Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 Der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Binnenhof 1a Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 4007

Uw brief Ons kenmerk

- IZ/EA/2006/25717

Onderwerp Datum
Verslag van de bijeenkomst van de Raad 29 maart 2006
WSBVC van 10 maart 2006 (onderdeel
werkgelegenheid en sociaal beleid)

./. Hierbij zend ik u, mede namens Staatssecretaris van Hoof, het verslag van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken op 10 maart in Brussel (onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid).

De Raad heeft een serie bijdragen vastgesteld ten behoeve van de Voorjaarstop over Groei en Werkgelegenheid. Volgens de Raad WSB moet de focus in de Lissabonstrategie komend jaar liggen op implementatie en uitvoering.

Naar aanleiding van de presentatie van de Commissiemededeling over overgangsmaatregelen inzake het vrij verkeer van werknemers maakten Spanje, Finland en Portugal melding van het besluit per 1 mei a.s. over te gaan tot een volledig vrij verkeer. Duitsland en Oostenrijk behouden de maatregelen. België gaf aan voorlopig een vergunningenstelsel te handhaven maar het verkrijgen daarvan voor sommige beroepen te vergemakkelijken. Italië continueert de bestaande quotumregeling, maar heeft het plafond hiervoor aanzienlijk verruimd. Denemarken, Griekenland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland moeten binnenkort nog een besluit nemen.

De Raad ging akkoord met een algemene oriëntatie op het dossier 1408/71 (wijzigingen 2005) in afwachting van de adviezen van het EP en het Europees Sociaal Comité (ESC).

Tenslotte heeft de staatssecretaris in het AO ter voorbereiding op de Raad WSB op 9 maart een tweetal toezeggingen gedaan, die ik hiermee gestand wil doen. Bijgevoegd treft u daartoe een actuele stand van zaken aan op de arbeidstijdenrichtlijn, alsmede een toelichting op de achtergronden bij de aanbeveling van de Commissie over de arbeidsparticipatie van etnische minderheden in Nederland, waarover Nederland vorig jaar oktober gerapporteerd heeft in het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP).

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Verslag van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (deel WSB) van 10 maart 2006

Het Voorzitterschap gaf aan dat het voorstel `arbeidstijden' inderdaad niet op de agenda staat. Het streven is een compromis te bereiken op de Raad van juni.
De voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad en de tripartiete top werden tegelijk behandeld.
Een jaar is verstreken sinds de start van de tussentijdse herziening van de Lissabonstrategie. Lidstaten hebben dit jaar hun eerste nationale hervormingsprogramma ingeleverd. Commissaris Spidla lichtte de beoordeling van de Commissie toe op deze eerste jaargang, zoals beschreven in het Jaarlijks Voortgangsverslag. De hervormingsprogramma's van de lidstaten laten duidelijke ambities zien. Het wordt nu zaak de plannen ook te realiseren. Op een viertal terreinen zijn de komende jaren extra inspanningen nodig. Het betreft kennis en innovatie, verbeteringen in het investeringsklimaat (vooral voor het MKB), energie en meer en betere banen. Lidstaten zullen zich meer moeten richten op het activeren van mensen, zoals het geven van begeleiding naar werk voor jonge werkzoekenden binnen 100 dagen en het brengen van een balans tussen flexibiliteit en zekerheid in sociale zekerheids- en arbeidsvoorwaardenregelingen. Tot slot wees Commissaris Spidla op het belang van de gelijke behandeling man/vrouw. De avond voorafgaand aan de Raad heeft overleg plaatsgevonden met de sociale partners over de Lissabonstrategie en de EP stemming over de dienstenrichtlijn.
In een bijna volledige tafelronde bleek een zeer brede instemming met de focus op implementatie. Geen beloften alleen, maar daden op nationaal niveau. Europa moet werk maken van het scheppen van nieuwe banen, het verhogen van de vaardigheden van de beroepsbevolking en het geven van gelijke kansen aan alle groepen die nu nog ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt.

Het key message paper van de Raad WSB ten behoeve van de Voorjaarstop, gezamenlijk voorbereid door het sociaal beschermingscomité (SPC) en het werkgelegenheidscomité (EMCO), werd ongewijzigd omarmd. De Voorzitter van het EMCO benadrukte dat de werkgelegenheidsrichtsnoeren dit jaar ongewijzigd moeten blijven. De Voorzitter van het SPC wees op de nieuwe procedure en werkmethode die in zijn comité is afgesproken om hervormingen op sociaal terrein ook te laten bijdragen aan de Lissabondoelstellingen. De gezamenlijke Verslagen Werkgelegenheid en Sociale insluiting en Bescherming werden door de Raad aangenomen. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, riepen de Commissie op in 2007 weer landenspecifieke aanbevelingen uit te werken.
De Raad nam de gezamenlijke opinie van het SPC en economisch beleidscomité (EPC) eveneens aan en steunde daarmee het voorstel de open coördinatieprocedures van insluiting, pensioenen en gezondheidsdiensten de komende jaren te stroomlijnen. De nieuwe werkmethode verbetert de interactie met de Lissabonagenda en moet de coördinatielast beperken.
Vele Ministers benadrukte de belangrijke rol die sociale partners spelen in de implementatie van de Lissabondoelstellingen. Diverse lidstaten lichtten toe welke afspraken op nationaal niveau zijn gemaakt die de betrokkenheid van sociale partners bij de implementatie hebben versterkt. Diverse lidstaten wezen er in dit verband op dat in de eigen hervormingsplannen veel aandacht is gegeven aan de combinatie beroeps- en gezinsleven. Vooral jonge vrouwen met kinderen participeren nog te weinig. Investeringen in kinderopvang en mogelijkheden

voor verlof zijn overeengekomen om deze vrouwen ook een kans te geven. Commissaris Spidla maakte melding van een mededeling die de Commissie nog voor de zomer zal presenteren over de gevolgen van de vergrijzing. Een aantal lidstaten wees op het belang van een Genderpact, welke regeringsleiders tijdens hun zitting eind maart overeen moeten komen. Voorts benadrukte een groot aantal lidstaten dat investeren in groei en werkgelegenheid moet samengaan met het garanderen van een hoog niveau van sociale insluiting en samenhang. Europa moet serieus werk maken van de doelstelling armoede in Europa, vooral ook onder kinderen, uit te roeien. De prioriteit die de Commissie, samen met het Oostenrijkse Voorzitterschap legt op het thema `flexicurity', ook een onderwerp van de informele Raad WSB eind januari, kreeg alom waardering. Het flexibiliseren van de arbeidsmarkt, moet samengaan met het bieden van zekerheid. Sociaal beleid vormt in vele opzichten een productieve factor, en deze moet in het proces van Lissabon voor het voetlicht (blijven) komen. Zij die niet langer actief zijn, moeten het recht hebben op gelijke toegang tot zorg- en pensioenvoorzieningen. In een vergrijzende samenleving vraagt de betaalbaarheid van deze voorzieningen om extra aandacht.

