De Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22
Uw brief Nr. 134554
Ons kenmerk AV/PB/2006/14974
Datum 23 maart 2006
Onderwerp Overdraagbaarheid van pensioenen
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de brief van 14 februari 2006 van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin mij een aantal vragen en
opmerkingen zijn gesteld betreffende het voorstel van de Europese Commissie voor een
richtlijn inzake de overdraagbaarheid van pensioenen.
De commissie vraagt zich af of uit het pleidooi van Nederland voor een uitbreiding van de
reikwijdte van de richtlijn tot alle aanvullende pensioenstelsels zoals opgenomen in de
toelichting bij het richtlijnvoorstel (Kamerstukken II 2005/06, nr. 22112, 406) kan worden
geconcludeerd dat Nederland het in beginsel eens is met de voorgestelde richtlijn.
Nederland onderschrijft de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Om die doelstellingen te
kunnen bereiken is ook bevordering van arbeidsmobiliteit van belang. De Europese Commissie
heeft met het richtlijnvoorstel als doel belemmeringen voor die mobiliteit op het terrein van
aanvullende pensioenregelingen weg te nemen.
Het kabinet staat sceptisch tegenover de wijze waarop de Europese Commissie dit doel
nastreeft. Regelgeving uit de EU op het terrein van aanvullende pensioenen is naar de
opvatting van het kabinet alleen toegestaan wanneer ook daadwerkelijk een bijdrage aan het
wegnemen van belemmeringen wordt geleverd. Daarbij moet bovendien gekeken worden naar
de kosten van de maatregelen. Er mag niet vergeten worden dat aanvullende
pensioenregelingen primair de verantwoordelijkheid zijn van sociale partners.
De commissie vraagt naar een overzicht van de huidige financieringswijze, de mogelijkheid
van nationale waardeoverdracht en de wijze van belastingheffing in de verschillende lidstaten.
In onderstaand overzicht treft u een vergelijking op deze punten aan van de grootste 6 lidstaten
en Nederland.
Ons kenmerk AV/PB/2006/14974
Omvang aanvullende Meest Wettelijk Wijze van
pensioenen in % voorkomende recht op belasting-
werknemers 1) regelingen/financie- waardeover- Heffing 4)
ringswijze van de 2e dracht
pijler 2) (nationaal) 3)
Duitsland 57% van de DB-regelingen, Nee, alleen TEE en
werknemers die vooral boekreserve- tussen extern EET
deelneemt in de eerste systemen kapitaalgefi-
pijler (overheid- en nancierde
marktsector) regelingen
Frankrijk 10% van de Veelal DC- Ja, enkel voor EET
werknemers regelingen, DC-regelingen
kapitaaldekking
Italië 4,3% van de DC-regelingen Ja ETT
werknemers
Nederland 91% van de Veelal DB- Ja EET
werknemers regelingen,
Kapitaaldekking
Polen 0,6% van het DC-regelingen, Niet bekend TEE
werkgelegenheidspoten kapitaaldekking
-tieel
Spanje 7% van de werknemers Veelal DC- Nee EET
(overheid- en regelingen,
marktsector) kapitaaldekking
Verenigd 43% van de Veelal DC- Ja EET
Koninkrijk werknemers regelingen,
kapitaaldekking
1/3) Bron: Commission Staff Working Document, COM (2005) 507 final
2) Nationale Strategierapporten 2005 van genoemde lidstaten, te vinden op: http://europa.eu.int/comm/employment_social/soc-
prot/pensions/index_en.htm
4) EET = Exempt contributions, Exempt investment income and capital gains of the pension institution, Taxed benefits; ETT = Exempt
contributions, Taxed investment income and capital gains of the pension institution, Taxed benefits; TEE = Taxed contributions, Exempt
investment income and capital gains of the pension institution, Exempt benefits.
Bron: COM(2001) 214.
Door de grote diversiteit aan pensioenstelsels in de EU zijn de gevolgen van dit
richtlijnvoorstel voor de verschillende lidstaten ook zeer divers. Sommige (nieuwe) lidstaten
hebben geen tweede pijler en zullen dus geen gevolgen ondervinden van deze richtlijn. In
andere lidstaten is er wel een tweede pijler, maar speelt deze slechts een zeer beperkte rol in
het inkomen van de gepensioneerden. Frankrijk maar ook Italië zijn daar voorbeelden van.
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/14974
Daar Nederland samen met Denemarken en Zweden de hoogste dekkingsgraad kent
(percentage werknemers met een tweede pijler pensioenregeling) in de tweede pijler, is de
betekenis van de richtlijn in beginsel voor deze landen ook het grootst. Het raakt de meeste
mensen en een belangrijk deel van hun inkomen na pensionering.
In de vraag naar de effecten van het richtlijnvoorstel voor Nederland geeft u reeds aan dat
Nederland in zijn pensioenstelsel geen belemmeringen kent voor mobiliteit.
Er is een recht op waardeoverdracht, de slaperrechten worden gelijk behandeld aan die van
gepensioneerden en wacht- en vestigingsperioden komen niet of nauwelijks voor.
De richtlijn zou dan ook weinig gevolgen kunnen hebben voor Nederland, afhankelijk van de
wijze waarop de soms vaag omschreven bepalingen in het richtlijnvoorstel moeten worden
gelezen. Om te waarborgen dat ons goed ontwikkelde stelsel van waardeoverdracht ook goed
kan blijven functioneren, moet wat betreft het recht op waardeoverdracht in het
richtlijnvoorstel ten minste worden zeker gesteld dat Nederland:
- het eigen stelsel van waardeoverdracht kan behouden,
- het recht heeft om de eigen nationale rekenregels te hanteren bij zowel binnenkomende als
uitgaande waardeoverdrachten,
- het recht heeft alleen medewerking te verlenen aan inkomende en uitgaande
waardeoverdrachten binnen de tweede pijler, en
- het recht op waardeoverdracht mag opschorten bij onvoldoende gefinancierde
pensioenregelingen.
Een recht op waardeoverdracht bij grensoverschrijdende mobiliteit, zonder dat bij
binnenlandse mobiliteit een dergelijk recht bestaat is echter niet wenselijk. Vandaar dat het
kabinet begrijpt dat het richtlijnvoorstel zowel een recht op waardeoverdracht bij binnenlandse
als bij grensoverschrijdende mobiliteit bevat.
Maar alleen wanneer er een recht op waardeoverdracht ontstaat voor alle EU-werknemers,
wordt er een bijdrage geleverd aan het wegnemen van belemmeringen voor arbeidsmobiliteit
binnen de EU. Vandaar het pleidooi van Nederland voor het uitbreiden van het recht op
waardeoverdracht tot alle werknemers ongeacht de financieringswijze van hun
pensioenregeling.
Nederland heeft in onderhandelingen in de Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken in Brussel
verder bezwaren geuit tegen de bepalingen die de toetreding tot pensioenregelingen regelen.
Het niet hebben van een pensioenregeling doordat er een minimumleeftijd geldt, is geen
belemmering in het kader van de arbeidsmobiliteit en behoort niet door EU te worden
geregeld.
Ook is aangegeven dat de financiële gevolgen van een indexatieverplichting voor het,
kapitaalgedekte, Nederlandse pensioenstelsel enorm zullen zijn en dat een dergelijke
verplichting dus niet aanvaardbaar is.
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/14974
Ter afsluiting zal ik nog ingaan op de vragen over de fiscale behandeling van pensioenen.
Nederland hanteert bij de fiscale behandeling van pensioenen een EET-systeem. Dit betekent
dat de betaalde premie (E) en de aanwas (E) onbelast zijn en de uiteindelijke uitkering (T)
wordt belast. Het is op grond van de fiscale wet- en regelgeving zowel mogelijk om bij een in
Nederland gevestigde toegelaten aanbieder pensioen op te bouwen als bij een in het buitenland
gevestigde toegelaten aanbieder. Om als toegelaten aanbieder te kwalificeren dient een in het
buitenland gevestigde aanbieder aan zodanige eisen te voldoen, dat deze buitenlandse
aanbieder qua informatieverplichtingen en aansprakelijkheid voor de verschuldigde belasting
in een vergelijkbare positie verkeert als binnenlandse aanbieders.
Voor overdrachten tussen toegelaten aanbieders gelden geen fiscale beperkingen. Het is
daarbij ook niet van belang of er sprake is van een toegelaten binnenlandse aanbieder of een
toegelaten buitenlandse aanbieder.
Daarnaast verleent de Minister van Financiën toestemming om het pensioenkapitaal fiscaal
geruisloos over te dragen aan een niet als toegelaten aanbieder kwalificerende
pensioenuitvoerder, indien sprake is van een grensoverschrijdende waardeoverdracht die
plaatsvindt in het kader van de aanvaarding van een arbeidsrelatie in het buitenland en de
overnemende aanbieder aan bepaalde voorwaarden voldoet. Ook deze voorwaarden zijn
zodanig geformuleerd dat de overnemende aanbieder qua informatieverplichtingen en
aansprakelijkheid voor de verschuldigde belasting in een vergelijkbare positie verkeert als
toegelaten aanbieders.
Nederland legt op het moment van waardeoverdracht wel een conserverende aanslag op over
de waarde van het pensioenkapitaal, die echter uitsluitend wordt ingevorderd in het geval
binnen een periode van tien jaar wordt overgegaan tot irreguliere afwikkeling van het onder de
Nederlandse wetgeving opgebouwde pensioenkapitaal. Op deze wijze tracht Nederland er voor
te zorgen dat bij een dergelijke irreguliere afwikkeling (zoals afkoop) dezelfde fiscale
behandeling wordt toegepast als bij een irreguliere afwikkeling in binnenlandse verhoudingen.
Op de vraag of geprobeerd moet worden deze fiscale problematiek op Europees niveau op te
lossen, kan ik u antwoorden dat een poging daartoe constructief zal worden benaderd.
Hierover is in het verleden al eens gesproken. Nederland heeft destijds steeds het standpunt
ingenomen dat in een gemeenschapsmaatregel niet alleen de belangen van de werknemers/ het
bedrijfsleven aan de orde moeten komen, maar ook de gerechtvaardigde belangen van de
lidstaten (voorkomen ontgaansgedrag). In een richtlijn zouden daartoe idealiter eveneens
afspraken moeten worden gemaakt over inlichtingenuitwisseling, verdeling van
heffingsrechten en evt. bijstand bij invordering. Hoewel het verleden heeft geleerd dat
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/14974
stroomlijning van de fiscale behandeling van aanvullende pensioenen mede als gevolg van de
verschillende systemen die in de 25 lidstaten worden toegepast (te weten EET, ETT en TEE)
erg lastig is, is het naar onze mening teleurstellend dat hierover helemaal niets is opgenomen
in het richtlijnvoorstel.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid