D66
Speech van de minister van Economische Zaken op instituut Clingendael,
21 maart 2006, 16.30 uur
Dames en heren,
Toen Prometheus in de hemel het zonnevuur in een toorts deed
ontbranden en meenam naar de aarde, deed hij dat om de door hem uit
klei geboetseerde, levenloze figuren aldaar tot leven te wekken. Het
vuur was gestolen uit de brandkast van Zeus, maar eenmaal op aarde
gebracht lieten de goden het er verder bij zitten en werd het een van
de vier elementen. Naast water, lucht en aarde is vuur, het meest
energieke element, ons van hogerhand toegespeeld. Wij mensen hebben
er, volgens de mythe althans, ons bestaan aan te danken. Dat schept
verplichtingen.
Fossiele brandstoffen zullen ooit wel uitgeput raken. Wanneer weten we
niet, maar moeten alles op alles zetten om Prometheus toorts zo lang
mogelijk brandend te houden. Intussen ontwikkelen we op mondiale
schaal bruikbare alternatieven waarbij de drie overige elementen ons
behulpzaam zullen zijn. Meer dan ooit is echter economische en
politieke samenwerking voor de verwezenlijking van de diverse opties
een grondvereiste.
Eigenlijk is dat voor ons niets nieuws. De Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staal, de voorloper van onze Europese Unie, was immers
opgericht met het oogmerk om het omgaan met energiebronnen en
grondstofvoorraden op een economisch doelmatige wijze op elkaar af te
stemmen.
In de afgelopen decennia is in Europa veel op energiegebied gebeurd.
Ik wijs op de liberalisering van de Europese energiemarkt,
klimaatbeleid en emissiehandel en het crisisbeleid. Markt, Milieu en
Voorzieningszekerheid, de drie bouwstenen van energiebeleid, stonden
alledrie met zekere regelmaat op de Europese agenda.
Voorzieningszekerheid heeft in de afgelopen decennia echter niet
steeds bovenaan de politieke agenda gestaan. Omdat zich geen acute
problemen leken aan te dienen, zakte de aandacht voor
voorzieningszekerheid van tijd tot tijd naar het tweede plan. Dat is
de afgelopen jaren in rap tempo veranderd.
Wat gisteren vanzelfsprekend leek, blijkt morgen allang niet meer
vanzelf te kunnen gaan. Het huidige tijdsgewricht, waarin meer en meer
sprake lijkt te zijn van de bijbelse oorlogen en geruchten van
oorlogen, vergt nieuwe visie en nieuwe aanpak. Maar hoe dan? Welke
aanpak?
Op deze vraag ga ik nu in door u mijn visie op het recent verschenen
Europese Groenboek te geven en op het beleid dat Nederland tegen deze
achtergrond wil voeren.
Ik begin echter met de strategische context van het energiebeleid.
Strategische context
Enerzijds is de noodzaak van goede voortgang op gebied van
energie-efficiency en duurzame energie evident, anderzijds staat
echter vast dat fossiele brandstoffen de komende decennia nog zullen
overheersen in onze energievoorziening. In zon zestig procent van de
mondiale energiebehoefte zal tussen nu en 2030 worden voorzien door
olie en gas. Europa zelf zal onvermijdelijk steeds meer afhankelijk
worden van importen. Ik noem ter oriëntatie een paar getallen.
Voor olie bedroeg de importafhankelijkheid van de EU in 2002 75%.
Over een kwart eeuw, in 2030, zal dat zijn opgelopen naar 92 %, dat is
een toename van ruim 20 %.
Voor gas is de stijging nog groter: daar gaat de importafhankelijkheid
van 48% in 2002 naar 80 % in 2030, dat is een toename van bijna 70 %.
Voor het gemak ga ik er dan maar even van uit dat het gebruik van
kolen en kernenergie ongeveer op hetzelfde peil blijft. Daar zal in
Europa in elk geval een fors aantal nieuwe centrales voor gebouwd
moeten worden. Gebeurt dat niet, dan zullen we nóg meer olie en gas
moeten importeren en neemt de afhankelijkheid verder toe.
Door uitputting van de energiebronnen neemt ook het aantal olie- en
gasproducerende landen geleidelijk af. En dat is nog niet alles. De
vraag naar olie en gas neemt mondiaal gestaag toe doordat ontluikende
giga-economieën als China en India dit nodig zullen hebben.
Investeringen in nieuwe productiecapaciteit hebben op deze groei
nauwelijks geanticipeerd, waardoor er een krappe markt met weinig
reservecapaciteit is ontstaan. In zon situatie is er maar weinig nodig
om prijzen pijlsnel te laten stijgen. Dat gebeurt dan ook regelmatig
met de olieprijs.
De ironie wil dat, terwijl iedereen de oliemarkt met argusogen volgde,
zich een serieus probleem voordeed op de gasmarkt. Het conflict tussen
Rusland en Oekraïne deed rond de jaarwisseling in Europa alle
alarmbellen afgaan. De Russen draaiden de gaskraan richting Oekraïne
dicht, wat tot ver in Europa effecten had en als een soort wake-up
call werkte.
Ik ben overigens van mening, dat we vanuit Europa hierop met te weinig
begrip en kennis van zaken hebben gereageerd. Het betrof immers vooral
een geschil tussen twee partners op de intern-slavische markt en het
is zeker niet zo, dat Rusland de kraan naar het westen heeft
dichtgedraaid. Door de jaren heen, zelfs tijdens het hoogtepunt van de
Koude Oorlog, is Rusland steeds een stabiele gasleverancier gebleken.
Het land heeft er alle belang bij om dat ook te blijven. Maar het
voorval toont natuurlijk wel aan hoe belangrijk de energierelatie met
Rusland voor Europa is. In de toekomst wordt dat zeker niet minder.
Maar het gaat niet alléén om Rusland.
Wat gas betreft zie ik drie belangrijke ontwikkelingen:
de vraag neemt fors toe: in de Verenigde Staten, China en India, en
ook in Europa;
de gasreserves zijn geconcentreerd in Rusland, Noord Afrika en het
Midden Oosten; de gasproductie in OESO-landen (inclusief Nederland)
loopt terug;
de regionale gasmarkten raken langzamerhand met elkaar verweven, door
de grotere rol van vloeibaar aardgas (LNG).
Wat betekent dit alles nu voor Nederland? Twee zaken.
Ten eerste. Voor de oliemarkt is dat al langer het geval, maar ook
voor de gasmarkt zullen geopolitieke ontwikkelingen belangrijker
worden. Zijn landen en regios nu vooral met pijpleidingen met elkaar
verbonden, LNG maakt die band losser doordat gas nu over de hele
wereld kan worden vervoerd.
Dit onderstreept dat energiepolitiek nog internationaler wordt dan zij
al is en er bovendien aandacht nodig is voor energie in het
buitenlands beleid. Kort geleden adviseerden de Algemene Energieraad
en de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken minister Bot en mij
op dit punt. Binnenkort zullen wij reageren op dit wat mij betreft
uitdagende advies.
Ten tweede. Nederland is de komende decennia nog een belangrijke
Europese gasproducent, maar onze dierbare bel bij Slochteren is over
25 jaar uitgeput en we moeten ons er nu al actief op voorbereiden om
ook daarna een sleutelrol te blijven spelen op de Europese gasmarkt.
Het is daarom belangrijk dat we participeren in de Noordwest-Europese
Gas Pijpleiding vanuit Rusland door de Oostzee naar Noord-Duitsland.
Nederlanddistributieland kan zo een belangrijke schakel worden in het
gastransport naar het Verenigd Koninkrijk en een scharnierpunt blijven
voor de gasvoorziening in de rest van Europa. We hebben bovendien
uitstekende mogelijkheden voor gasopslag, een duidelijke meerwaarde
boven het louter verzorgen van gastransport. We zullen daar in moeten
blijven investeren. In Nederland worden al van verschillende kanten
initiatieven genomen voor de aanlanding van LNG. Ik juich dat toe: ook
langs die weg kan Nederland met zijn uitstekende internationale
verbindingen zijn positie versterken en daadwerkelijk uitgroeien tot
de gasrotonde van Europa.
Terug naar Rusland. Ook in mijn visie blijft Rusland de komende
decennia een belangrijke gasleverancier. Andersom heeft Europa Rusland
ook veel te bieden. Economisch gezien is Europa voor Rusland van groot
belang: niet alleen omdat wij gas afnemen, maar ook als leverancier
van kennis en kapitaal aan Rusland.
Het is daarom goed dat in het recent gepubliceerde Groenboek veel
aandacht wordt geschonken aan een energie-partnerschap met Rusland.
Europees Groenboek: visie en prioriteiten
Dat Groenboek bevat de Europese strategie voor duurzame, concurrerende
en zekere energie, zoals de ondertitel luidt. Het schetst de brede
energieproblematiek even beknopt als helder, om vervolgens te komen
tot een zestal hoofdlijnen van beleid.
De Commissie is erin geslaagd in net twintig paginas de urgentie van
nieuw beleid aan te geven en de richting te duiden waarin het
energiebeleid van Europa zich zou moeten ontwikkelen. Dat bovendien op
een manier die uitnodigt tot debat. Het is een document waar je niet
omheen kunt of moet willen. Het is nu aan ons als energieministers om
gezamenlijk met de Commissie invulling te geven aan concrete
voorstellen. Vorige week heeft de Energieraad een eerste discussie
gevoerd over het document, deze week praten ook staats- en
regeringsleiders over energie tijdens de Voorjaarstop. Ik hoop dat zij
daar de hoofdlijnen bekrachtigen en de betrokken raden van ministers
de opdracht geven hieraan te werken om te komen tot concrete
beleidsconclusies.
Wat mij betreft gaat het bij de discussie over het Groenboek over het
volgende:
Het voltooien van de interne energiemarkt.
De interne energiemarkt met goede interconnecties en een effectieve
ontvlechting is voor mij de absolute kern van het verhaal en de basis,
de onderbouw waarop het energiebeleid gestoeld moet zijn. Zonder een
goed functionerende interne markt is een effectief extern Europees
energiebeleid voor mij ondenkbaar. Het gaat mij om een energiemarkt
die afnemers en consumenten centraal stelt en waarin publieke belangen
goed geborgd zijn.
Die borging kan mijns inziens het beste worden gerealiseerd door
afsplitsing van de netten en deze door deze vervolgens grotendeels in
overheidshanden te houden. Met splitsing wordt een gelijk speelveld
gecreëerd en is het definitief niet meer mogelijk om via invloed op
het netbeheer oneigenlijke concurrentievoordelen te behalen. Splitsing
zorgt bovendien voor een transparanter bedrijfsstructuur, waardoor de
mogelijkheden voor scherper toezicht groter worden.
De afgelopen dagen is ook de discussie over nationale kampioenen in de
energiedistributie weer opgelaaid. De vraag is zelfs gesteld of de
splitsing tegen de achtergrond van het Europees overname- en
fusiegeweld wel zon goed idee is. Ik vind dat splitsing moet, juist
nu. De verdere concentratie die wij op dit moment zien, heb ik twee
jaar geleden voorzien. Wat er nu gebeurt op de energiemarkt was voor
mij toen dé reden om het mijn splitsingsvoorstel te komen. Want ik
wilde voorkomen dat de relatief kleine Nederlandse energiebedrijven
geïntegreerd overgenomen zouden worden. De voor de
voorzieningszekerheid vitale netten zouden daarin dan worden
meegezogen. De recente fusiegolf versterkt dit argument alleen maar.
Door te splitsen worden de netten veilig gesteld en door het
meerderheidsaandeel blijft de zeggenschap over de netten ook daarna in
publieke handen. Kampioenen in Europa zullen een logisch gevolg zijn
van de consolidatie die nu plaatsvindt. Dan zie ik samen met de
Commissie liever Europese kampioenen, anders zal de concurrentie in
landen als Spanje en Frankrijk lang op zich laten wachten.
Een goed werkende, efficiënte energiemarkt is niet alleen een
voorwaarde voor een concurrerend Europa, het is ook de basis voor
voorzieningszekerheid binnen de Unie. Immers, in een open en
efficiënte markt met goed werkende netten kunnen veel
voorzieningszekerheidsproblemen als het ware spelenderwijs worden
opgelost. Dat ik daarbij pleit voor een sterke rol van de overheid is
slechts schijnbaar hiermee in tegenspraak: er is een sterke overheid
nodig om te zorgen voor het bewaken van de spelregels, maar dat
betekent natuurlijk absoluut niet, dat zij daarbij zelf ook een
marktspeler moet zijn.
Voorzieningszekerheid en solidariteit.
Voorzieningszekerheid vergt allereerst inzet van de lidstaten zelf.
Zij zullen de maatregelen die ze kúnnen nemen moeten onderzoeken en
vervolgens ook nemen. Wat mij betreft is daarbij geen sprake van
aantasting van soevereiniteit over bodemschatten. Mij spreekt de
ambitie om als EU tot de meest energie-efficiënte regios in de wereld
te gaan behoren, erg aan. Belangrijk is voorts dat er transparantie
is, dat we in Europa weten welke maatregelen er in lidstaten al zijn
genomen. Om elkaar, als die maatregelen in bepaalde gevallen
onvoldoende blijken, te kunnen helpen.
Een echt debat over energiebronnen.
Een breed gesprek over de energiemix is noodzakelijk. Het spreekt
vanzelf dat we hierin moeten zoeken naar evenwicht. Voor de Unie als
geheel, maar misschien kunnen we ook kijken naar groepen van naburige
lidstaten, omdat buren elkaar nu eenmaal het makkelijkst kunnen helpen
als er problemen zijn. Als nuttige analogie breng ik u onze benadering
van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt onder de aandacht.
Een krachtig klimaatbeleid.
De noodzaak tot zo een beleid staat vast. In de discussie hierover
dienen ook de ministers van de Energieraad en de Raad voor het
Concurrentievermogen een stem te hebben. We moeten snel weten welke
aanpak we kiezen voor de periode na 2012 (post-Kyoto). Leidend is voor
mij dat die aanpak het klimaatprobleem voortvarend moet aanpakken en
het Europees concurrentievermogen niet mag aantasten.
Een betere relatie tussen technologische vernieuwing en energie.
Energie is één van de meest strategische productiefactoren van de
Europese economie. Het kan niet anders of doorbraken op dat terrein
dragen substantieel bij aan het realiseren van de
Lissabon-doelstellingen. Ik ben ervan overtuigd dat voor innovatieve
energietechnologie een markt bestaat en ik zie een belangrijke plaats
weggelegd voor het Europees Kaderprogramma voor Onderzoek en
Ontwikkeling. Overigens doen we het over het algemeen goed in dat
Kaderprogramma: Nederlandse onderzoekers halen veel meer projecten
binnen dan je op grond van onze omvang zou mogen verwachten.
En tenslotte, vooropgesteld dat bovengenoemde elementen te
verwezenlijken zijn: een gezamenlijk extern energiebeleid.
Europa moet zijn gezicht vaker als één gezicht laten zien. Naar buiten
toe zal de Unie met één mond moeten praten om goed gehoord te worden.
Een aansprekend extern beleid is dan ook van groot belang. Ik wijs op
zaken als het Energiehandvest, de dialoog met Rusland en andere
energieproducenten. De Commissie vult het extern beleid in met
voorstellen voor een Europees Energieverdrag, nieuwe initiatieven
richting Rusland, een meer uitgewerkt crisisbeleid en wil meer in het
algemeen de relaties tussen belangrijke consumenten en producenten
versterken. Op dat laatste ga ik hier verder in.
De wereld zal in de komende jaren alleen in de energiebehoefte kunnen
blijven voorzien wanneer er voldoende geïnvesteerd wordt in het zoeken
naar energie, in het winnen van olie en gas, in transport via
pijpleidingen en schepen en in raffinage van producten. Voor die
investeringen zijn goede relaties tussen consumenten en producenten
van energie essentieel. Daar moeten we dus aan werken.
Uiteraard is een belangrijk aspect van het externe beleid dat een
krachtig Europa weerwerk kan geven in het energiepolitiek domein.
Concurrentie om energie is er en zal wel blijven ook: zie de politiek
van India, China, de VS. De energiemarkt is een verkopersmarkt
geworden nu wij afhankelijker worden van import uit een steeds kleiner
wordend aantal landen buiten de EU.
Maar laten we ons niet kleiner maken dan we zijn: productielanden zijn
even zo goed afhankelijk, maar dan van ons als betalende klanten. En
we spreken een woordje mee als het gaat om kennis en technologie. Een
besef van wederzijdse afhankelijkheid moet de basis zijn van ons
optreden. Belangrijk is dat we dat proberen te versterken. Uiteraard
zullen we daar ook wel wat voor moeten doen, door te blijven
investeren in onderzoek en ontwikkeling en door producenten van ruwe
olie meer dan tot nu toe aan te moedigen om in ónze economieën te
investeren. Op die manier krijgen ze meer belang bij ons economisch
reilen en zeilen en hebben we over en weer belang bij een gezonde
economische ontwikkeling.
Maar er is meer. De enorme investeringen die nodig zijn komen er niet
zo maar. Olie- en gas producerende landen zijn op zijn zachtst gezegd
voorzichtig met investeringen. Dat is deels begrijpelijk. Waar wij als
consumenten spreken van voorzieningszekerheid of security of supply,
spreken de producenten van security of demand. De lage prijzen van
vijf jaar geleden staan hen nog goed voor ogen en ze willen er alles
aan doen te voorkomen dat de prijs instort. Anderzijds worden door
beperking van buitenlandse investeringen in de energiesector door
producenten kansen gemist, blijven investeringen achter bij wat nodig
is en is er een krappe en kwetsbare markt ontstaan.
Dialoog en samenwerking zijn een dwingend vereiste. Maar de
Herculestaak van de investeringen daar én hier loopt daardoor nog niet
meteen van een leien dakje. Bedrijven zijn voorzichtig, overheden soms
wantrouwig en laten buitenlanders dan maar mondjesmaat toe. Ze
vergroten hun greep op de energiesector om die af te schermen en soms
om het als extra gewicht in de buitenlandse politiek in te zetten. Dat
betekent dus dat wij in ons energiebeleid met bijvoorbeeld de Russen
op regeringsniveau contacten moeten onderhouden; immers, in Rusland
heeft het Kremlin het beheer van gas en olie zelf nadrukkelijk ter
hand genomen omdat het, in de optiek van de Russische overheid, om
strategisch nationaal bezit gaat. Al zijn het uiteindelijk wel de
bedrijven die in olie en gas handelen.
We moeten het hebben van dialoog, het bouwen aan vertrouwen. Daarom
hecht ik ook veel waarde aan:
dialoog met OPEC, mede door Nederlands initiatief gestart tijdens ons
EU-voorzitterschap in 2004;
de EU-Rusland Energiedialoog die we ook van nieuwe impulsen hebben
voorzien;
de G8, waar voorzitter Rusland energie bovenaan de agenda heeft gezet;
en aan het International Energy Forum, waaraan de belangrijkste
energieconsumenten en producenten deelnemen en met elkaar de vele
uitdagingen bespreken die er op energiegebied liggen.
Nederlands beleid
Dames en heren, het zal u duidelijk zijn dat de aanpak van de
voorzieningszekerheid des te meer effect zal sorteren als de Europese
Unie gezamenlijk optreedt. Geen enkel land kan daar in zijn eentje
afdoende voor zorgen, de EU moet zich zien te profileren als een
grote, transparante, gemeenschappelijke markt. Maar dat betekent niet
dat we als Nederland gedwongen zouden zijn alleen via EU of
multilaterale organisaties te werken. Er is sprake van én-én en wel om
drie redenen:
1.Nederland heeft nationale belangen. We willen een belangrijke rol
blijven spelen op de gasmarkt en daarvoor LNG-installaties in ons land
faciliteren. Daarvoor zullen bedrijven moeten investeren en die gaan
dat alleen doen als aanbieders Nederland als belangrijke gateway to
Europe zien. Dat beeld moeten we dan ook uitdragen;
2.Het Groenboek stemt mij optimistisch, maar ik wil ook reëel zijn.
Binnen de EU hebben we immers nog wel een weg te gaan: de vorming van
de interne markt is niet voltooid en het kan nog even duren voordat de
Unie met één gezicht naar buiten kan treden. De stappen die wij zetten
met de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt kan hier, zoals reeds
opgemerkt, een voorbeeldfunctie vervullen.
3.Eigen ervaringen van lidstaten geven gestalte aan de Unie. Nederland
kan alleen maar een actieve rol in het gemeenschappelijk energiebeleid
spelen op basis van eigen ervaringen. Zonder goede relaties met
producenten hadden we bijvoorbeeld niet zon actieve rol kunnen spelen
bij het opzetten van de EU-OPEC-dialoog. Ook om die reden zullen we
zelf actief blijven en onze eigen relaties met producenten uitbouwen.
De rol van de overheid is veelal beperkt tot het openen van deuren,
maar dat is tegelijkertijd een essentiële rol. Zeker in landen waarbij
de overheid de energiesector aanstuurt en nationale energiebedrijven
de facto bestuurt. Vandaar dat ik bij mijn buitenlandse bezoeken veel
aandacht besteed aan energie en energieproducerende landen. Om die
reden ben ik recent in Algerije geweest, ga ik volgende maand naar
Libië en blijven landen als Rusland mijn aandacht houden. En om die
reden ook ga ik volgende maand naar Doha in Qatar voor het
International Energy Forum om onder andere met de energieministers van
Qatar, Rusland, Nigeria, Oekraïne en China te spreken.
Slot
Dames en heren, ik kom tot een afronding.
Ik heb gesproken over het belang van een gemeenschappelijke aanpak,
het Groenboek en de eigen rol en positie van Nederland.
Drie punten staan centraal:
De voltooiing van de interne markt is voor mij absoluut noodzakelijk
voor de verdere ontwikkeling van Europees extern energiebeleid.
Dialoog en samenwerking tussen energieconsumenten en producenten is
cruciaal voor de energiesituatie in de komende jaren en decennia.
Nederland blijft ook zelf internationaal actief ten behoeve van de
Nederlandse energievoorziening en het Nederlandse bedrijfsleven.
Ik hoop dat u het met mij eens bent dat we behoefte hebben aan een
nieuwe Europese energiepolitiek. De economische en politieke
ontwikkelingen geven daar alleszins aanleiding toe en het Groenboek
speelt daar uitstekend op in.
Ons beleid blijft gericht op een zorgvuldig onderhoud van de
betrekkingen met een slinkend aantal energieleveranciers, waarbij het
coöperatieve in onze relaties de boventoon zal voeren. Ook in
EU-verband zal dat ons uitgangspunt zijn. Ik zie niets in een soort
energie-NAVO, zoals recent is voorgesteld. In plaats van de weg van de
confrontatie kies ik voor het werken aan het vergroten en intensiveren
van onderlinge samenwerking en wil ik bouwen aan zakelijke, op
vertrouwen stoelende contacten. Zodat er sprake zal zijn van echte
wederzijdse afhankelijkheid in plaats van eenrichtingsverkeer. Ik acht
dat essentieel voor ons allen.
Dames en heren,
De vier elementen, die ons leven altijd bepaald hebben zullen dat ook
blijven doen. Er komt geen nieuwe Prometheus om ons uit de brand te
helpen. De energiebronnen zijn ons gegeven, en we moeten ze optimaal
benutten, tot het eind der dagen.
Ik dank u voor uw aandacht.
23-3-2006 09:48