Ook Nederland heeft de boodschappen in het key message paper van de Raad WSB volledig ondersteund. De focus in de Lissabonstrategie moet nu liggen op de implementatie van voornemens uit de nationale hervormingsprogramma's. De geïntegreerde richtsnoeren moeten dit jaar onveranderd blijven en nieuwe voorstellen, zoals de 100 dagen waarbinnen jonge werkzoekenden een traject richting werk moeten krijgen, kunnen beter op nationaal niveau uitgewerkt worden. Op dat niveau kan maatwerk geleverd worden. Op EU-niveau moet de aandacht liggen op het delen van ervaringen en het van elkaar leren. Komend jaar zullen op basis van de nieuwe plannen in het najaar, de landenspecifieke aanbevelingen weer ingezet moeten worden, om de druk op lidstaten te behouden daad bij woord te voegen. Nederland steunde de nieuwe samenwerkingsprocedure op het terrein van sociale insluiting. Deze zal de sociale dimensie van de Lissabonstrategie verder in moeten vullen. Nederland rekent erop dat de nieuwe procedures de coördinatielast aanmerkelijk zal verlichten.
Het Voorzitterschap concludeerde grote eensgezindheid bij lidstaten over de sleutelboodschappen van de Raad WSB aan de Voorjaarstop. Het debat toonde aan dat de ambities op het terrein van arbeidsmarkt en sociaal beleid hoog zijn, en dat lidstaten de komende jaren voor de taak staan deze ambities waar te maken. De focus in de Lissabonstrategie moet nu liggen op implementatie en uitvoering. De geïntegreerde richtsnoeren moeten ongewijzigd blijven. Het Voorzitterschap zal de boodschappen aan de Voorzitter van de Europese Raad overbrengen.
Werkprogramma van het Comité voor de werkgelegenheid 2006
De Raad nam kennis van het werkprogramma van de EMCO en de daaronder ressorterende werkgroepen. Het werkprogramma werd mondeling toegelicht door de Voorzitter. Werkprogramma van het Comité voor sociale bescherming 2006
De Raad nam kennis van het werkprogramma van het SPC en de daaronder ressorterende werkgroepen. Het werkprogramma werd mondeling toegelicht door de Voorzitter.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale- zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Diverse wijzigingen 2005)
De Raad stemde in met de algemene oriëntatie in afwachting van de adviezen van het EP en het Europees Sociaal Comité.
Verslag over de werking van de overgangsmaatregelen van het Toetredingsverdrag van 2003 Commissaris Spidla presenteerde kort het rapport, waarin hij de goede ervaringen in landen zonder maatregelen benadrukte: migratiestromen zijn beperkt en er treedt geen verdringing op. Hierna vroeg een groot aantal delegaties het woord.
Spanje en Portugal kondigden aan dat zij per 1 mei a.s. het vrij verkeer van werknemers voor de acht nieuwe lidstaten gaan toepassen.
Finland zei een dergelijk voorstel aan het parlement te hebben voorgelegd. Een aantal nieuwe lidstaten hield een pleidooi voor het vrij verkeer van werknemers, dat zij in het kader plaatsten van Lissabon, de groei van de economie, de interne markt en de vier vrijheden. Het uitwisselen van betere gegevens, controle, het optreden tegen illegale arbeid, en dergelijke zijn belangrijke aspecten die in dit verband verder moeten worden uitgewerkt. Duitsland gaf aan door te gaan met de maatregelen. Deze zijn onder andere nodig door de geografische ligging en de hoge werkloosheid in de nieuwe Bundesländer. Denemarken verwacht dat de - overigens liberaal ingevulde ­ overgangsmaatregel zal worden voorgezet en geleidelijk afgebouwd zal worden. De overgangsmaatregel dient vooral als toets op de arbeidsvoorwaarden.
België maakte melding van het besluit van de regering voorlopig door te gaan met de maatregelen. Wel wordt het makkelijker werknemers te werven voor beroepen waaraan een tekort is. Meer informatie en registratie is nodig.
Frankrijk gaf aan binnenkort met een standpunt te komen. Beraad is nog gaande. Er is een positieve houding. Sociale partners hebben aangegeven voor stapsgewijze afschaffing van de maatregelen te zijn.
Nederland zei dat deze maand de regering zich beraadt en dat in april met het parlement wordt gesproken. Het Nederlandse Ecorys-rapport vormt de basis voor de besluitvorming. Het Commissierapport zal worden meegewogen in het standpunt. Een goede controle op en handhaving van de regels is hoe dan ook van groot belang, waarvoor steun voor het bilateraal uitwisselen van informatie met andere lidstaten essentieel is.
Oostenrijk gaf aan ook door te gaan met de maatregelen (geografische ligging en beperkte opvangmogelijkheden de komende jaren). Wel wordt gedacht aan een geleidelijke afbouw. Als laatste zei ook Griekenland dat men vermoedelijk zal doorgaan met maatregelen in het kader van het overgangsregime. Op 13 april valt het definitieve besluit. Afsluitend riep Commissaris Spidla op tot het per 1 mei a.s. afschaffen van de maatregelen. Voorts presenteerde Commissaris Spidla kort de Mededeling van de Commissie inzake haar "routekaart" voor gendergelijkheid. Het betreft de marsroute voor de periode tot 2010. De Commissie heeft de volgende zes prioriteiten:

