Algemene Rekenkamer
- 23 maart 2006 -
Rijk moet meer rust en ruimte bieden
Lokale overheden gebruiken beleidsvrijheid bij specifieke uitkeringen onvoldoende
Gemeenten en provincies slagen er nog niet in om de vrijheid te gebruiken die ze hebben bij het besteden van specifieke uitkeringen. Dit komt onder meer doordat de rijksoverheid zich nog te veel inhoudelijk bemoeit met de besteding van deze uitkeringen. Aan de andere kant durven lokale overheden zelf nog te weinig prioriteiten te stellen en het beleid af te stemmen op hun eigen lokale situatie. Dit blijkt uit het onderzoek Beleidsvrijheid en specifieke uitkeringen dat vandaag verschijnt.
De rijksoverheid kan op twee verschillende manieren geld aan decentrale overheden geven, via de algemene uitkering (provincie- en gemeentefonds), en via specifieke uitkeringen. Specifieke uitkeringen zijn uitkeringen van ministeries aan gemeenten en provincies voor specifieke beleidsdoelen. De minister is verantwoordelijk voor de resultaten en houdt dus invloed. De Algemene Rekenkamer heeft het kabinet aanbevolen systematisch af te wegen welke wijze van financiering het meest geschikt is. Hiervoor heeft zij een afwegingskader ontwikkeld.
Het onderzoek
De laatste jaren krijgen decentrale overheden echter steeds meer vrijheid in de besteding van deze gelden. De gedachte is dat ze hierdoor beter kunnen inspelen op specifieke lokale problemen, slagvaardiger kunnen optreden en het beleid beter kunnen afstemmen op ander lokaal beleid. Zo zouden maatschappelijke problemen effectiever kunnen worden aangepakt.
De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht wat decentrale overheden in de praktijk doen met deze vrijheid. Ze heeft drie specifieke uitkeringen nader bekeken, te weten: de Regeling Inburgering oudkomers, Het Actieplan Cultuurbereik 2001-2004, en de Gebundelde doeluitkering verkeer en vervoer.
Confectiebeleid in plaats van maatwerk
Lokale overheden slagen er vaak nog niet in om specifieke uitkeringen in te zetten voor een effectieve, op maat gesneden uitvoering van beleid. Waar maatwerk de bedoeling was, is er nogal eens sprake van 'confectiebeleid'. Gemeenten en provincies leunen zwaar op de voorgeschreven beleidskaders van het ministerie. Deels heeft dit te maken met capaciteitsgebrek. Gemeenten en provincies krijgen veelal geen extra middelen voor de uitvoering van nieuwe taken. Daarnaast maken ze vaak weinig werk van de analyse van de eigen lokale problemen. Ook betrekken ze relevante doelgroepen vaak niet bij de formulering van beleid. Daarbij komt dat 'Den Haag' beleid op beleid stapelt. De capaciteit die lokale overheden nodig hebben om maatwerk te ontwikkelen, moeten ze dan inzetten voor stelselwijzigingen. Daarnaast heeft het Rijk, ondanks het streven naar meer beleidsvrijheid bij specifieke uitkeringen, toch de neiging om inhoudelijk sterk te sturen.
Verantwoording en controle
Het kabinet is bezig de verantwoording over en de controle op specifieke uitkeringen te vereenvoudigen. Gemeenten en provincies hebben zich voorgenomen om zich vanaf 1 januari 2006 in hun jaarverslag beter te verantwoorden over de besteding van specifieke uitkeringen. En ministeries willen bij de controle op de besteding voortaan steunen op de accountantscontrole van de gemeente en provincie, zodat dubbel werk wordt voorkomen. De Algemene Rekenkamer heeft kennisgenomen van deze voornemens. Zij is van mening dat het kabinet met zijn huidige plannen in veel gevallen geen redelijke zekerheid meer kan verkrijgen over de rechtmatigheid van specifieke uitkeringen. De Algemene Rekenkamer heeft daarom in haar rapport voorstellen ontwikkeld om toch die redelijke zekerheid te krijgen.
Reactie bewindspersonen en nawoord Algemene Rekenkamer
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft mede namens de minister van Financiën, de minister van Verkeer en Waterstaat, de minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie en de staatssecretaris van Cultuur op het rapport gereageerd. Hij staat positief tegenover de meeste conclusies en aanbevelingen, maar verschilt van mening over de wijze waarop de besteding van de specifieke uitkeringen gecontroleerd zou moeten worden. De Algemene Rekenkamer blijft daarover in gesprek met de minister van BZK.
Feiten en cijfers
In 1980 bestonden er 532 specifieke uitkeringen. In 1990 waren er nog maar 216, en in 1998 was het aantal verder teruggelopen tot 114. Sindsdien is het aantal weer geleidelijk toegenomen. In 2004 waren er 155 specifieke uitkeringen (¤18,3 miljard). De commissie-Brinkman heeft de specifieke uitkeringen doorgelicht en stelde in zijn advies van 25 oktober 2004 voor om het aantal terug te brengen tot 34 (¤16,4 miljard). Het kabinet heeft dit voorstel overgenomen. Van de ¤ 37,4 miljard die gemeenten en provincies in 2006 van het Rijk ontvangen, is ¤ 16,4 miljard een specifieke uitkering. De rest verloopt via het Gemeente- en Provinciefonds. Recent is bekend geworden dat er ondanks de saneringsoperatie, in korte tijd ongeveer twintig nieuwe specifieke uitkeringen zijn bij gekomen.
Algemene Rekenkamer
Algemene Rekenkamer