ChristenUnie


Bijdrage Spoeddebat beloning rvb Essent

dinsdag 21 maart 2006 09:50
Arie Slob:
Voorzitter. In een tijd waarin veel mensen hun energierekening explosief zien stijgen, spreken wij in de Kamer over de exorbitante beloning voor raden van bestuur van energiebedrijven, in dit geval Essent. Dat voelt niet goed. Elke verhouding in salariëring lijkt hier zoek.

Het debat van vandaag is een beetje een herhaling van zetten. Collega's gaven dat al aan: vorig jaar stonden wij hier ook. Het is bovendien een nogal ongemakkelijk debat, omdat de rijksoverheid strikt genomen niet gaat over de beloning van de raden van bestuur van de energiebedrijven. De raad van commissarissen en de aandeelhouders beslissen daarover. De vertegenwoordigers van die aandeelhouders maken in de media echter een wat machteloze indruk. Die machteloosheid hebben zij gisteren in grote meerderheid tijdens een hoorzitting weer geuit. Anderen hebben al de vraag gesteld of dat terecht is. Wil de minister-president of de minister van Financiën daarop ingaan? Als die machteloosheid daadwerkelijk aanwezig is, dan zullen wij met elkaar moeten bezien hoe die bevoegdheden beter tot hun recht kunnen komen in dit soort situaties.

In de brief met antwoorden op vragen van collega Irrgang is de minister-president vrij stellig in zijn uitspraak dat energiebedrijven niet tot de semi-publieke sector behoren. Kan hij dit ophelderen?

Ik vraag dat op de eerste plaats vanwege de aard van het product, namelijk energie en de daarbij behorende netwerken, een primair goed, een basale publieke voorziening. Ik wijs ook op de eigendomsverhoudingen. Weliswaar gaat er geen overheidsgeld bij, zoals bij scholen en ziekenhuizen, en hebben de energiebedrijven in tegenstelling tot scholen en ziekenhuizen een winstoogmerk. Nochtans lijkt het mijn fractie om voornoemde redenen logisch de energiebedrijven, de aloude nutsbedrijven, tot de semi-publieke sector te rekenen. Derhalve draagt de rijksoverheid in deze concrete casus een duidelijke verantwoordelijkheid.

Ook vorig jaar is al op behoorlijk hoge toon over een gelijksoortige situatie gesproken. Ook mijn fractie is het toen opgevallen dat de minister-president zich in de zojuist genoemde rede in Franeker in zeer krachtige taal heeft uitgesproken tegen de zelfverrijking door topmanagers. Dat sprak mijn fractie toen aan. Hij heeft daarover in algemene zin gesproken, maar de huidige situatie valt daar naar onze mening ook onder. Het is ons opgevallen dat wij die taal niet meer terugvinden in de antwoorden die de heer Irrgang en de Kamer hebben ontvangen. Waarom trekt de minister-president de duidelijke taal die hij toen heeft gesproken niet door naar de situatie waarover de vragen zijn gesteld en waarover wij nu spreken?

De minister-president heeft in zijn antwoorden op de vragen van de heer Irrgang gewezen op de versterking van de positie van de raad van commissarissen en de aandeelhoudersvergadering. Daarover heb ik al een vraag gesteld. Ook heeft hij gewezen op het stimuleren van de totstandkoming en de implementatie van de code-Tabaksblat, het Wetsvoorstel medezeggenschap werknemers en Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens, die onlangs in werking is getreden. Dat is allemaal het afgelopen jaar in gang gezet, maar gezien de nu ontstane situatie kunnen wij slechts concluderen dat dit waarschijnlijk onvoldoende is en dat meer nodig is.

Niets doen lijkt mijn fractie absoluut niet bevredigend. Het risico bestaat dat wij binnen de kortste keren weer met elkaar over dit onderwerp zullen spreken. Dat kan absoluut niet de bedoeling zijn. Wij vragen de regering te doen wat maximaal mogelijk is. De eerste belangrijke stap is het versterken van de mogelijkheden van de aandeelhouders, zodat zij goed kunnen optreden als situaties als deze ontstaan die wij allemaal absoluut onwenselijk achten.

...

Arie Slob:
Voorzitter. Veel emotie, veel woorden, maar weinig concrete stappen. Het kabinet zegt in feite dat die ook niet nodig zijn. Minister De Geus zegt dat wij op de goede weg zijn en op koers liggen. In de situatie waarover wij vandaag hebben gesproken, gaat het om een bestaand contract en daaraan kunnen wij niets veranderen.

Ik moet u zeggen dat het heel veel moeite kost om zo'n conclusie uit te spreken en dat wij, bij wijze van spreken, ons daarbij tandenknarsend zullen moeten neerleggen.

Het kabinet verwijst met name naar april, naar de vergaderingen van de aandeelhouders als het nieuwe beloningsbeleid wordt vastgelegd. Ik heb de indruk dat het kabinet daarvan veel verwacht. Ik ben benieuwd waar die verwachting echt op is gebaseerd, omdat wij van de kant van de vertegenwoordigers van de aandeelhouders horen dat zij niet verwachten dat er heel veel gaat veranderen. Ik heb dit in mijn interruptie tijdens het betoog van de heer De Vries al aangegeven. Ziet het kabinet de vergadering in april als het ultieme moment waarop moet blijken dat het beleid dat in gang is gezet daadwerkelijke gaat werken? Als dit zo is, krijg ik graag de toezegging dat wij worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze vergaderingen en dat de Kamer daarover wordt gerapporteerd; ik dien hierover echter geen motie in. Dan kunnen wij in die zin de balans opmaken en een definitief standpunt innemen over de vraag of er vervolgstappen moeten worden gezet als het beleid niet werkt en als men zijn verantwoordelijkheden onvoldoende oppakt.

De moties die zijn ingediend zal ik meenemen naar mijn fractie om daar tot een standpunt te komen. Dat standpunt zal blijken bij de stemming, die naar ik aanneem volgende week wordt gehouden.
* 22 maart - Plannen PvdA ongepaste overheidsbemoeienis
* 22 maart - Bijdrage debat Vrijheid van Meningsuiting
* 16 maart - Geloof en politiek? Daar worden we beter van!
* 16 maart - Verkiezingswinnaar over het hoofd gezien