· Gelijke economische onafhankelijkheid voor vrouwen als mannen
· Een goede balans tussen werk, privé en gezin

· Gelijke bijdragen van vrouwen en mannen in besluitvorming (politiek, economisch, wetenschap)

· Maatregelen om geweld tegen vrouwen en vrouwenmokkel te reduceren


· Het verminderen van gender stereotypen in onderwijs, cultuur, arbeidsmarkt en de media.

· Promoten van gender-gelijkheid buiten de EU-landen

Tenslotte gaf de Commissaris een korte presentatie van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Fonds voor mondialisering (het zgn. globaliseringsfonds). Het voorstel komt voort uit de beraadslagingen op de Europese Raad van december 2005. De Commissaris gaf aan dat er strenge criteria zijn voor de toepassing van het fonds. Frankrijk sprak waardering uit voor het voorstel en vond dat dit dossier op de agenda van deze Raad moest blijven. Malta stipte aan dat globalisering ook voordelen heeft en dat elke Lidstaat voor het fonds in aanmerking moet kunnen komen. Zweden benadrukte dat het fonds aanvullend is en alleen bij belangrijke veranderingen toegepast mag worden op een strikte en neutrale wijze. De Commissaris beaamde het aanvullende karakter van het fonds voor herstructurering. Er moet snel kunnen worden ingegrepen in extreme situaties.

Het Voorzitterschap besloot de vergadering met het verstrekken van informatie over de door het voorzitterschap belegde conferenties:

- "Demographic Challenges - Family needs partnership" (Wenen, 2-4 februari 2006)
- "Innovations in Labour Market Policies: New Challenges in Times of Globalisation" (Wenen, 16-17 februari 2006)

- "Joint Action of Member States against Harmful Traditional Practices" (Brussel, 25 januari 2006)

Bijlage 1: Stand van zaken richtlijn arbeidstijden

Achtergrond
De arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG) bevat een aantal minimumvoorschriften inzake arbeids- en rusttijden met het oog op de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers. Bepaald is onder meer dat werknemers dagelijks een rusttijd moeten hebben van tenminste 11 aaneengesloten uren en dat de arbeidstijd per week gemiddeld maximaal 48 uur mag bedragen (artikel 6 van de richtlijn). In artikel 22 van de richtlijn is verder bepaald dat lidstaten de mogelijkheid hebben om artikel 6 van de richtlijn (maximum arbeidstijd 48 uur) niet toe te passen. Daarbij is ondermeer als uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat dit slechts is toegestaan wanneer de werknemer daarmee instemt (opt out).

Voor Nederland is herziening van de richtlijn van belang om de gevolgen van de uitspraken van Hof in de zaken Simap en Jaeger te kunnen wegnemen. In deze uitspraken bepaalde het Hof dat de volledige periode die tijdens een aanwezigheidsdienst op de arbeidsplaats wordt doorgebracht, als arbeidstijd in de zin de van de richtlijn moet worden beschouwd. Zonder aanpassing van de regelgeving zouden de gevolgen voor sectoren waar in aanwezigheids- diensten wordt gewerkt aanzienlijk zijn (Kamerstukken II 2003/04, 29376, nr. 2 en Kamerstukken II 2005/06, 29376, nr. 7). Omdat na de uitspraken van het Hof met het huidige personeelsbestand veel minder aanwezigheidsdiensten kunnen worden gedraaid, zouden extra medewerkers moeten aangetrokken wat aanzienlijke extra kosten tot gevolg heeft. Bovendien zou dit vanwege het gebrek aan voldoende gekwalificeerd en deskundig personeel niet eenvoudig te realiseren zijn.

Nederlands standpunt inzake aanpassing van de richtlijn
Nederland heeft vanaf het begin het standpunt ingenomen dat de richtlijn op het punt van aanwezigheidsdiensten moet worden aangepast, aangezien de definitie van arbeidstijd in de richtlijn onvoldoende ruimte biedt om rekening te houden met het onderscheid tussen `wachten' en daadwerkelijk werkzaamheden verrichten. Inzet van Nederland daarbij is om een duurzame oplossing te creëren voor de problemen die zijn ontstaan na de uitspraken van het Hof, zonder dat daarvoor toepassing van de opt out noodzakelijk is (Kamerstukken II 2003/04, 29376, nr. 2).

Wat betreft de opt out heeft Nederland het standpunt ingenomen dat het geen voorstander is van een opt out regeling, maar dat het bereid is om te accepteren dat deze regeling onderdeel blijft uitmaken van de richtlijn, omdat andere lidstaten dit noodzakelijk vinden. Voorwaarde daarbij is voor Nederland wel dat aan de toepassing van de opt out strengere voorwaarden worden verbonden.

Stand van zaken herziening van de richtlijn
In de Raad bestaat al sinds enige tijd overeenstemming over aanpassing van de richtlijn in verband met problematiek rond aanwezigheidsdiensten.
Voorgesteld wordt om in de richtlijn twee nieuwe definities op te nemen; een voor aanwezigheidsdienst en voor `niet-actieve tijd' tijdens een aanwezigheidsdienst. De mogelijkheid wordt gecreëerd om deze `niet-actieve tijd' geheel of gedeeltelijk niet mee te tellen als arbeidstijd.
De kans op overschrijding van de grens van de gemiddelde arbeidstijd (inclusief overwerk) van 48 uur per week wordt hiermee beperkt. Voor zover een aanwezigheidsdienst leidt tot een inkorting van de voorgeschreven dagelijkse rust dient daarvoor compensatie plaats te vinden.

Deze compensatie dient binnen een redelijke termijn plaats te vinden, zulks ter beoordeling aan de nationale wetgever of CAO-partijen.
Het breekpunt in de discussies wordt gevormd door de opt out. Voor een aantal lidstaten, waaronder het VK, is het handhaven van deze mogelijkheid in de richtlijn essentieel. Andere hechten daarentegen sterk aan een uitfasering van de opt out. Beide kampen zijn ongeveer even groot. Voor een aantal lidstaten geldt daarnaast dat zij omwille van een compromis bereid zijn zich flexibel op te stellen.
Voor Nederland geldt dat het op basis van de voorgestelde aanpassingen van de definities de opt out niet nodig heeft om de belangrijkste problemen rond aanwezigheidsdiensten op te lossen. Nu echter een akkoord over aanpassing van de richtlijn uitblijft, worden in Nederland de regels voor aanwezigheidsdiensten aangepast. Onderdeel van deze aanpassing is de invoering van de opt out voor aanwezigheidsdiensten. (Kamerstukken II 2005/06, nrs. 6 en 7). Nederland blijft er echter de voorkeur geven aan een structurele oplossing door middel van en aanpassing van de richtlijn. De Nederlandse inzet is dan ook nog steeds gericht op een zo spoedig mogelijke herziening van de richtlijn

Dubbele contracten
Tijdens de Raad WSBVC van 8 december kwam een ander majeur probleem naar voren. Het betreft de vraag of de gemiddelde maximale arbeidstijd van 48 uur per week geldt per werknemer of per contract. Een groot aantal lidstaten is de mening toegedaan dat de norm geldt per contract. Werknemers met meer dan één werkgever kunnen dan uitkomen op een totaal aantal arbeidsuren dat meer bedraagt dan 48 uur per week.

Nederland heeft zich altijd op het standpunt gesteld, en de richtlijn ook op die manier geïmplementeerd, dat de maximale gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per week geldt per werknemer. Ook de Commissie onderschrijft deze interpretatie van de richtlijn.

Nederland is van mening dat de richtlijn op dit punt voldoende duidelijk is, zeker nu de Commissie heeft aangegeven deze interpretatie te onderschrijven. Nederland vindt dan ook dat wijziging van de richtlijn op dit punt niet noodzakelijk is, maar meent wel dat de Commissie vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het toezien op een juiste toepassing van de richtlijn, maatregelen moet nemen om de verschillen in implementatie op te heffen.

Voornemens Oostenrijks Voorzitterschap
Het Oostenrijkse Voorzitterschap kwam in de voorbereiding naar de Raad WSBVC tot de conclusie dat een politiek akkoord op dit moment niet mogelijk is. Het Voorzitterschap heeft echter toegezegd de arbeidstijdenrichtlijn voor de Raad in juni opnieuw te willen agenderen, met de bedoeling een politiek akkoord te bereiken.

Arbeidsparticipatie minderheden

In het kader van de herziene Lissabonstrategie hebben de EU-lidstaten in het najaar van 2005 een Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) ingediend bij de Commissie. De Commissie heeft vervolgens een horizontale analyse van deze NHP's gemaakt in het jaarlijks Voortgangsverslag. Tevens heeft de Commissie per land een landenfiche opgesteld met een analyse van de situatie van het desbetreffende land.

Naast Nederland krijgt ook Duitsland een aanbeveling op het terrein van arbeidsparticipatie van minderheden. Nederland specifiek op het terrein van arbeidsparticipatie van etnische minderheden, Duitsland op het gebied van arbeidsparticipatie van lager opgeleiden, waaronder minderheden.
De Commissie reageert door middel van haar aanbevelingen met name op wat de lidstaat rapporteert in het NHP en in mindere mate op de feitelijke sociaal-economische situatie van een lidstaat. Nederland heeft in het NHP als volgt over de arbeidsparticipatie van minderheden gerapporteerd:
"Duidelijk is dat de kabinetsdoelstelling ten aanzien van de arbeidsparticipatie van minderheden niet gehaald zal worden. Op het moment dat deze doelstelling gesteld werd (2001), toonde de participatie van minderheden een sterke groei (van 37% in 1995 tot 50,1% in 2001). Gegeven deze sterke groei leek een participatiegraad van 54% in 2005 haalbaar. Sinds 2001 hebben ontwikkelingen in maatschappij en economie deze ontwikkeling een halt toegeroepen. Daar waar de participatie van minderheden tijdens de jaren negentig sterk toenam, heeft juist deze groep nu te lijden onder de tegenvallende conjunctuur. Een verklaring voor de kwetsbare positie van minderheden op de huidige moeilijke arbeidsmarkt kan deels gevonden worden in de aanbodkenmerken van een belangrijk deel van deze groep (onvoldoende taalbeheersing en opleidingsniveau). Ook andere factoren spelen een rol: kennis van de arbeidsmarkt, werkzoekstrategieën en beschikbaarheid van relevante sociale netwerken. Anderzijds spelen mede als gevolg van recente ontwikkelingen in binnen- en buitenland uitsluitingsmechanismen een rol".1

De Commissie reageert hierop met de constatering dat het niet halen van de doelstelling voor arbeidsparticipatie voor etnische minderheden onvoldoende besproken wordt in het NHP. De Commissie verbindt hieraan de conclusie van de Commissie dat in Nederland verdere inspanningen nodig zijn om de integratie van etnische minderheden naar een baan te verbeteren. De Commissie sluit hierbij aan bij de constatering van Nederland dat de eerder geformuleerde doelstelling op het gebied van arbeidsparticipatie van minderheden niet gehaald is.

Nederland deelt de urgentie van deze problematiek, welke ook moeten worden bezien in het bredere kader van de gestegen jeugdwerkloosheid en het te hoge aantal voortijdig schoolverlaters. Het onderwerp staat hoog op de politieke agenda. Sinds de afronding van het NHP zijn dan ook in aanvulling op het generieke beleid vele aanvullende beleidsinitiatieven ontplooid om de arbeidsmarktkansen van minderheden te verbeteren en discriminatie tegen te gaan. Hiertoe zijn afspraken gemaakt in samenwerking met de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties.


1 Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma, pagina 40