Antwoorden op kamervragen van Van Bommel over het verbieden van
kind-onveilige aanstekers
Kamerstuk, 27-3-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-K-U-2664269
27 maart 2006
Antwoorden van de mininster mede na mens de staatssecretaris van
Buitenlandse Zaken (Europese Zaken) de antwoorden op de vragen van het
Kamerlid Van Bommel (SP) over het verbieden van kind-onveilige
aanstekers (2010608050).
Vraag 1.
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de Europese Commissie
kind-onveilige aanstekers wil gaan verbieden?
Vraag 2
Bent u op de hoogte van het feit dat dergelijke kind-onveilige
aanstekers in verschillende landen reeds tien jaar verboden zijn en
dat het aantal branden, gewonden en doden als gevolg van het gebruik
van kind-onveilige aanstekers hierdoor is gedaald met 60 procent?
Antwoorden 1 en 2.
Ja.
Vraag 3.
Deelt u de mening dat een verbod op dergelijke aanstekers wenselijk
is? Indien ja, wat zijn de overwegingen geweest om kind-onveilige
aanstekers tot nu toe in Nederland niet te verbieden? Indien neen,
waarom niet?
Antwoord 3.
Uit de cijfers van de Europese Commissie over de periode 1999 tot 2003
blijkt dat in de
25 lidstaten per jaar tussen de 34 en 40 doden en tussen de 1500 en
1900 letsels worden veroorzaakt door kinderen die met
sigarettenaanstekers spelen. Een Europees breed verbod op
kind-onveilige aanstekers is in het licht van deze cijfers een
passende maatregel om de verschillen tussen de regelgevingen van de
lidstaten en de daaruit voortvloeiende handelsbelemmeringen op te
heffen.
De ongevalscijfers zijn in Nederland dermate laag dat een specifiek
verbod niet nodig was. Optreden tegen kind-onveilige aanstekers was en
is nog steeds mogelijk op basis van de algemene veiligheidseis in de
Warenwet.
Vraag 4.
Deelt u de mening dat Europese regelgeving hieromtrent niet in
overeenstemming is met de principes van subsidiariteit en
proportionaliteit? Indien ja, bent u bereid om kind-onveilige
aanstekers in Nederland te verbieden en Europese bemoeienis hiermee
tegen te gaan? Indien neen, waarom niet?
Antwoord 4.
Uit de Europese ongevalscijfers blijkt dat kind-onveilige aanstekers
bij verkeerd gebruik door kinderen een ernstig risico opleveren voor
de veiligheid en gezondheid van consumenten (brand, letsels, dood).
Richtlijn 2001/95/EG over algemene productveiligheid geeft de Europese
Commissie de bevoegdheid te verbieden dat producten die een ernstig
risico voor de gezondheid en veiligheid van de consument inhouden,
worden verhandeld en de bevoegdheid deze producten uit de handel te
halen. De Europese Commissie mag deze bevoegdheid gebruiken onder de
voorwaarde dat:
- er grote verschillen van mening bestaan tussen de lidstaten over de
aanpak van het risico en
- dat er alleen met maatregelen op communautair niveau doeltreffend
kan worden opgetreden waarbij tegelijkertijd een goede werking van de
interne markt wordt gewaarborgd.
Het verbod is in overeenstemming met het principe van subsidiariteit
omdat de lidstaten het niet eens konden worden over de te kiezen
aanpak van het risico van kind-onveilige aanstekers. Dit zou
onvermijdelijk leiden tot een ongelijk niveau van bescherming en tot
handelsbelemmeringen tussen de lidstaten voor aanstekers. Daarnaast is
het verbod in overeenstemming met het principe van proportionaliteit
omdat er geen andere instrumenten zijn om handelsbelemmeringen en
tegelijkertijd verder letsel en sterfgevallen door kind-onveilige
aanstekers effectief te voorkomen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport