Aan de Voorzitter van de Tweede Postbus 90801
Kamer der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `S-GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Uw brief 28 februari 2006
Ons kenmerk AV/A&Z/2006/18715
Datum 29 maart 2006
Onderwerp Kamervragen over het doelgroepenbeleid van de Wet
kinderopvang.
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de CDAfractie en de PvdA-fractie
van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het doelgroepenbeleid
van de Wet kinderopvang.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Bijlage(n): Antwoorden op vragen van de vaste kamercommissie SZW
28 447, nr.
Kamervragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het
doelgroepenbeleid kinderopvang.
I. Vragen van de CDA-fractie:
Vraag 1.
Eén van de ouders werkt, de ander zit in de WAO en is tengevolge van zijn ziekte niet in staat
voor zijn kind te zorgen. De werkgever van de werkende ouder geeft geen bijdrage, omdat er
een niet werkende ouder is. De gemeente vindt ook dat deze situatie niet onder sociaal-
medische indicatie hoort. Zijn er gesprekken met de VNG geweest, welke criteria worden
aangelegd voor sociaal-medisch indicatie?
Antwoord 1.
In 2005 heeft het Rijk 22,1 mln. beschikbaar gesteld aan gemeenten, bestemd voor
kinderopvang voor mensen met een sociaal-medische problematiek via storting in
Gemeentefonds. Voor 2006 en 2007 is deze storting verlengd en is nog eens 10,1 mln extra
in het Gemeentefonds gestort. Dit na overleg met de VNG en mede naar aanleiding van
signalen van gemeenten over de dreigende ontoereikendheid van het reeds eerder beschikbaar
gestelde bedrag. Zoals bekend is de uitkering aan gemeenten via het gemeentefonds een
algemene uitkering, waarbij geen criteria worden gesteld. Er zijn dus geen criteria van
rijkswege opgelegd op basis waarvan gemeenten hun beleid ten aanzien van sociaal-medisch
indicatie moeten vormgeven.
Vraag 2.
Welke criteria acht de regering denkbaar om in aanmerking te komen voor sociaal-medische
indicatie? Is bijvoorbeeld een verklaring van een huisarts dat iemand niet in staat is voor zijn
kind te zorgen, als de andere partner werkt voldoende om toch in aanmerking te komen voor
en bijdrage van gemeentewege?
Antwoord 2.
In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 1, kan ik hier geen uitspraken over doen, gezien de
autonome verantwoordelijkheid van gemeenten op dit terrein.
Vraag 3.
Sommige gemeente hanteren bij het toekennen van een bijdrage op grond van een sociaal-
medische indicatie, een vermogenstoets als bij de bijzondere bijstand. Graag een reactie van de
regering op deze voorwaarde.
Antwoord 3.
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Kan de regering inzicht geven in de verschillende criteria die gemeenten zoal hanteren?
Antwoord 4.
In aanloop naar de extra storting van 10,1 mln. heb ik informatie ontvangen van de G4 en
een gesprek gehad met vertegenwoordigers van de G30 over hun inzet van het SMI-budget.
1
Het blijkt dat gemeenten de doelgroep verschillend afbakenen en bezig zijn met het
ontwikkelen van een protocol voor indicatiestelling door bijvoorbeeld de GGD of het CIZ.
De gehanteerde criteria verschillen per gemeente.
Vraag 5.
In het bedrag van 200 miljoen dat de regering extra uittrekt voor kinderopvang, zit ook een
klein bedrag voor gemeenten in verband met bijdragen op grond van sociaal-medische
indicatie. Waarom is hier een extra bedrag uitgetrokken? Is het bedrag dat in het
gemeentefonds hiervoor werd uitgetrokken geheel uitgegeven in 2005?
Antwoord 5.
Dit extra bedrag is náást de intensivering van 200 mln. beschikbaar gesteld en is een reactie
op het signaal van gemeenten dat het oorspronkelijk geraamde bedrag voor niet elke gemeente
voldoende was. Dit is onder andere veroorzaakt doordat bij de oorspronkelijke raming
onvoldoende rekening was gehouden met voormalige bedrijfsplaatsen voor werknemers met
een chronische zieke partner, die in de huidige situatie geen aanspraak op kinderopvangtoeslag
via de Belastingdienst kunnen maken omdat een van de partners niet werkt en hierdoor
aangewezen zijn op kinderopvang op sociaal-medisch indicatie via de gemeente.
II. Vragen van de PvdA-fractie
Vraag 6.
Hoe zijn de verschillende doelgroepen in het inburgeringsbeleid verzekerd van kinderopvang?
Antwoord 6.
Onder de huidige Wet kinderopvang hebben nieuwkomers, zoals bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers die een inburgeringsprogramma volgen,
aanspraak op kinderopvangtoeslag.
Zodra de Wet inburgering van kracht wordt, verdwijnt het onderscheid tussen nieuw- en
oudkomers. Op dat moment vallen alle inburgeringsplichtigen die een door de gemeente
aangeboden inburgeringsvoorziening volgen onder de Wet kinderopvang.
Vraag 7.
Er bereiken de leden van de PvdA-fractie geluiden uit het veld dat de vraagfinanciering waar
de Wet kinderopvang op gebaseerd is niet goed werkt voor inburgeraars. Dit zou onder andere
te maken hebben met de veranderingen waaraan de cursustijden en dagen onderhevig zijn en
het feit dat de inburgeraars de taal niet goed genoeg beheersen voor de aanvraag in de bijdrage
in de kinderopvangkosten. Zijn deze geluiden ook bij de regering bekend? Zo ja, wat heeft de
regering ondernomen om de problemen op te lossen? Zo neen, is de regering bereid te
onderzoeken in hoeverre de Wet kinderopvang aansluit bij de behoefte van inburgeraars?
Antwoord 7.
De aanspraak voor kinderopvangtoeslag geldt nu alleen nog voor nieuwkomers en niet voor
alle inburgeraars. Dat cursustijden wisselen hoeft voor nieuwkomers voor de aanspraak op
kinderopvangtoeslag geen belemmering te zijn. Ik verwacht dat aanbieders hier ook flexibel
mee omgaan. Ik erken dat de taalbarriere bij nieuwkomers een probleem kan zijn bij het
invullen van het aanvraagformulier. Ik heb echter ook begrepen dat er veel gemeenten zijn die
2
doelgroepouders, waaronder nieuwkomers, begeleiden bij de aanvraag en bij het vinden van
een kinderopvangplaats.
Vraag 8.
Heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg gehad met de minister van
Vreemdelingenzaken en Integratie over kinderopvang in het kader van inburgering en hoe dit
het beste gestalte kan worden gegeven? Zo ja, wat is er uit dit overleg gekomen? Zo neen, is de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereid dit alsnog te doen?
Antwoord 8.
In nauw overleg met mijn collega van Vreemdelingenzaken en Integratie is het besluit
genomen om bij invoering van de Wet inburgering alle inburgeraars, zoals genoemd in mijn
antwoord op vraag 6, aanspraak op kinderopvangtoeslag te laten hebben.
Vraag 9.
Wat is de huidige stand van zaken rond de financiering van de kinderopvang voor huishoudens
met een sociaal-medische problematiek?
Antwoord 9.
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 10.
Zijn de tekorten met de verhoging van het budget voor de doelgroep met een sociaal-medisch
indicatie van 10,1 mln inmiddels opgelost? Zo neen, welke gemeenten hebben op dit
moment nog problemen met de financiering en hoe wordt dit opgelost?
Antwoord 10.
De extra storting van 10,1 mln. is bestemd voor 2006 en 2007. Ik heb geen signalen
ontvangen dat het bedrag niet voldoende zou zijn.
Vraag 11.
Is er op dit moment nog sprake van verschillen tussen de gemeenten in de toekenning van een
bijdrage in de kinderopvang voor huishoudens met een sociaal-medische problematiek? Kan
de regering dit toelichten aan de hand van voorbeelden van het beleid van een aantal kleine,
middelgrote en grote gemeenten?
Antwoord 11.
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 4.
Vraag 12.
Is de regering van mening dat één van de oorzaken van de problemen rondom de financiering
van de kinderopvang voor huishoudens met sociaal-medische problematiek is dat het budget
niet geoormerkt is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, gaat de regering het budget alsnog
oormerken?
Antwoord 12.
Ik heb niet de indruk dat de financiering een probleem is. De vorm van financiering garandeert
wellicht geen uniformiteit, maar gemeenten ontwikkelen op dit moment een gedegen beleid
voor de sociaal medische doelgroep.
3
Vraag 13.
Zijn er al resultaten bekend van het onderzoek naar de werking van de doelgroepensystematiek
onder de Wet kinderopvang? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo neen,
wanneer worden deze resultaten verwacht?
Antwoord 13.
Dit onderzoek loopt nog. Naar verwachting worden de resultaten in juli 2006 aan de Tweede
Kamer aangeboden.
Vraag 14.
Wanneer kan de Kamer de nadere uitwerking van de motie Bussemaker en Bibi de Vries
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2005-2006, 30300 XV, nr.46) verwachten?
Antwoord 14.
Ik zal de Tweede Kamer vóór 1 juli 2006 de uitwerking van genoemde motie, waarin wordt
gevraagd mantelzorgers onder de Wet kinderopvang te brengen, toesturen.
4
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid