale premies door uit te gaan van een fictief dienstverband van 6 maanden
(wetsvoorstel Fiscale Rechtshandhaving); het betreffende wetsvoorstel ligt nu bij de Tweede
Kamer; dit wetsvoorstel is uitsluitend genomen in het kader van de vereenvoudiging van de
fiscale rechtshandhaving;
· invoering van een bestuurlijke boete bij illegale tewerkstelling en een forse verhoging van de
boetebedragen (per 1-1-2005);
· introductie van een NEN-certificeringssysteem in de uitzendbranche vóór de zomer van
2006;
· uitbreiding van het aantal inspecties van de Arbeidsinspectie van 3900 in 2003 naar 11.000
in 2006.
6
In de periode tot 1 januari 2007 worden bovendien nog de volgende flankerende maatregelen
genomen. In de bijgevoegde nota wordt daar nader op ingegaan:
· Introductie van een bestuurlijke boete op betaling onder het wettelijk minimumloon, in
combinatie met een forse intensivering van het aantal onderzoeken van de Arbeidsinspectie
naar mogelijke WML-ontduiking. Vaststelling van betaling onder WML kan door de
Arbeidsinspectie worden doorgegeven. Hiermee kunnen vakbonden ook gerichter naleving
van CAO afdwingen. Vakbonden kunnen in de risico-analyse van de AI een rol spelen door
aan te geven waar zij onderbetaling zien.
· Om het toezicht van de Arbeidsinspectie op WML-ontduiking effectiever te maken en voor
de werknemer transparanter te maken hoeveel deze minimaal dient te verdienen, laat ik een
wetswijziging voorbereiden, waarmee het minimumloon voortaan uitgedrukt wordt in een
minimumuurloon.
· Versterking van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Belastingdienst en
Arbeidsinspectie in de aanpak van illegale arbeid, schijn-zzp-ers (werknemers die zich
voordoen als zelfstandige zonder personeel) en bestrijding van zwart werk.
· Intensivering van de aanpak van wantoestanden in de huisvesting van seizoenswerkers uit de
nieuwe lidstaten.
Vanwege de handhaving van de tewerkstellingsvergunningsplicht blijft tot 1 januari 2007 de
arbeidsmigratie vanuit de nieuwe lidstaten optimaal gemonitord. Voor de periode daarna
onderzoek ik nog of monitoring zolang dit nodig is plaats kan vinden via het Burger Service
Nummer of de Polisadministratie van het UWV.
Ik ben ervan overtuigd dat er met dit pakket van maatregelen aan de ene kant wordt voldaan aan
het uitgangspunt van een vrij verkeer van werknemers en er aan de andere kant voldoende
waarborgen worden gecreëerd om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden adequaat te
kunnen tegengaan.
In de bijgevoegde notitie worden bovenstaande en een aantal andere overwegingen nader
uitgewerkt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
7
1 mei 2006: Werknemersverkeer met de nieuwe EU-lidstaten
Inleiding: het overgangsregime voor het vrij verkeer van werknemers
In het Toetredingsverdrag tussen de Europese Unie en de oude lidstaten enerzijds en de nieuwe
lidstaten anderzijds is vastgelegd dat er voor maximaal zeven jaar een overgangstermijn mag
worden toegepast voor het werknemersverkeer. Uiterlijk op 1 mei 2011 moet het vrij verkeer
van werknemers in de hele EU van toepassing zijn. Op 1 mei 2006 loopt de eerste termijn van
het overgangsregime af. Lidstaten die de overgangstermijn willen verlengen, moeten dit vóór 1
mei 2006 melden aan de Europese Commissie. Anders treedt automatisch het vrij verkeer van
werknemers in werking. Op 1 mei 2009 loopt de tweede termijn van het overgangsregime af. Na
die datum dienen lidstaten die de overgangsmaatregel willen handhaven, aan te tonen dat de
arbeidsmigratie verstorend zal werken op de arbeidsmarkt.
Een lidstaat die de tijdelijke beperkingen op het werknemersverkeer heeft opgeheven, kan tot
uiterlijk 1 mei 2011 deze beperkingen opnieuw invoeren als de arbeidsmigratie daadwerkelijk
leidt tot verstoring van delen van de arbeidsmarkt. Het invoeren van een dergelijke maatregel is
wel afhankelijk van goedkeuring door de Europese Commissie. De lidstaat dient de verstoring op
de arbeidsmarkt aan te tonen aan de hand van objectieve data en statistieken. De Europese
Commissie neemt vervolgens het besluit of de betreffende lidstaat de toegang tot delen van zijn
arbeidsmarkt mag beperken. De Raad van Ministers van de EU kan vervolgens dit besluit van de
Commissie vernietigen of wijzigen.
Op 1 mei 2004 heeft Nederland voor de eerste fase van het overgangsregime een
overgangsmaatregel ingevoerd. Nederlandse werkgevers moeten voor werknemers uit de nieuwe
lidstaten een tewerkstellingsvergunning aanvragen. Die vergunning wordt alleen verleend als
aangetoond kan worden dat er in de oude lidstaten geen passend arbeidsaanbod gevonden is.
Alleen voor sectoren/beroepen waar een tekort aan nationaal arbeidsaanbod was, kon CWI de
individuele arbeidsmarkttoets laten vervallen. Nu op 1 mei 2006 de tweede fase van het
overgangsregime in werking treedt, heeft het kabinet zich intensief bezonnen op het te voeren
beleid. Het Ecorys-onderzoek, het rapport van de Europese Commissie en de uitkomsten van
overleg met sociale partners en internationaal overleg hebben de bouwstenen opgeleverd voor
het kabinetsstandpunt, zoals dat in de aanbiedingsbrief is verwoord. Het was geen gemakkelijke
beslissing. Voor- en nadelen, kansen en bedreigingen, nationale en internationale belangen zijn
tegen elkaar afgewogen. In deze notitie vindt u de neerslag hiervan.
De notitie is als volgt opgebouwd:
1. De te verwachten migratie uit de nieuwe lidstaten
2. De kenmerken van de werknemers uit de nieuwe lidstaten
3. De gevolgen voor de arbeidsmarkt.
4. Arbeidsvoorwaarden
5. Huisvesting
6. De gevolgen voor de sociale zekerheid/overheidsfinanciën
7. De relatie met het diensten- en zelfstandigenverkeer en illegale tewerkstelling
8. Sociaal-economische ontwikkelingen
9. De internationale context
---
1. De te verwachten arbeidsmigratie van werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten
a. Algemene migratieontwikkeling
De ontwikkeling van de arbeidsmigratie staat in de context van de algemene
migratieontwikkeling. In de jaren tussen 1960 en 2003 heeft Nederland meer immigratie dan
emigratie gekend. In 2003 krijgt de migratieontwikkeling echter een bijzondere wending en
ontstaat er een negatief migratiesaldo. In 2005 lag het aantal emigranten 27.000 hoger dan het
aantal immigranten. Vooral de asielmigratie en gezinsmigratie zijn sterk afgenomen.
Daartegenover groeit het aantal immigranten, dat hier komen voor arbeid en studie.
Tabel 1: ontwikkeling migratie in Nederland
Jaar Saldo immigratie Immigratie Emigratie
emigratie
2000 53.873 132.850 78.977
2001 50.838 133.404 82.566
2002 24.332 121.250 96.918
2003 -317 104.514 104.831
2004 -16.216 94.019 110.235
2005 -27.000 94.000 121.000
Cijfers Ecorys/CBS.
Een derde van de totale migratiestroom bestaat uit migratie tussen Nederland en de overige oude
lidstaten van de EU. In 2004 bedroeg de immigratie vanuit de oude lidstaten 31.517 personen en
de emigratie naar de oude lidstaten 40.177 personen.
De migratiestromen tussen Nederland en de nieuwe lidstaten waren tot 2003 beperkt: een
immigratie rond de 3.750, een emigratie rond de 1.200 personen2. In 2004 zien we een stijging
van zowel immigratie (7.500) als emigratie (1.600).
b. Arbeidsmigratie in 2005
Het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit de nieuwe lidstaten is
sinds 1 mei 2004 fors gestegen (zie tabel 2). Deze stijging valt samen met een daling van het
aantal vergunningen voor arbeidsmigranten van buiten de EU.
Tabel 2: Afgegeven tewerkstellingsvergunningen 2001-2005
Totaal afgegeven Twv's nieuwe Twv's voor niet-EU Percentage twv's
twv's lidstaten werknemers nieuwe lidstaten
2001 30.153 7.031 23.122 23%
2002 34.558 10.563 23.995 31%
2003 38.036 12.540 25.496 33%
2004 44.207 24.728 19.479 56%
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid