Inbreng Algemeen overleg Initiatief Crone
dinsdag 28 maart 2006 13:18
André Rouvoet:
Voorzitter. Een behandeling van een initiatiefwetsvoorstel moet
beginnen met complimenten aan de indiener dat een wetsvoorstel is
ingediend. Hoe een fractie of de Kamer ook oordeelt over een
initiatiefwetsvoorstel, het is bekend dat het uitwerken, indienen en
verdedigen van een initiatiefwetsvoorstel veel werk is. Dat doet een
lid van de Kamer dan ook pas als hij vindt dat er op een belangrijk
terrein sprake is van nalatigheid of dat actie ondernomen moet worden
waar de regering die achterwege laat of dat het gewoonweg te lang
duurt. De Kamer heeft nu eenmaal dit recht voor individuele leden. Als
je daarvan gebruik maakt, moet je weten waar je aan begint. Het brengt
veel werk met zich. Dat betekent een compliment voor de heer Crone,
die zijn zorgen over de aanhoudende verschraling van de bancaire
dienstverlening in dorpen en oude stadswijken heeft omgezet in een
initiatiefwetsvoorstel.
De heer Crone heeft daarbij assistentie gekregen. Het is de zaak van
de indiener door wie hij zich laat adviseren. Mij trof echter dat dit
hem er kennelijk toe heeft gebracht in de aanvankelijke memorie van
toelichting voortdurend in het meervoud te spreken over "de
indieners". Hij had daarbij ongetwijfeld zijn medewerker op het oog.
In het gecorrigeerde wetsvoorstel, zie de memorie van toelichting
onder stuk nr. 6, is dat noodzakelijkerwijs gecorrigeerd. Hij heeft
daarmee ongetwijfeld niet het werk van de medewerker en adviseur
willen wegpoetsen. Hij heeft zich slechts gevoegd naar de
parlementaire zeden om alleen het lid dat het wetsvoorstel indient als
de indiener te beschouwen. Impliciet heeft hij daarmee aangegeven dat
het een gezamenlijk project is. Dat is terecht.
De zorgen over de verschraling van de dienstverlening en meer in het
algemeen over het voorzieningenniveau en de leefbaarheid in de oude
stadswijken en die op het platteland deel ik met collega Crone.
Ouderen, mensen met een functiebeperking, mensen met een handicap en
veel mkb'ers worden dagelijks geconfronteerd met de verschralende
dienstverlening door de sterke teruggang van het aantal bankfilialen.
In 1998 waren het er nog 7000. Nu zijn het er nog zo'n 3700. Daarbij
moet niet uit het oog worden verloren dat de teruggang in het aantal
bankfilialen geen geheel onlogisch proces is, niet alleen vanuit
efficiencyoogpunt maar ook gezien de samenhang met de opmars van de
digitale dienstverlening. Met name in Nederland wordt door veel mensen
elektronisch gebankierd. Veel burgers, met name de jongere generaties,
merken niet zo veel of helemaal niets van de terugging in het aantal
bankfilialen. Door velen wordt de bank op het web wekelijks of
dagelijks met een bezoekje vereerd. Ook voor een pinpas hoeft iemand
niet meer naar een bankfiliaal. Dat kan gewoon per post. Daarmee wil
ik het probleem waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing wil bieden
niet bagatelliseren of terzijde schuiven.
Immers, vooral voor de ouderen en veel winkeliers is de forse afname
van het aantal bankfilialen wel degelijk een verschraling. Toch is het
wel een discussie waard waarom uitgerekend wetgeving hier het
instrument is om de toegankelijkheid tot en bereikbaarheid van
basisbetaaldiensten te garanderen. De Raad van State was in zijn
commentaar op het wetsvoorstel nogal kritisch. Hij merkt namelijk op
dat er voor een verantwoordelijkheid van de wetgever sprake moet zijn
van een evident falen van de markt, een maatschappelijk belang dat
overheidsoptreden rechtvaardigt en voldoende duidelijkheid dat de
overheid het probleem effectief kan aanpakken. Ten slotte zegt de Raad
van State dat duidelijk moet zijn dat de wet de meest aangewezen weg
is en dat er geen ongewenste neveneffecten ontstaan. Dat laatste is
voor mij cruciaal.
Het is logisch dat ook de banken zelf niet zitten te wachten op dit
wetsvoorstel. Volgens de Rabobank waren er in 2005 niet meer dan
twintig witte vlekken volgens de Crone-norm. De banken vinden
wetgeving een te groot middel voor een relatief klein probleem.
Dat geld een belangrijk goed is, zal iedereen beamen. Dat geldt dus
ook voor basisbetaaldiensten. De indiener spreekt in dit verband zelfs
over een "recht op een goede toegang tot betalingsverkeer". Hij maakt
in dit verband een vergelijking met elektriciteit. Net als
elektriciteit is geld onmisbaar. Voor elektriciteit hebben wij de
Elektriciteitswet die de toegang tot elektriciteit reguleert en voor
het betalingsverkeer zou dat dus deze "Crone-wet" moeten zijn. Ik zie
de analogie en ik onderken het publieke belang. Toch vraag ik de
indiener om nog eens helder uiteen te zetten waarom de overheid in
dezen als wetgever zou moeten optreden. Ik vind die vraag cruciaal.
Was een alternatief -- bijvoorbeeld een convenant met de bancaire
sector -- in het geheel geen optie?
Men moet mij goed verstaan: mijn fractie onderschrijft de
doelstellingen van de initiatiefwet. Wie zou dat niet doen als het
gaat om toegankelijkheid, veiligheid, bereikbaarheid en een redelijke
prijsstelling van basisbetaaldiensten? Maar voordat mijn fractie tot
steun aan dit wetsvoorstel kan overgaan, moeten nut en noodzaak helder
zijn. Daarbij weegt het voorzieningenniveau op het platteland en in de
oude stadswijken zwaar. De uitdaging voor collega Crone is niet zozeer
om het maatschappelijk belang aan te tonen -- daarvan zijn wij wel
overtuigd -- maar om duidelijk te maken dat wetgeving noodzakelijk is.
In dit verband zou ik de termen "proportionaliteit" en
"subsidiariteit" willen noemen. Ik daag de heer Crone uit om mijn
fractie van die noodzaak te overtuigen. Meer in het algemeen stel ik
de vraag aan de orde bij welke voorzieningen, die wij allemaal
belangrijk vinden en die ik wil voorzien van het predikaat "publiek
belang", overheidsingrijpen bij wet wel en niet aangewezen is.
Voorzitter. Ik vraag mij af waarom wij nu over het wetsvoorstel
spreken, terwijl het advies van Actal er nog niet is. Dat advies
verschijnt half april. Het lijkt mij dat het relevant kan zijn voor de
beoordeling van het wetsvoorstel om een kwantificering van de
administratieve lasten bij de hand te hebben. Ik weet niet wanneer
collega Crone gaat antwoorden, maar ik vind dit advies wel van belang
voor de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Dan nog een paar vragen over de inhoud van dit wetsvoorstel:
Waarom voldoet een rijdend bankfiliaal niet? Waarom moet er sprake
zijn van een fysieke locatie, zoals de heer Crone wil? Waarom is een
servicewinkel okay, maar zegt de indiener tegen een servicebusje
"nee"?
Een norm is natuurlijk altijd arbitrair, maar waarom heeft de indiener
gekozen voor een servicepunt op elke drie km/5000 inwoners? Waarom
niet aangesloten bij de huidige straal van 5 km uit het Besluit
algemene richtlijnen post of bij het oorspronkelijke initiatief van
oud-collega's Witteveen en Melkert waarbij het gaat om vijf km/10.000
inwoners?
De vraag is of de normen die uiteindelijk bij het wetsvoorstel zullen
gelden, in een wet moeten worden opgenomen of in een algemene
maatregel van bestuur. De indiener kiest voor de algemene maatregel
van bestuur, omdat de wet anders te uitvoerig zou worden. Ik krijg
hier graag een nadere toelichting op. Als de normen helder zijn en
onbetwistbaar voor de indiener, kan ik mij voorstellen dat ze wel in
de wet worden opgenomen, omdat het nu ook weer niet zo'n pakket is.
Kan de indiener iets nauwkeuriger ingaan op de door hem voorziene
inhoud van de algemene maatregel van bestuur?
Mijn laatste opmerking ziet op de aanbestedingsprocedure waaraan
iedere bank vrijwillig mag meedoen. Mocht dit niet lukken, dan
overweegt de indiener om de wet te zijner tijd aan te passen en de
uitvoering van de opdracht om een basisbetaaldienst aan te bieden,
verplicht te stellen zoals ook bij de post- en telecommunicatiesector
het geval is. Ik krijg graag een nadere uitleg over de verhouding
tussen het huidige vrijwillige karakter en het eventueel toekomstige,
verplichtende karakter van de wet en hoe dit vorm en inhoud moet
krijgen, mede tegen de achtergrond dat de bancaire sector anders dan
bijvoorbeeld de post- en telecommunicatiesector, geen dominante
marktpartij kent. Hoe ziet hij dit naast elkaar?
* 31 maart - Debat over dubieuze internetfora
* 29 maart - Vragen over uitzetting bekeerde moslims naar
Afghanistan
* 28 maart - Ik wil de ellende niet vergeten
* 28 maart - Troepen niet koppelen aan vonnis Rahman
ChristenUnie