Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22

Uw brief 27 januari 2006 Ons kenmerk SV/V&V/06/9312 Datum 24 maart 2006 Onderwerp Overgangsrecht beëindiging toeslagen op
grond van de TW binnen de EU

In de hierboven aangehaalde brief geeft de vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer, onder verwijzing naar artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State, de regering in overweging om de Raad van State te verzoeken haar van voorlichting te dienen over de vraag of het hierboven vermelde wetsvoorstel verenigbaar is met het Europese coördinatierecht, waaronder begrepen de op grond van dit recht geformuleerde uitgangspunten voor overgangsrecht. Het wetsvoorstel voorziet in een regeling van overgangsrecht voor de beëindiging van het recht op een uitkering op grond van de Toeslagenwet binnen de EU/EER/Zwitserland (EU). Met de totstandkoming van Verordening (EU) 647/2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 waarin de Toeslagenwet wordt geplaatst op een bijlage bij die Verordening (EEG) nr. 1408/71, worden de uitkeringen op grond van de Toeslagenwet niet meer geëxporteerd naar de landen van de EU. De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in haar brief een aantal overwegingen genoemd op grond waarvan de Commissie zich afvraagt of in plaats van het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht niet gekozen had moeten worden voor eerbiedigend overgangsrecht.

Gelet op het belang van een voorspoedige behandeling van het wetsvoorstel en een zorgvuldige beoordeling van uw verzoek, meld ik u dat ik na ampele beraadslagingen tot de volgende reactie ben gekomen.

De vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verwijst in haar brief naar artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State. Dit artikel is bedoeld voor adviesaanvragen die niet samenhangen met wetsvoorstellen en heeft betrekking op het raadplegen van (afdelingen van) de Raad van State voorafgaande aan het formeel in procedure brengen van een wetsvoorstel (bijvoorbeeld over een aspect van een voorontwerp). Dit artikel kan daarom geen grondslag bieden voor een verzoek om een nader advies aan de Raad van State. Ik heb ook onderzocht of artikel 15, tweede lid, van de Wet op de Raad van State grond biedt om aan het verzoek van de vaste commissie tegemoet te kunnen komen. Bij de parlementaire

Ons kenmerk SV/V&V/06/9312

behandeling van de wijziging van de Wet op de Raad van State (Wijziging van de Wet op de Raad van State ter aanpassing aan de Grondwet, Stb. 1989, 293) is bij dit artikel het horen van de Raad van State tijdens de parlementaire behandeling in situaties waarin twijfel bestaat aan de grondwettelijkheid van het voorstel aan de orde geweest. Opgemerkt is destijds dat het weinig zinvol is om de Raad van State tijdens de parlementaire behandeling te horen over de grondwettelijkheid van een wetsvoorstel, als dit wetsvoorstel (nagenoeg) ongewijzigd is gebleven, omdat de grondwettelijkheid van een regeringsvoorstel al een belangrijk toetsingspunt is bij de advisering door de Raad van State. De regering heeft toen toegezegd op verzoek van de Kamer bereid te zijn advies te vragen aan de Raad van State mocht er in het parlement gerede twijfel over de grondwettelijkheid van een wijziging in het wetsvoorstel ontstaan (memorie van antwoord II, Kamerstukken 19 890). De vraagstelling in de brief van de vaste Commissie spitst zich toe op de toetsing van het wetsvoorstel aan het Europese recht. Deze vragen zijn bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en tijdens de parlementaire behandeling, zowel in de Tweede Kamer als in uw Kamer, aan de orde gekomen en hebben in de Tweede Kamer niet geleid tot wijziging van het wetsvoorstel. Het verzoek van de vaste Commissie impliceert dan ook dat de Raad van State om advies zou moeten worden gevraagd over een wetsvoorstel waarover de Raad van State al heeft geadviseerd.

Indien de regering toch nader advies vraagt aan de Raad van State, dan zou dat moeten worden ingegeven door later ontstane twijfel over de verenigbaarheid van het wetsvoorstel met het Europese recht. Zoals eerder tijdens de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel is aangegeven bestaat die twijfel niet. Nadere advisering door de Raad van State ligt daarom niet in de rede.

Daarbij merk ik op dat er, in tegenstelling tot hetgeen de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid vaststelt, geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. De vaste Commissie verwijst in dit verband naar het besluit om de rechten van uitkeringsgerechtigden die voor 1 januari 2000 buiten Nederland woonden en met wier woonland tot op heden geen handhavingsverdrag gesloten kon worden, te eerbiedigen (brief van 28 november 2005, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 382, nr. 13). Zowel dit besluit als de handhavingsverdragen hebben echter geen betrekking op de Toeslagenwet. Daarom zijn er geen raakvlakken met het wetsvoorstel dat hier in het geding is. Tevens verwijst de Commissie naar een drietal rechterlijke uitspraken op basis waarvan de betaling van toeslagen is hervat naar diverse landen buiten de EU. Deze uitspraken dateren van 2003, dus ruim voordat de Raad van State advies heeft uitgebracht. Er zijn naar mijn mening geen nieuwe feiten en omstandigheden die de inhoud van het wetsvoorstel in een ander daglicht plaatsen en een heroverweging van het wetsvoorstel zouden rechtvaardigen.


---

Ons kenmerk SV/V&V/06/9312

Op grond van deze overwegingen acht ik geen gronden aanwezig om de Raad van State opnieuw om advies te vragen.

De beantwoording van uw verzoek heeft enige tijd op zich laten wachten gelet op de zorgvuldigheid die ik daarbij heb willen betrachten. Met het oog op de voorgenomen, gefaseerde afbouw van de toeslagen per 1 juni a.s. en de daarvoor door het UWV te treffen voorbereidingen, verzoek ik uw Kamer de behandeling van het wetsvoorstel in de loop van april a.s. af te ronden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)


---