WOB-verzoeken
Speech tijdens de Publieksdag Veertigdagentijdcampagne PKN
Speech door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dr.
C.P. Veerman, tijdens de Publieksdag Veertigdagentijdcampagne PKN,
Amersfoort, 22 maart 2006
Dames en heren,
Allereerst dank ik u hartelijk voor de uitnodiging om vandaag mijn
nota Kiezen voor landbouw toe te lichten. Hiermee laat u zien dat
landbouw ook u als kerk interesseert.
Vorig jaar heeft uw synode zich gebogen over de landbouw naar
aanleiding van het rapport Zorgen om de landbouw. Ook sprak u toen
over het zogenoemde Accra's Appèl. Daarmee gaf u aan dat ook
onderwerpen als globalisering en de rol van de economie daarin u ter
harte gaan.
U staat op basis van uw geloof kritisch tegenover de huidige
economische ontwikkeling. Zo heeft u kritiek op de neo-liberale visie
op de vrije marktwerking en de effecten daarvan op met name de
ontwikkelingslanden. De heer Plaisier heeft mij zonet een aantal
vragen gesteld. Ik zal ze in de loop van mijn betoog beantwoorden.
Vandaag wil ik vooral ingaan op de rol die de overheid heeft bij de
door u gesignaleerde misstanden en problemen. Laat mij van meet af aan
duidelijk zijn: het is mijn opvatting dat de gedachte te gemakkelijk
postvat dat overheidsingrijpen de meest geëigende manier is om
problemen op te lossen.
Maar laat ik mij eerst richten op de vraag wat er feitelijk gaande is
in de wereld en wat de positie van de EU daarbinnen is. Daarna ga ik
in op de nota Kiezen voor landbouw. Leidraad in mijn betoog is de
vraag naar de mate van overheidsverantwoordelijkheid. Mijn stelling is
dat de overheid minder moet gaan doen ten gunste van de eigen
verantwoordelijkheid van de burger en de ondernemer.
Dames en heren!
Laat ik allereerst zeggen dat ik me realiseer dat zich grote vragen
aandienen over de toekomst van onze planeet.
De eerste vraag is wie de groeiende wereldbevolking moet gaan voeden.
En een tweede, daarmee verbonden vraag is wie zal gaan voorzien in de
energiebehoefte van de toekomstige generaties.
De verwachting is dat de wereldbevolking groeit van zes miljard mensen
nu naar acht miljard in 2025. De vraag naar voedsel neemt daardoor
toe. Tegelijkertijd groeien de inkomens. Dat betekent dat de vraag
naar voedsel ook zal veranderen. Naarmate mensen meer te besteden
hebben, consumeren ze meer dierlijke eiwitten.
En daarmee zitten we ook midden in het energievraagstuk. Want
productie van dierlijk voedsel vergt vele malen meer energie en water
dan de productie van plantaardig voedsel.
Tegelijkertijd ziet de wereld zich geconfronteerd met de eindigheid
van de voorraden fossiele brandstoffen. Het zou dus wel eens kunnen
zijn dat we meer gewassen gaan verbouwen voor de energieproductie. Of
die ontwikkeling op korte termijn een hoge vlucht zal nemen, hangt van
politieke factoren af en van de hoogte van de olieprijzen. Voor mij
staat vast dat de olieprijzen voorlopig hoog zullen blijven. En dat
heeft weer een prijsstijging tot gevolg van andere grondstoffen, zoals
landbouwproducten.
Deze dringende vraag naar voedsel en energie zal zich vooral voordoen
in economieën die sterk groeien. Het oog valt dan in de eerste plaats
op China. Een land met 1,3 miljard mensen. Andere economieën die in
dit verband worden genoemd zijn Brazilië, India en Rusland.
Dames en heren!
Over deze ontwikkelingen zijn we het wel eens. Belangrijker vraag is
welke regulerende taak de overheid daarin heeft.
En dan gaat het niet zozeer over vraag of er wel voldoende voedsel
geproduceerd kan worden. Het is eerder een verdelingsvraagstuk, en een
vraagstuk over de randvoorwaarden voor de productie. Is er voldoende
water beschikbaar? Gaat een en ander niet ten koste van de
biodiversiteit? Denk bijvoorbeeld aan het Amazonegebied. Andere vraag:
wat zijn de sociale consequenties?
Als het gaat om een overheidsverantwoordelijkheid wijzen velen naar de
WTO en de EU. Nederland is tenslotte lid van de EU en kan via dat
kanaal invloed uitoefenen op de WTO-onderhandelingen.
Het EU-beleid is nogal eens voorwerp van kritiek. Sommigen benadrukken
hoe goed liberalisering is voor ontwikkelingslanden en dat daarom het
Europees Landbouwbeleid maar eens flink op de schop moet. In ieder
geval zou er meer markttoegang moeten komen voor producenten in
ontwikkelingslanden. Anderen pleiten juist voor het handhaven van een
zekere bescherming van de eigen regionale markt.
Aangaande overheidsinterventie in de markt, ben ik im Groben und
Ganzen van mening dat handelsliberalisering goed is. Want in het
algemeen geldt dat internationale handel zorgt voor grotere welvaart.
Maar daar profiteert niet iedereen gelijkelijk van, zoals u ook
constateert in uw gespreksnotitie over het Accra's Appèl: het zijn
vooral de rijke landen die er rijker van worden. De inkomens in
ontwikkelingslanden groeien slechts tienden van procenten per jaar.
Vooral op export geörienteerde ontwikkelingslanden zullen profiteren
van liberalisering. Andere, voedsel importerende ontwikkelingslanden
worden er niet beter van. Zij krijgen te maken met stijgende prijzen
op de wereldmarkt. Bovendien verliezen ontwikkelingslanden
handelspreferenties.
Dit betekent dat we bij het verder hervormen en vrijmaken van de
wereldhandel goed moeten kijken hoe we dat doen. Ik wil geen plat
liberalisme, geen 'race to the bottom'. Liberalisering kan niet
bestaan zonder ontwikkeling van goed flankerend beleid en de
ontwikkeling van instituties. Zo moet er alternatieve werkgelegenheid
zijn voor mensen waarvoor geen emplooi meer te vinden is in
verdwijnende of kleiner wordende sectoren als de landbouw.
Het betekent ook dat we erkennen dat we ons in het kader van
ontwikkelingssamenwerking zouden moeten richten op het versterken van
de landbouw in ontwikkelingslanden. Te weinig wordt gezien wat het
belang daarvan is voor de armoedebestrijding. Verder is het van belang
om via instituuts- en capaciteitsopbouw de producenten in
ontwikkelingslanden te helpen om aan de hoge eisen van bijvoorbeeld de
westerse retailsector te voldoen. Daar investeert LNV behoorlijk in.
Ik wil er graag op wijzen dat er veel gebeurt om ontwikkelingslanden
meer ruimte te geven. In Hong Kong hebben we afgelopen december
afgesproken dat de exportsubsidies zullen worden afgeschaft.
Wat de interne steun betreft, is de EU begonnen met een sterke
omschakeling van beleid. De EU heeft de steun losgekoppeld van de
productie. Deze nieuwe manier van steunverlening is veel minder
handelsverstorend dan de traditionele.
Dan het punt van de markttoegang. Al in 1971 kregen de voormalige
koloniën van de toenmalige lidstaten een voorkeursbehandeling. En in
de toekomst kijkend: misschien kent u het zogeheten Everything But
Arms-initiatief. Vanaf 2009 is de Europese markt onbeperkt
toegankelijk voor alle producten - uitgezonderd wapens - uit de 50
minst ontwikkelde landen.
En dan nog iets. De EU is de grootste afnemer van agrarische producten
uit ontwikkelingslanden. Afrika exporteert voor EUR 7 miljard per jaar
aan agrarische producten naar Europa. Omgekeerd is de waarde van onze
export naar Afrika EUR 3,5 miljard op jaarbasis. De EU importeert
daarmee meer landbouwproducten uit Afrika dan alle andere landen
samen.
Er gebeurt dus heel wat. De Nederlandse en Europese overheden
onderhandelen in allerlei fora om een rechtvaardiger handelssituatie
in de wereld te bewerkstelligen. Maar de overheid kan niet alles
oplossen.
Zoals gezegd, verdere vrijmaking van de wereldhandel is een goede
zaak. Niet tot elke prijs en niet als doel op zichzelf. Maar onder
bepaalde voorwaarden. Voorwaarden waarover we goede afspraken moeten
maken. Bijvoorbeeld als het gaat om arbeidsomstandigheden, milieu of
dierenwelzijn.
Dat is nadrukkelijk een taak van de Nederlandse overheid en van de EU
in mondiaal verband.
Dames en heren!
Deze visie op de overheid brengt me bij Kiezen voor landbouw. Deze
kabinetsvisie op de toekomst is in de eerste plaats bedoeld om boeren
een hart onder de riem te steken.
Tegenover allerlei critici en somberaars zeg ik: de Nederlandse
landbouw heeft toekomst. De landbouw voorziet ons van voedsel, een
primaire levensbehoefte. De landbouw beheert 70 procent van ons
landoppervlak. De landbouw levert een aandeel van 10 procent in de
werkgelegenheid en het BNP. Kortom: de landbouw doet er toe.
Dat blijkt ook wel uit het feit dat Nederland één van de grootste
exporteurs ter wereld is van agrarische producten. En bedenkt u dat de
voedselvoorziening in Europa op peil is dankzij het Europese
landbouwbeleid.
Het spreekt niet vanzelf dat deze positie gehandhaafd blijft. Want er
komt nogal wat op de sector af. De prijzen voor landbouwproducten
dalen en daarmee de inkomens van boeren. Eisen voor de bescherming van
het milieu, de natuur, de veiligheid van het voedsel, om maar een paar
dingen te noemen, worden scherper. Daar komt bij dat de houding van
burgers soms kritisch is.
U zou nu opnieuw kunnen zeggen: overheid, doe daar direct wat aan.
Maar ik heb u al gezegd: het is niet mijn keuze en ook niet die van
dit kabinet om daar vanuit een traditionele reflex op te reageren.
Als eerste zullen boer en tuinder zelf naar oplossingen moeten zoeken.
Daartoe moet hij op zoek naar nieuwe verbindingen. Verbindingen met de
markt, de fysieke omgeving en met de samenleving.
Om met het eerste te beginnen: de markt verandert. Handelsafspraken in
WTO-verband bepalen de mate waarin de EU de eigen landbouwproductie
mag beschermen. Die bescherming neemt af. Dat is de oorzaak van de
daling van prijzen en inkomens.
Maar deze ontwikkeling biedt ook kansen voor de ondernemers die het
beste weten in te spelen op wat de markt vraagt.
Het gevolg van deze grotere marktoriëntatie met dalende prijzen is
schaalvergroting. Bij de supermarktketens, bij de verwerkende
bedrijven en ook bij de primaire bedrijven. Het aantal bedrijven
blijft de komende jaren dalen, met ongeveer 2 à 3 procent per jaar.
Overigens betekent dit niet dat het landgebruik door de landbouw met
eenzelfde percentage afneemt. Dat is maar 0,35 procent, ofwel 7000
hectare per jaar.
Schaalvergroting is niet de enige trend die ik waarneem. Een groeiend
aantal bedrijven ziet mogelijkheden om een verbinding met de markt te
leggen door verbreding van hun activiteiten.
Vooral agrarisch natuurbeheer is in trek. Maar ook het starten van,
bijvoorbeeld, een zorgboerderij, een activiteit waarbij de vrouw van
de boer nadrukkelijk is betrokken. Hoewel de economische betekenis van
deze activiteiten voor de sector als geheel gering is, kan het voor de
betrokken bedrijven wel om een aanzienlijk deel van hun inkomsten
gaan.
Dames en heren!
In de tweede plaats is de verbinding met de fysieke omgeving van
belang. De milieuopgaven voor de agrarische sector blijven de komende
jaren groot. Er is al veel verwezenlijkt, de milieubelasting is
aanzienlijk afgenomen, maar de doelstellingen zijn onveranderd
ambitieus. Ook is het nog niet zeker wat nieuwe doelstellingen - zoals
die van de Kaderrichtlijn water - voor inspanningen zullen vergen.
Niet alleen omdat de samenleving dit zo graag wil. Maar ook maar ook
omdat een schoon milieu op termijn een bestaansvoorwaarde is voor de
sector zelf! De ontwikkeling van technologische kennis kan daarbij
goede diensten bewijzen.
Een zorgvuldige omgang met onze fysieke leefomgeving brengt me bij de
derde verbinding: die met de samenleving.
In ons dichtbevolkte land produceert de boer als het ware in de voor-
en achtertuin van de burger. Die volgt de boerenactiviteiten vaak met
argusogen. Wat mag wel en wat mag niet in de omgang met levend
materiaal? Hoeveel dieren mogen we houden op een vierkante meter
zonder dat het natuurlijk gedrag in het gedrang komt? Zijn
grootschalige ruimingen geoorloofd bij de uitbraak van een dierziekte?
Het is van belang dat burgers en boeren met elkaar in gesprek zijn
over deze vragen.
Dames en heren!
Ik heb vertrouwen in de toekomst van de landbouw in Nederland. Alle
sectoren binnen de landbouw hebben een toekomst, zij het soms in
afgeslankte vorm.
Let wel: dit betekent dus niet dat alle individuele bedrijven een
toekomst hebben. Met name bedrijven in de intensieve veehouderij, de
vollegrondsgroenteteelt en in de akkerbouw zullen het niet gemakkelijk
krijgen. De tuinbouw heeft de beste perspectieven, gezien de
marktontwikkelingen en de goede concurrentiepositie. En ook voor de
melkveehouderij zijn de vooruitzichten goed, al vragen de vermindering
van de Europese ondersteuning en de milieuopgaven wel de nodige
aanpassingen.
Ik wil nu niet ingaan op de exacte gegevens van het toekomstbeeld per
sector; dan wordt het echt een latertje. Voor mij is van belang dat
die toekomst er is en ook dat het met goed ondernemerschap mogelijk
moet zijn die toekomst naderbij te brengen. Want naast vakmanschap en
managementkwaliteiten wordt ondernemerschap steeds belangrijker. Een
duidelijke bedrijfsstrategie is nodig waarin de eigenschappen van het
bedrijf en de ondernemer gespiegeld worden aan de ontwikkelingen in de
markt en de samenleving. Een strategie met duidelijke doelen als basis
voor beslissingen. Dit vraagt keuzes. Een keuze voor een sterke,
vitale landbouw.
Maar wat te doen met de kleine boeren die niet mee kunnen in de vaart
der volkeren? Heeft de overheid daar een taak? Ja, maar niet in die
zin dat de overheid boeren blijft steunen. In het verleden zorgde de
overheid voor van alles en nog wat. Ik wil van 'zorgen voor' naar
'zorgen dat'.
'Zorgen dat' betekent dat ik het mogelijk maak dat boeren en tuinders
kunnen ondernemen. Door wet- en regelgeving die onnodige blokkades
opwerpt, af te schaffen. Door ondernemers te helpen de nodige kennis
te vergaren en door innovaties te stimuleren. Door te zorgen dat de
ontwikkelingsmogelijkheden in ruimtelijke zin optimaal benut worden.
Deze visie biedt perspectief voor de sector in zijn totaliteit. Zeker,
individuele bedrijven kunnen in de knel komen. Net zoals dat in andere
sectoren het geval is. Maar economische inefficiëntie mag niet beloond
worden door blijvende ondersteuning te verschaffen. Dat schept een
ongezonde afhankelijkheid. U vraagt zich af wat 'zorgen dat' nog
betekent in dit soort gevallen? Dat ik stoppende boeren help met een
beëindigingsplan. En middelen ter beschikking stel voor hun
begeleiding.
Dames en heren!
De kerk moet evenzeer keuzes maken. En u hebt als kerk duidelijk een
andere taak dan de overheid. Meer en anders dan 'Den Haag' kunt u
'zorgen voor'.
Ik wil u oproepen niet alleen te kijken naar de kleine boer - hier en
elders in de wereld - en zijn problemen. Probeert u zich ook te
verplaatsen in de positieve mogelijkheden die macro-economische
veranderingen met zich meebrengen voor het geheel van de agrarische
sector.
Ik verwacht overigens wel van de kerk dat die zich een kritisch
oordeel blijft vormen over de morele aspecten van verdergaande
marktwerking vanuit het eigen levensbeschouwelijk perspectief. De
profeten van het Oude Testament gingen u daarbij voor. En ook Jezus
zette een streep door onze ongeremde begeerten.
Ik wil u verder stimuleren om boeren pastoraal en diaconaal bij te
staan in ingrijpende situaties, zoals de uitbraak van dierziekten. De
manier waarop de hervormde gemeente van Oene hulp bood tijdens de
mkz-crisis mag voorbeeldig heten.
Als het gaat om de persoonlijke verantwoordelijkheid zie ik een derde
taak voor de kerk. Dat is die van verantwoord consumeren. Laat de
christelijke gemeente een proeftuin zijn van duurzaam consumeren. Ook
hier gaat het weer om het aanvaarden van een persoonlijke
verantwoordelijkheid. We moeten het tot onze persoonlijke ethiek
rekenen om hieraan bij te dragen.
Dames en heren!
Kiezen voor landbouw. Dat heeft het kabinet gedaan. Dat moeten de
agrarische ondernemers doen. Ik hoop en verwacht dat de samenleving
dat ook doet. Niet het minst omdat de landbouw zorgt voor voedsel en
voor het beheer van het landelijk gebied. En de landbouw levert een
forse bijdrage aan de economie.
U hebt zorgen om de landbouw en de neo-liberale economische krachten
die hem drijven. Die kan ik voor een deel begrijpen. Maar ik heb u ook
aangespoord de voordelen ervan in ogenschouw te nemen.
Hoe het ook zij, ook u maakt een keuze voor de landbouw. Dat blijkt
uit uw publicaties en uw projecten. Dat blijkt uit het feit dat ik
hier vandaag met u heb mogen spreken.
Ik dank u oprecht voor deze mogelijkheid.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit