European Union



| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
|6762/06 (Presse 58)                                                        |
|(OR. en)                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|Betreft:                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|2713e zitting van de Raad                                                  |
|Milieu                                                                     |
|Brussel, 9 maart 2006                                                      |
|Voorzitter de heer Josef PRÖLL                                             |
|minister van Land- en Bosbouw, Milieubeheer en Waterhuishouding van        |
|Oostenrijk                                                                 |
|                                                                           |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad (Milieu) nam zijn bijdrage aan de voorjaarsbijeenkomst van de      |
|Europese Raad aan.                                                         |
|De Raad stelde een gemeenschappelijk standpunt vast met het oog op de      |
|aanneming van een verordening houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. |
|3922/91 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en             |
|administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart           |
INHOUD1

DEELNEMERS 5

BESPROKEN PUNTEN

THEMATISCHE STRATEGIE INZAKE LUCHTVERONTREINIGING - Conclusies van de Raad 7

EMISSIES VAN MOTORVOERTUIGEN 9

GENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN 10

BIODIVERSITEITSVERDRAG - Conclusies van de Raad 11


- Achtste gewone vergadering van de Conferentie van de Partijen (COP 8) bij het Biodiversiteitsverdrag (CBD) (Curitiba, Brazilië, 20-31 maart 2006) 11


- Derde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Biodiversiteitsverdrag (COP/MOP 3) waarin de partijen bij het Protocol van Cartagena inzake Bioveiligheid bijeenkomen (Curitiba, Brazilië, 20- 31 maart 2006) 16

OVERSTROMINGEN 18

KLIMAATVERANDERING - Conclusies van de Raad 19

VERDRAG VAN STOCKHOLM INZAKE PERSISTENTE ORGANISCHE VERONTREINIGENDE

STOFFEN - Conclusies van de Raad 22

VOORBEREIDING VAN DE VOORJAARSBIJEENKOMST VAN DE EUROPESE RAAD -Conclusies van de Raad 25

HERZIENING VAN DE STRATEGIE VOOR DUURZAME ONTWIKKELING 30

AFVALSTOFFEN 32

DIVERSEN 34

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

MILIEU

Strategisch partnerschap tussen Latijns-Amerika en de Europese Unie inzake watervraagstukken en sanitaire voorzieningen 35

JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN

Nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem 35

ALGEMENE ZAKEN

Vorderingen van de EU in 2005 - Jaarverslag van de Europese Raad aan het Parlement 35

DOUANE-UNIE

Vrijstelling van douanerechten voor afvalolie 35

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Verslag van de Rekenkamer over de begrotingssteun uit het Europees Ontwikkelingsfonds aan de ACS-staten- Conclusies van de Raad 36

VERVOER

Burgerluchtvaart - Harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures* 38

ATOOMVRAAGSTUKKEN

Veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en van het beheer van radioactief afval 39

TRANSPARANTIE

Toegang van het publiek tot documenten 39

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
de heer Bruno TOBBACK minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen de heer Benoit LUTGEN minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme (Waals Gewest)

Tsjechië:
de heer Libor AMBROZEK minister van Milieubeheer

Denemarken:
mevrouw Connie HEDEGAARD minister van Milieubeheer en minister van Noordse Samenwerking

Duitsland:
de heer Sigmar GABRIEL minister van Milieubeheer, Natuurbehoud en Reactorveiligheid

Estland:
de heer Olavi TAMMEMÄE vice- minister van Milieubeheer

Griekenland:
de heer Stavros KALOGIANNIS staatssecretaris van Milieubeheer, Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken

Spanje:
mevrouw Cristina NARBONA RUIZ minister van Milieubeheer

Frankrijk:
mevrouw Nelly OLIN minister van Ecologie en Duurzame Ontwikkeling

Ierland:
de heer Dick ROCHE minister van Milieubeheer, Nationaal Erfgoed en Plaatselijk Bestuur

Italië:
de heer Altero MATTEOLI minister van Milieubeheer en Landschapsbeheer

Cyprus:
de heer Timmy EFTHYMIOU minister van Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Milieubeheer

Letland:
de heer Raimonds V?JONIS minister van Milieubeheer

Litouwen:
de heer Ar?nas KUNDROTAS minister van Milieubeheer

Luxemburg:
de heer Lucien LUX minister van Milieubeheer, minister van Vervoer

Hongarije:
de heer Miklós PERSÁNYI minister van Milieubeheer en Waterhuishouding

Malta:
de heer George PULLICINO minister van Plattelandszaken en Milieubeheer

Nederland:
de heer Pieter van GEEL staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Oostenrijk:
de heer Josef PRÖLL minister van Land- en Bosbouw, Milieubeheer en Waterhuishouding

Polen:
de heer Jan SZYSZKO minister van Milieubeheer

Portugal:
de heer Humberto ROSA staatssecretaris van Milieubeheer

Slovenië:
de heer Janez PODOBNIK minister van Milieubeheer en Ruimtelijke Ordening

Slowakije:
de heer László MIKLÓS minister van Milieubeheer

Finland:
de heer Jan-Erik ENESTAM minister van Milieubeheer

Zweden:
mevrouw Lena SOMMESTAD minister van Milieubeheer

Verenigd Koninkrijk:
de heer Elliot MORLEY onderminister van Klimaatverandering en Milieubeheer

Commissie:
de heer Günter VERHEUGEN vice- voorzitter de heer Stavros DIMAS lid

De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:

Bulgarije:
de heer Jordan DARDOV vice- minister van Milieubeheer en Waterhuishouding

Roemenië:
mevrouw Sulfina BARBU minister van Milieubeheer

BESPROKEN PUNTEN

THEMATISCHE STRATEGIE INZAKE LUCHTVERONTREINIGING - Conclusies van de Raad

De Raad nam de volgende conclusies aan:

"De Raad van de Europese Unie,


1. HERINNERT ERAAN dat in het Zesde Milieuactieprogramma als een van de doelstellingen wordt genoemd het bereiken van luchtkwaliteitsniveaus die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg hebben, en wordt opgeroepen tot een thematische strategie ter versterking van een samenhangend en geïntegreerd beleid op het gebied van luchtverontreiniging om prioriteiten voor verdere maatregelen vast te stellen, evaluatie en waar nodig bijstelling van luchtkwaliteitsnormen en nationale emissieplafonds, ter verwezenlijking van de langetermijndoelstelling, de kritische belasting en niveaus niet te overschrijden;


2. VERWELKOMT de mededeling van de Commissie over een thematische strategie inzake luchtverontreiniging als een belangrijke en goed onderbouwde analyse, op basis van, onder andere, de meest recente wetenschappelijke inzichten van de Wereldgezondheidsorganisatie met betrekking tot de significante negatieve effecten van de blootstelling van mensen aan fijne deeltjes (PM2,5) en aan ozon in de lucht, en met gebruikmaking van de grote deskundigheid op het gebied van de effecten van luchtverontreiniging op ecosystemen, die door experts is ontwikkeld in het kader van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, en BESCHOUWT deze mededeling als een rechtstreekse reactie op de in het Zesde Milieuactieplan vervatte oproep;


3. ERKENT de significante grensoverschrijdende bijdragen aan de onderzochte milieuproblemen en BENADRUKT dat er passende maatregelen van de Gemeenschap als geheel en op internationaal niveau nodig zullen zijn om de verontreinigingsniveaus verder te verminderen;


4. JUICHT TOE dat de strategie gericht is op het ondersteunen van en het voortbouwen op het wetenschappelijk werk in het kader van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, inclusief de daarin gelegde nadruk op hemisferisch transport van luchtverontreiniging, en ERKENT dat het wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van luchtverontreiniging op het milieu en de gezondheid verder moet worden verdiept, met bijzondere aandacht voor fijne deeltjes;


5. BENADRUKT dat de luchtkwaliteit sedert 1990 aanzienlijk is verbeterd; NEEMT echter NOTA VAN de huidige problemen die de lidstaten ondervinden bij de uitvoering van de wetgeving inzake luchtverontreiniging en ERKENT dat mogelijkheden en voorwaarden voor flexibiliteit in dat verband moeten worden onderzocht. ERKENT dat er zich, zelfs als het huidige beleid effectief wordt uitgevoerd, in 2020 toch nog zeer significante negatieve effecten voor de menselijke gezondheid en het milieu zullen voordoen als gevolg van luchtverontreiniging, en IS ERVAN OVERTUIGD dat de omvang van die effecten van dien aard is dat er aanvullende actie moet worden ondernomen om de luchtverontreiniging in de EU te bestrijden;


6. IS HET EENS met de aanpak van de Commissie waarin voor de periode tot 2020 tussentijdse doelstellingen voor gezondheid en milieu worden vastgesteld, teneinde een perspectief voor de langere termijn te bieden; BESCHOUWT de gepresenteerde ambitieniveaus als een goede basis voor verdere bestudering, mits alle toekomstige maatregelen aan een grondige effectbeoordeling worden onderworpen en rekening wordt gehouden met geactualiseerde prognoses, en ONDERSTREEPT het belang van het voorgestelde evaluatieproces waarin onder meer moet worden bestudeerd hoe synergieën met structurele en klimaatmaatregelen kunnen worden gestimuleerd;


7. ONDERSTREEPT dat de uitvoering van de thematische strategie de doelstellingen van de strategie van Lissabon en de strategie inzake duurzame ontwikkeling moet ondersteunen en ERKENT met name dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie zal bijdragen tot een intensievere aanwending van de bestaande schonere technologieën en tot de ontwikkeling van nieuwe milieutechnologieën, in overeenstemming met de doelstellingen van de strategie van Lissabon;


8. ERKENT dat een combinatie van nationale, communautaire en internationale maatregelen nodig zal zijn om deze doelstellingen op een kosteneffectieve wijze te verwezenlijken, en ROEPT OP tot een betere integratie van luchtverontreinigingsproblemen in het landbouwbeleid, het energiebeleid en het vervoersbeleid, zowel op communautair als op nationaal niveau;


9. BENADRUKT dat de verwezenlijking van ambitieuze doelstellingen afhangt van de tijdige aanneming en uitvoering van aanvullende communautaire maatregelen, en DRINGT er daarom bij de Commissie OP AAN zo spoedig mogelijk passende voorstellen in te dienen, onder meer voor emissies van motoren in zware voertuigen (EURO VI) en emissies van kleine en middelgrote stationaire stookinstallaties, en VERZOEKT de Commissie de mogelijkheden om de emissies van de scheepvaart te verminderen nader te onderzoeken en zich te blijven inspannen om de emissies van de landbouw te verminderen; VERZOEKT de Commissie hem zo spoedig mogelijk nadere informatie voor te leggen met betrekking tot het tijdschema en de mogelijke effecten van de voorgenomen voorstellen;


10. STELT met tevredenheid VAST dat de Commissie zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel voor een herziening van de richtlijn inzake nationale emissieplafonds zal indienen, op basis van bovengenoemde maatregelen en rekening houdend met de ervaringen en problemen van de lidstaten bij de toepassing van genoemde richtlijn, zoals de behoefte aan maatregelen op communautair niveau om de lidstaten in staat te stellen de nationale emissieplafonds in acht te nemen."

EMISSIES VAN MOTORVOERTUIGEN

In afwachting van het advies van het Europees Parlement hield de Raad een oriënterend debat over een voorstel voor een verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies en de toegang tot reparatie-informatie, tot wijziging van de Richtlijnen 72/306/EEG en ../../EG (EURO 5) (5163/06).

Het voorstel is erop gericht het milieu in hoge mate te beschermen tegen atmosferische emissies van motorvoertuigen (zowel benzine- als dieselmotoren), door grenswaarden in te voeren en door tegelijkertijd geharmoniseerde voorschriften voor de bouw van motorvoertuigen vast te stellen, teneinde te zorgen voor een goede werking van de interne markt.

De verordening stelt voorschriften betreffende emissies vast voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en vervangingsonderdelen zoals vervangingskatalysatoren. Voorts stelt deze verordening voorschriften vast voor de conformiteit onder bedrijfsomstandigheden, de duurzaamheid van voorzieningen tegen luchtverontreiniging, boorddiagnosesystemen (OBD- systemen), de meting van het brandstofverbruik en de toegankelijkheid van reparatie-informatie.

De emissiegrenswaarden voor deeltjes waarin het voorstel voorziet, vereist de inbouw van deeltjesfilters in dieselauto's.

Het debat spitste zich met name op het volgende onderwerp toe (6441/06):

Moet de nieuwe Euro 5-verordening een perspectief op langere termijn bieden en daarom met name voor NOx een tweede fase van aanzienlijk lagere emissiegrenswaarden inhouden?

Een meerderheid van de delegaties was ervoor om grenswaarden voor de lange termijn in het voorstel op te nemen.

De Commissie wees er echter op dat eventuele verdergaande grenswaarden technologisch en economisch haalbaar moeten zijn en dat hiervoor eventueel een specifieke effectbeoordeling moet worden uitgevoerd.

Het resultaat van het debat vormt een richtsnoer voor de verdere werkzaamheden van de Raad dienaangaande.

GENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN

De Raad hield een oriënterend debat over genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) zodat de in december 2005 begonnen besprekingen over de Europese vooruitzichten voor het toekomstige gebruik van GGO's, diepgaander kunnen worden voortgezet.

Het oriënterend debat spitste zich met name toe op vraagstukken in verband met risicobeheer en vergunningsprocedures.

De delegaties waren voorstander van transparantere procedures en meer volledige en geschiktere informatie voor de consumenten.

Er werd tevens gewezen op de noodzaak van coördinatie tussen alle betrokken organen, met name tussen de Commissie, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en de bevoegde nationale autoriteiten. Bij de veiligheidsbeoordeling van GGO's moet meer rekening worden gehouden met de mogelijke langetermijngevolgen van het gebruik van deze producten, en in dit verband moet het wetenschappelijk onderzoek worden opgevoerd.

De delegaties waren ingenomen met de organisatie, in april, van een conferentie over het naast elkaar bestaan van biologische, traditionele en genetisch gemodificeerde gewassen, en van een conferentie over de toepassing van het voorzorgsbeginsel op dit gebied. Volgens hen moeten beide conferenties, samen met de door de Commissie aangekondigde beoordelingsverslagen betreffende de toepassing van nieuwe communautaire wetgeving, de basis vormen voor een voortzetting van de besprekingen tijdens de volgende zitting van de Raad (Milieu) in juni.

BIODIVERSITEITSVERDRAG - Conclusies van de Raad

Achtste gewone vergadering van de Conferentie van de Partijen (COP 8) bij het Biodiversiteitsverdrag (CBD) (Curitiba, Brazilië, 20-31 maart 2006)

De Raad nam de volgende conclusies aan:

"de intrinsieke waarde van biodiversiteit BENADRUKKEND, alsmede zijn rol bij de vervulling van de basisbehoeften van de mens;

HERINNEREND aan de door de Europese Raad te Göteborg vastgestelde doelstelling om het verlies aan biodiversiteit in de EU tegen 2010 een halt toe te roepen, alsmede aan de tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling goedgekeurde CBD-doelstelling om het tempo waarin de biodiversiteit verloren gaat, tegen 2010 aanzienlijk af te remmen;

ER zijn diepe bezorgdheid over UITSPREKEND dat het algemene verlies aan biodiversiteit in een ongekend snel tempo doorgaat, zoals op pregnante wijze blijkt uit de bevindingen van het Millennium Ecosystem Assessment en de Global Diversity Outlook, en BEKLEMTONEND dat aanzienlijke bijkomende inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat er tegen 2010 een sterke trenddaling is;

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,


1. KOMT OVEREEN om naar aanleiding van de COP 8 en haar ministerieel onderdeel de problematiek van de biodiversiteit meer voor het voetlicht te brengen, en te wijzen op de noodzaak om door middel van maatregelen in alle sectoren de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstelling voor 2010 op te voeren;


2. BENADRUKT dat de COP 8 stellig moet doorgaan met het proces om van de fase van beleidsontwikkeling over te gaan naar de effectieve uitvoering en ONDERSTREEPT daarmee het belang van adequate en concrete initiatieven om de overeengekomen doelstellingen beter te realiseren;


3. BENADRUKT voorts de grote en dringende noodzaak om de doeltreffendheid van de processen in het kader van het Biodiversiteitsverdrag ("het Verdrag") te stroomlijnen en te verbeteren, met name de toewijzing van middelen, de efficiëntie van vergaderingen en van besluitvormings- en verslagleggingsprocessen, en VERWELKOMT in dit verband de aanbevelingen van de open ad hoc-groep voor de evaluatie van de uitvoering van het Verdrag;


4. HERHAALT de noodzaak van onderlinge steun tussen multilaterale milieuovereenkomsten en versterkte wisselwerking tussen met biodiversiteit verband houdende verdragen en processen, alsmede van grotere synergie dienaangaande op alle niveaus, en tussen de drie Verdragen van Rio, meer bepaald tussen het Biodiversiteitsverdrag en het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), om ervoor te zorgen dat beperkings- en aanpassingsmaatregelen inzake klimaatverandering zo min mogelijk negatieve effecten op de biodiversiteit hebben en STEUNT de oprichting van een mondiaal partnerschap voor biodiversiteit;


5. HERHAALT de noodzaak om onderzoek en monitoring op biodiversiteitsgebied te versterken, als een belangrijke bijdrage tot de uitvoering van de verschillende CBD-werkprogramma's, -initiatieven en -actieplannen; BENADRUKT de noodzaak om prioritaire lacunes in het onderzoek in kaart te brengen en zich hierop te concentreren, en om nieuwe en opkomende problemen aan te pakken;


6. BENADRUKT het belang van relevant taxonomisch onderzoek voor het bevorderen van de doelstellingen van het Verdrag;


7. HERINNERT ERAAN dat de COP 7 een werkprogramma inzake beschermde gebieden heeft aangenomen om tegen 2010 voor terrestrische en tegen 2012 voor mariene gebieden alomvattende, efficiënt beheerde en ecologisch representatieve nationale en regionale systemen van beschermde gebieden op te zetten en vervolgens te handhaven en in een wereldomspannend netwerk op te nemen; NEEMT er met diepe bezorgdheid NOTA van dat de uitvoering vertraging oploopt, en BENADRUKT de noodzaak van efficiëntere maatregelen en adequate technische en financiële bijstand, met inbegrip van een betere integratie van de beschermde gebieden als waardevolle bezittingen in nationale en lokale ontwikkelingsprocessen, om de doelstellingen van het werkprogramma te verwezenlijken; BENADRUKT in dit verband dat de COP 8 een mechanisme en een werkschema moet aannemen voor een duidelijk en efficiënt evaluatieproces voor de uitvoering van het werkprogramma, waarbij de aandacht dient uit te gaan naar de daarin geformuleerde doelstellingen, alsmede naar het vaststellen van hinderpalen, lacunes en eventuele antwoorden; WIJST EROP dat het van belang is ervoor te zorgen dat de open ad hoc-groep Beschermde Gebieden zich blijft inspannen om voortgang bij de uitvoering te ondersteunen en te toetsen;


8. Onderstreept dat de effectieve bescherming van mariene biodiversiteit alleen maar mogelijk is indien de maatregelen binnen gebieden die in en buiten de nationale jurisdictie vallen samenhangend en verenigbaar zijn en geen afbreuk doen aan de rechten en verplichtingen van kuststaten overeenkomstig het internationale recht, BENADRUKT dat het van belang is dat de internationale gemeenschap streeft naar een geïntegreerd beheer van mariene biodiversiteit in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen, onder andere door:

de ontwikkeling van een uitvoeringsovereenkomst, in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, over het behoud en het duurzame gebruik van mariene biodiversiteit, zodat een geïntegreerde beheersaanpak voor deze mariene gebieden kan worden aangenomen, met name om de vaststelling en het beheer van representatieve netwerken van beschermde mariene gebieden tegen 2012 te vergemakkelijken en te formaliseren;

oplossingen en benaderingswijzen overwegen/analyseren die nodig zijn voor het verdere behoud van de biodiversiteit, ook met betrekking tot genetische hulpbronnen;

ONDERSTREEPT dat het Verdrag een wezenlijke bijdrage levert aan deze geïntegreerde aanpak, met name door in samenwerking met andere betrokken instellingen te voorzien in een solide wetenschappelijke basis en in op ecosystemen gebaseerde voorzorgsbenaderingen;


9. ROEPT voorts OP dringend actie te ondernemen voor de stopzetting van destructieve activiteiten die kwetsbare mariene ecosystemen aantasten, en voor het in overweging nemen, per geval en op wetenschappelijke basis, inclusief de toepassing van het voorzorgsbeginsel, van een tijdelijk verbod op destructieve visserijpraktijken, met inbegrip van het vissen met bodemtrawls dat negatieve effecten heeft op kwetsbare mariene ecosystemen, totdat passende instandhoudings- en beheersmaatregelen zijn getroffen overeenkomstig het internationale recht, en BENADRUKT de noodzaak om in voorkomend geval de instandhoudingsbevoegdheden van bestaande regionale organisaties voor visserijbeheer te versterken en om waar nodig nieuwe regionale organisaties voor visserijbeheer op te richten;


10. BENADRUKT dat het van belang is meer aandacht te schenken aan onderbelichte beschermde mariene en kustgebieden en dat er wetenschappelijke criteria en een biogeografisch kader moeten worden ontwikkeld voor de selectie en instelling van beschermde mariene en kustgebieden, onder andere in kustgebieden waar koraalriffen en mangroven natuurrampen kunnen helpen beperken;


11. STEUNT de aanneming van het ontwerp-werkprogramma voor de biodiversiteit van eilanden;


12. IS INGENOMEN MET het resultaat van de vierde vergadering van de open ad hoc-groep inzake toegang en batenverdeling en wijst erop dat de voortgang die in deze werkgroep is gemaakt, geëvalueerd moet worden teneinde diepgaand verder te kunnen werken en dat een werkschema moet worden bepaald zodat de voorgestelde regeling spoedig kan worden opgesteld, besproken en vastgesteld, STEUNT de goedkeuring van zijn aanbevelingen door de COP 8; HERHAALT zijn toezegging om te onderhandelen over een internationale regeling voor toegang en batenverdeling als vervat in het uitvoeringsplan van Johannesburg en in besluit VII/19 van de COP; BENADRUKT dat een dergelijke regeling uit één of meer al dan niet juridisch bindende instrumenten kan bestaan waarvan sommige onderdelen een integrerend deel kunnen uitmaken van bestaande internationale instrumenten, instellingen en fora, terwijl andere als zelfstandige onderdelen in het kader van het CBD kunnen worden ontwikkeld, in synergie met en met wederzijdse steun van andere bevoegde internationale instellingen en fora; BENADRUKT dat evenveel aandacht moet worden besteed aan aspecten betreffende toegang als aan aspecten betreffende batenverdeling;


13. IS INGENOMEN met het resultaat van de vierde vergadering van de open ad hoc-groep inzake toegang en batenverdeling over artikel 8, punt j), en STEUNT de goedkeuring ervan door de COP 8; BEVESTIGT het belang van het fundamentele erfgoed en de rol van de inheemse en plaatselijke gemeenschappen bij het behoud en het duurzame gebruik van de biodiversiteit, alsmede de noodzaak om traditionele kennis daarover, vernieuwingen en praktijken doeltreffend te beschermen, en ROEPT de COP 8 op een besluit te nemen over praktische regelingen die ervoor zorgen dat de inheemse bevolkingsgroepen en de plaatselijke gemeenschappen daadwerkelijk deelnemen aan de desbetreffende werkzaamheden van het Verdrag, ook met betrekking tot de onderhandelingen over een internationale regeling inzake toegang en batenverdeling, om ervoor te zorgen dat op passende wijze rekening wordt gehouden met hun opmerkingen;


14. BENADRUKT de noodzaak van communicatie- en onderwijsactiviteiten om het bewustzijn over de problematiek van de biodiversiteit te vergroten en de betrokkenheid van relevante groepen en instellingen bij de uitvoering van het Verdrag te vergemakkelijken;


15. ERKENT dat de daadwerkelijke monitoring en evaluatie van vorderingen in de richting van de doelstelling voor 2010 moeten worden versterkt op een solide wetenschappelijk basis; ZIET UIT NAAR een meer geharmoniseerde en resultaatgerichte rapportagewijze, met bijzondere aandacht voor vorderingen in de richting van de doelstelling voor 2010, teneinde de rapportage-last te verlichten en nationale, regionale en mondiale verslagen effectiever aan elkaar te koppelen;


16. BLIJFT zich ten volle inzetten voor het Verdrag en de uitvoering ervan en BELOOFT in dit verband te zullen bijdragen tot de adequate financiering die nodig is om de aan het Verdrag toe te vertrouwen werkzaamheden te bekostigen;


17. ERKENT het belang voor de uitvoering van een verruiming van de financieringsbronnen, uit zowel de openbare als de particuliere sector, en van de ontwikkeling van innovatieve financieringsmechanismen en HOOPT dat het de vierde aanvulling van het Wereldmilieufonds succesvol verloopt;


18. WIJST op het potentiële effect van het bedrijfsleven op de biodiversiteit enerzijds en op de potentiële bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de doelstelling voor 2010 anderzijds, ONDERSTREEPT het belang van een beter engagement tussen het CBD en het bedrijfsleven; VERKLAART zich bereid initiatieven op dit vlak, zoals "bedrijfsleven en de opgave 2010 inzake biodiversiteit", te ondersteunen;


19. HERHAALT dat de verwezenlijking van de drie doelstellingen van het Verdrag - het behoud van de biologische diversiteit, het duurzame gebruik van de componenten ervan en de eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik van genetische hulpbronnen - van essentieel belang zijn voor de totstandbrenging van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; BENADRUKT derhalve dat het van belang is dat deze drie doelstellingen worden opgenomen in nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling, nationale begrotingen, nationale ontwikkelingsplannen, zoals strategieën voor armoedebestrijding en nationale en regionale programma's voor internationale ontwikkelingssamenwerking; en ONDERSTREEPT in dit verband de toezegging die de EU in "de Europese consensus over ontwikkeling" van 2005 heeft gedaan om het behoud en het duurzame gebruik van de biodiversiteit in partnerlanden te ondersteunen;


20. BENADRUKT dat het van belang is de nationale uitvoering van het Verdrag te versterken en te ondersteunen, onder meer door de mogelijkheid van ondersteunende technische diensten voor biodiversiteit te verkennen; BEKLEMTOONT dat nationale biodiversiteitsstrategieën en -actieplannen een centrale rol spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag, en dat er meer moet worden gedaan om deze uit te voeren; VESTIGT in dit verband DE AANDACHT OP de waarde van bilaterale en regionale samenwerking, inclusief uitwisseling van ervaringen, om de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van nationale biodiversiteitsstrategieën en -actieplannen, alsmede de voorbereiding van nationale verslagen, te vergemakkelijken, en WIJST ANDERMAAL OP het belang van versterking van de sectorale integratie van biodiversiteitsvraagstukken op alle niveaus om de doelstelling voor 2010 te helpen verwezenlijken;


21. ZIET UIT naar de spoedige afronding van een Commissiemededeling en een routekaart ter completering van de evaluatie van de EG- biodiversiteitsstrategie en -actieplannen met het oog op de evaluatie van de uitvoering van alle eerder overeengekomen maatregelen en het vaststellen van prioriteiten voor de verwezenlijking van de doelstelling voor 2010, waarbij rekening moet worden gehouden met het resultaat van de conferentie over "Biodiversity and the EU - Sustaining Life, Sustaining Livelihoods" (mei 2004 - Malahide, Ierland)."

Derde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Biodiversiteitsverdrag (COP/MOP 3) waarin de partijen bij het Protocol van Cartagena inzake Bioveiligheid bijeenkomen (Curitiba, Brazilië, 20-31 maart 2006)

De Raad nam de volgende conclusies aan:

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE:


1. VERLANGT dat tijdens de derde vergadering van de Conferentie van de Partijen die als vergadering van de partijen bij het Protocol fungeert (COP/MOP 3), een besluit wordt aangenomen over de voorschriften voor de begeleidende documentatie voor zendingen van veranderde levende organismen (VLO's) bedoeld voor direct gebruik als voedingsmiddel of diervoeder, of voor be- of verwerking; dit besluit moet, overeenkomstig hetgeen de onderhandelingsrichtsnoeren in het desbetreffende Raadsbesluit nauwkeurig bepalen, de informatievereisten van Besluit BS-I/6 bevestigen en nader uitwerken, teneinde de veilige overdracht, de veilige behandeling en het veilige gebruik van VLO's te garanderen;


2. VERLANGT VOORTS dat COP/MOP 3 de nodige stappen voor de verdere en definitie verwezenlijking van een effectief internationaal bioveiligheidskader onderneemt, namelijk dat

een doelmatiger uitwisseling van informatie via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid (BCH) wordt bevorderd, met name door de partijen te verzoeken nuttige informatie te verstrekken, de interoperabiliteit te vergroten, de toegang tot gegevens te vergemakkelijken en de capaciteitsopbouw te intensiveren;

de inspanningen met betrekking tot risicobeoordeling door uitwisseling van kennis en praktische ervaring worden opgevoerd - waarbij samenwerking en opleiding naar het model van EU-capaciteitsopbouwprojecten kunnen worden opgezet - en dat nationale, regionale en subregionale studiebijeenkomsten worden belegd, waarvan de bevindingen tijdens COP/MOP 4 zouden moeten worden geëvalueerd;

wordt voorzien in gebruiksvriendelijke en makkelijk toepasbare voorschriften inzake monitoring en verslaglegging, rekening houdend met de capaciteit van de partijen, en dat een adequaat systeem voor de effectieve uitvoering van het protocol wordt opgezet;

een eenvoudige en doeltreffende beoordelings- en toetsingsprocedure wordt ingeleid, waarin het protocol, overeenkomstig artikel 35 daarvan, op zijn doelmatigheid wordt geëvalueerd, om uiteindelijk de effectieve uitvoering ervan te bevorderen; en

een realistische begroting wordt goedgekeurd, die spoort met de prioriteiten en het werkprogramma welke voor het protocol zijn overeengekomen;


3. BENADRUKT, zich er andermaal toe verbindend de werkzaamheden inzake capaciteitsopbouw te ondersteunen, dat het van belang is deze werkzaamheden te doen vorderen, hetgeen een voorwaarde is voor een effectieve uitvoering van het protocol en van vitaal belang is voor het welslagen ervan;


4. SPREEKT, hoewel met bezorgdheid kennis nemend van de vastgestelde leemten in de implementatie van het actieplan, ZIJN waardering UIT voor de reeds geleverde inspanningen inzake capaciteitsopbouw, en VERLANGT dat deze worden voortgezet en dat hoge prioriteit wordt verleend aan de ontwikkeling van regelgevingskaders voor bioveiligheid en de uitvoering daarvan in een geactualiseerd actieplan voor capaciteitsopbouw, dat is afgestemd op de behoeften;


5. IS INGENOMEN met de constructieve resultaten van de tweede vergadering van de open groep inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling, en ZEGT TOE een opbouwende bijdrage te zullen leveren tot de tijdige en succesvolle voltooiing van het werk van de groep binnen de overeengekomen termijn van vier jaar."

De Raad nam tevens een besluit aan waardoor de Commissie wordt gemachtigd te onderhandelen over het belangrijkste punt op de agenda van de derde vergadering van de Conferentie van de partijen, namelijk de voorschriften voor de begeleidende documentatie voor zendingen van veranderde levende organismen bedoeld voor direct gebruik als voedingsmiddel of diervoeder, of voor be- of verwerking;

Samen vormen de conclusies van de Raad en het besluit van de Raad een onderhandelingskader voor de EU tijdens de komende derde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het protocol inzake bioveiligheid.

OVERSTROMINGEN

In afwachting van het advies van het Europees Parlement nam de Raad nota van een verslag over de vorderingen die zijn gemaakt bij de bespreking door de Raad van een voorstel voor een richtlijn over overstromingsbeoordeling en -beheer.

In het verslag wordt gewezen op de technische kwesties in verband met de coördinatie met de kaderrichtlijn water, de voorlopige overstromingsrisicobeoordeling, de overstromingskaarten en de overstromingsrisico-beheerplannen, waarvoor nog een oplossing moet worden gevonden met het oog op een politiek akkoord in juni, op voorwaarde dat op dat ogenblik het advies van het Europees Parlement beschikbaar is.

Het voorstel (5540/06) moet ervoor zorgen dat overstromingsgerelateerde risico's voor de gezondheid van de mens, het milieu, de infrastructuur en de eigendom worden verminderd en beheerd. Het voorstel heeft betrekking op het hele grondgebied van de Gemeenschap en geldt bijgevolg voor het beheer van het overstromingsrisico in zowel rivier- als kustgebieden.

Met het oog daarop voorziet het voorstel in voorlopige overstromingsrisicobeoordelingen van alle stroomgebiedsdistricten, alsmede in het karteren van gebieden met een significant overstromingsrisico, het coördineren van maatregelen voor grensoverschrijdende stroomgebieden en het opstellen en uitvoeren van overstromingsrisico-beheerplannen in het kader van een breed inspraakproces in kwetsbare stroomgebieden en kustgebieden.

Het richtlijnvoorstel verschaft de lidstaten een grote mate van vrijheid om het vereiste beschermingsniveau vast te stellen en om te bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen en binnen welke termijn de overstromingsrisico-beheerplannen ten uitvoer moeten worden gelegd. Er is een nauw verband met de kaderrichtlijn water .

Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 175, lid 1, van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist voor een besluit van de Raad, medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement van toepassing.

KLIMAATVERANDERING - Conclusies van de Raad

De Raad nam de volgende conclusies aan:

"De Raad van de Europese Unie,


1. WIJST OP zijn sterke engagement om vorderingen te maken met de aanpak van het probleem van klimaatverandering, hetgeen voor het laatst is verwoord door de Europese Raad in december 2005;


2. IS zeer VERHEUGD over het positieve, toekomstgerichte actieplan van Montreal dat het resultaat is van de elfde zitting van de Conferentie van de Partijen (COP 11) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering ("het Verdrag") en de eerste zitting van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (COP/MOP 1) (Montreal, 28 november - 9 december 2005), met name over de aanneming van de akkoorden van Marrakech, waaronder de controleregeling, de verbetering van de werking van het Verdrag en het Protocol van Kyoto, in het bijzonder het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) en de gezamenlijke uitvoering (JI), de aanneming van het vijfjarige werkprogramma voor aanpassing, en de verdere maatregelen in het kader van het Verdrag en het Protocol van Kyoto; NEEMT tevens met waardering NOTA van de start van het proces van de besprekingen over de problematiek van de ontbossing in de ontwikkelingslanden, welke verantwoordelijk is voor ongeveer 20% van de antropogene broeikasgasemissies in de wereld;


3. IS vooral VERHEUGD over het besluit om te beginnen met de bespreking van de verdere verbintenissen van de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen partijen voor de periode na 2012 overeenkomstig artikel 3, lid 9, van het Protocol van Kyoto, en het besluit een dialoog te voeren over de langetermijnsamenwerking om klimaatverandering aan te pakken door een betere uitvoering van het Verdrag op het gebied van de uitwisseling van ervaringen en de analyse van strategische benaderingen;


4. IS VAN OORDEEL dat beide processen moeten worden geleid door het uiteindelijke doel van het Verdrag: de stabilisering van broeikasgasconcentraties in de atmosfeer op een niveau dat gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem verhindert, binnen een voldoende ruim tijdschema waarin ecosystemen zich natuurlijk aan klimaatverandering kunnen aanpassen, zodat de voedselproductie niet bedreigd wordt en duurzame economische ontwikkeling mogelijk is; HERHAALT zijn standpunt dat, met het oog op het halen van deze doelstelling, de totale gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak wereldwijd niet meer dan 2° C boven het temperatuurpeil van voor de industrialisering mag uitstijgen, en dat wereldwijd aanmerkelijke emissiereducties noodzakelijk zullen zijn overeenkomstig het beginsel van gezamenlijke, doch gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectieve capaciteiten; CONSTATEERT dat hiervoor de wereldwijde emissies van broeikasgassen binnen twee decennia hun maximum moeten hebben bereikt, waarna een aanzienlijke verlaging in de orde van grootte van ten minste 15% en tegen 2050 van misschien wel 50% ten opzichte van de niveaus van 1990 moet plaatsvinden; CONSTATEERT dat, indien dergelijke reducties niet dringend worden bereikt, dit zou leiden tot een verhoogd risico op een abrupte klimaatverandering; VERTROUWT erop dat het actieplan van Montreal de juiste middelen biedt om met alle partijen te bespreken op welke wijze en met welke middelen dit doel kan worden bereikt;


5. WIJST op de noodzaak de wezenlijke rol van een wereldwijde steenkoolmarkt en de continuïteit en effectieve werking van de flexibele mechanismen veilig te stellen, zodat de nodige ingrijpende emissiereducties op een kosteneffectieve manier kunnen worden gerealiseerd, en de ontwikkeling, inzet en overdracht van klimaatvriendelijke technologieën, praktijken en processen kunnen worden gestimuleerd; HERINNERT in dit verband aan de noodzaak om als onderdeel van de toetsing van de EU-regeling voor de handel in emissierechten aandacht te besteden aan zekerheid op lange termijn, en aan zijn voornemen een verband te leggen met andere regelingen voor de handel in emissierechten teneinde een efficiënte wereldwijde markt voor de handel in emissierechten te ontwikkelen;


6. HERINNERT eraan dat tijdens de zitting van de Raad Milieu van december 2004 en maart 2005 en tijdens de zitting van de Europese Raad in het voorjaar van 2005 een begin is gemaakt met de ontwikkeling van een EU-strategie op middellange en lange termijn ter bestrijding van de klimaatverandering waarbij de doelstelling van 2 °C niet wordt overschreden; BENADRUKT, zonder vooruit te lopen op nieuwe benaderingen voor differentiëring tussen de partijen in een toekomstig eerlijk en flexibel kader, zijn voornemen om met andere partijen strategieën te onderzoeken teneinde de noodzakelijke emissiereducties te realiseren, en BEVESTIGT NOGMAALS dat in dit verband moet worden gedacht aan reducties door de groep van ontwikkelde landen in de orde van grootte van 15-30% vóór 2020 ten opzichte van het minimum dat wordt genoemd in het protocol van Kyoto, en vóór 2050, in de geest van de conclusies van de Raad (Milieu) van maart 2005; ZIET in dit verband UIT naar de verdere analyse van de Commissie van de baten en kosten van de strategieën voor broeikasgasreductie;


7. IS DE MENING TOEGEDAAN dat, wanneer met andere partijen verdere verbintenissen voor de in bijlage I opgenomen partijen worden besproken, een aantal andere vraagstukken moet worden bekeken, en KIJKT ernaar UIT dat deze vraagstukken tijdig worden onderkend met het oog op de ad hoc open groep inzake artikel 3, lid 9, van het Protocol van Kyoto en bij wijze van leidraad voor het toetsingsproces uit hoofde van artikel 9, lid 2, van het Protocol; WIJST erop dat er geen hiaat mag ontstaan tussen de eerste en de tweede verbintenisperiode; KIJKT UIT naar een succesvolle bespreking in de ad hoc open groep inzake artikel 3, lid 9, van het Protocol van Kyoto;


8. CONSTATEERT dat de broeikasgasemissies van de in bijlage I opgenomen partijen die partij zijn bij het Protocol van Kyoto slechts circa 30% van de wereldwijde emissies in 2000 bedroegen, dat het aandeel van de EU slechts 14% van de wereldwijde emissies in 2000 bedroeg en dat deze twee aandelen, naar verwacht wordt, de komende decennia zullen verminderen; CONCLUDEERT dat als meest doeltreffend middel voor de bestrijding van klimaatverandering versterkte verdere maatregelen door de in bijlage I opgenomen partijen deel moeten uitmaken van een wereldwijde inspanning van alle partijen, overeenkomstig het beginsel van gezamenlijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectieve capaciteiten, om de uitvoering van het Verdrag te verbeteren, en KIJKT UIT naar een succesvolle dialoog over samenwerking op lange termijn;


9. ONDERSTREEPT het engagement van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten om hun respectieve doelstellingen van het Protocol van Kyoto te halen, zoals bevestigd in de verslagen over aanwijsbare vooruitgang door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, vermeld in bijlage I bij het Verdrag, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Protocol van Kyoto; KIJKT UIT naar de resultaten van het tweede Europees klimaatveranderingsprogramma; BESEFT dat er voor het bereiken van het Kyoto-streefcijfer van de Gemeenschap aanvullende maatregelen moeten worden uitgevoerd;


10. HERHAALT het belang van versterking van de dialoog en technologische samenwerking van de EU met andere landen en regio's, met inbegrip van maatregelen inzake de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe en bestaande klimaatvriendelijke technologieën en de rol van de Kyoto-mechanismen, en via samenwerking met de Russische Federatie inzake de uitvoering van het Protocol van Kyoto, de uitvoering van de reeds begonnen partnerschappen met onder meer India en China inzake klimaat en energie, en de ontwikkeling van meer partnerschappen met alle grote energieverbruikende landen ter aanvulling van de internationale samenwerking in het kader van het Verdrag en het Protocol van Kyoto;


11. ONDERSTREEPT de noodzaak om gebruik te maken van de synergieën tussen het bevorderen van energieveiligheid, duurzame energievoorziening, vernieuwing en vermindering van de broeikasgasemissies, teneinde te zorgen voor consistentie tussen energie- en klimaatkwesties, zowel intern als in het kader van de externe betrekkingen en de internationale en ontwikkelingssamenwerking van de EU, teneinde te gaan naar een toekomst met een laag steenkoolgebruik; CONSTATEERT dat de VN- Commissie voor duurzame ontwikkeling (CSD), naar verwacht wordt, in mei 2006 de problematiek van energie voor duurzame ontwikkeling, industriële ontwikkeling, luchtverontreiniging/atmosfeer en klimaatverandering opnieuw zal bezien ter voorbereiding van beleidsbeslissingen in 2007, waardoor onder meer technologische innovatie en klimaatvriendelijke investeringen kunnen worden bevorderd;


12. BEVESTIGT de verbintenis van de EU om de efficiënte en effectieve werking van de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto te ondersteunen, inzonderheid het CDM; VERWELKOMT in dit verband de totale toezegging van US $ 8.188.050 die in Montreal is aangekondigd ter ondersteuning van de financieringsbehoeften van het CDM op korte termijn; HERBEVESTIGT zijn voornemen om, op basis van de in Montreal afgelegde verklaring, in 2007 adequate financiële steun aan het CDM, alsook aan de gezamenlijke uitvoering (JI) en de uitvoering van het Internationale Transactielogboek (ITL) te blijven verstrekken, en DRINGT er bij de andere partijen op AAN hetzelfde te doen;


13. HERHAALT dat, aangezien de klimaatverandering reeds plaatsvindt en de gevolgen ervan reeds voelbaar zijn en zelfs sterker worden, aanpassing een noodzakelijke aanvulling is op een verminderingsbeleid; ZIET in dit verband UIT naar de verdere ontwikkeling en uitvoering van het vijfjarig werkprogramma inzake gevolgen, kwetsbaarheid en aanpassing aan klimaatverandering; MOEDIGT alle landen AAN om aanpassing in de relevante besluitvormingsprocessen op te nemen; BEVESTIGT OPNIEUW de noodzaak om het aanpassingsfonds operationeel te maken waardoor maatregelen ter vergemakkelijking van aanpassing zullen worden bevorderd door middel van steun aan concrete aanpassingsprojecten en -programma's en bijstand voor het bekostigen van de aanpassing aan de ontwikkelingslanden die partij zijn bij het Protocol van Kyoto en die bijzonder kwetsbaar zijn voor de negatieve gevolgen van klimaatverandering."

VERDRAG VAN STOCKHOLM INZAKE PERSISTENTE ORGANISCHE VERONTREINIGENDE

STOFFEN - Conclusies van de Raad

De Raad nam de volgende conclusies aan:

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE:


1. IS INGENOMEN MET het resultaat van de eerste Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm, die van 2 tot en met 6 mei 2005 in Uruguay heeft plaatsgevonden, en NEEMT ER NOTA VAN dat de tweede Conferentie van de Partijen (COP 2) van 1 tot en met 5 mei 2006 in Genève, Zwitserland, zal worden gehouden;


2. NEEMT ER NOTA VAN dat de Raad, bij Besluit 2004/./EG van de Raad van 14 oktober 2004, het verdrag namens de Europese Gemeenschap heeft goedgekeurd, en dat het goedkeuringsinstrument op 17 november 2004 is neergelegd;


3. IS ZICH BEWUST van het aanzienlijke aantal belangrijke verdragsthema's dat tijdens de COP 2 moet worden besproken en waarover beslissingen moeten worden genomen, en ERKENT de resoluties die tijdens de in mei 2001 gehouden Conferentie van gevolmachtigden en de in mei 2005 gehouden COP 1 zijn goedgekeurd;


4. BEKLEMTOONT dat de Europese Gemeenschap en de lidstaten als algemene doelstelling ernaar moeten streven dat de tijdens de COP 2 genomen besluiten een daadwerkelijke uitvoering en verdere uitwerking van het verdrag mogelijk maken en consistent zijn met de doelstellingen en de wetgeving van de Gemeenschap op het gebied van milieu- en ontwikkelingsbeleid;


5. CONCLUDEERT dat de Europese Gemeenschap en haar lidstaten ernaar dienen te streven dat:

a) de COP 2 de in artikel 17 van het verdrag genoemde procedures en institutionele mechanismen aanneemt waarmee naleving van de bepalingen van het verdrag kan worden bevorderd en kan worden opgetreden tegen partijen die het verdrag niet naleven;

b) de groep deskundigen inzake best beschikbare technieken (BBT's) en beste milieupraktijken (BMP's) haar werkzaamheden voortzet om, vóór haar tweede bijeenkomst in december 2006, de richtsnoeren voor de beëindiging en beperking van vrijkomingen bij onopzettelijk geproduceerde POP's te versterken, zodat tijdens de COP 3 in 2007 richtsnoeren kunnen worden aangenomen en sturing kan worden gegeven;

c) een mechanisme voor informatie-uitwisseling wordt vastgesteld teneinde periodiek het instrumentarium voor dioxines, waaronder dat voor PCB's en HCB's, te evalueren;

d) de COP 2 alle Partijen eraan herinnert dat zij verplicht zijn om uiterlijk twee jaar nadat het verdrag voor hen in werking is getreden aan de COP een nationaal uitvoeringsplan voor te leggen en passende richtsnoeren aanneemt betreffende de herziening en actualisering van de nationale uitvoeringsplannen; de EU nogmaals bevestigt veel belang te hechten aan deze nationale uitvoeringsplannen, die op een transparante, allesomvattende en participatieve wijze tot stand komen;

e) de technische richtsnoeren van het Verdrag van Bazel over het milieuverantwoord beheer van afvalstoffen die bestaan uit POP's, POP's bevatten of daarmee verontreinigd zijn, besproken worden zodat tijdens de COP 3 in 2007 bepalingen kunnen worden aangenomen;

f) de COP 2 zich buigt over de noodzaak om sneller maatregelen te nemen voor de geleidelijke stopzetting van het gebruik en de verwijdering van apparatuur die PCB's bevat, en het nodige doet opdat het tijdens de COP 1 aangenomen formaat voor verslaglegging wordt aangevuld met een formaat voor PCB's;

g) de COP 2 de problemen van verouderde voorraden van bestrijdingsmiddelen die POP's bevatten aanpakt, door op zoek te gaan naar synergieën tussen het Verdrag van Stockholm en het Verdrag van Bazel, alsmede met bredere programma's betreffende verouderde bestrijdingsmiddelen en afvalverwijdering, en de secretariaten van genoemde verdragen verzoekt, waar nodig, aanbevelingen voor maatregelen op te stellen;

h) de COP 2, teneinde de productie en het gebruik van DDT tot een minimum te beperken, de inspanningen opvoert om de ontwikkeling en toepassing van plaatselijke veilige, doeltreffende en betaalbare alternatieven voor de bestrijding van ziektedragers in kaart te brengen en te bevorderen, waarbij de permanente behoefte aan DDT bij de bestrijding van ziektedragers in een aantal ontwikkelingslanden ten volle erkend wordt. De COP 2 dient in nauwe samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie, het secretariaat te verzoeken om de permanente behoefte aan DDT vóór de COP 3 opnieuw te evalueren. De COP 2 dient ook het Wereldfonds voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria (het GFATM) te verzoeken om na te gaan welke bijdrage het kan leveren om het gebruik van DDT bij de bestrijding van malaria geleidelijk stop te zetten;

i) de evaluatie van de toepassing van kennisgevingen van gebruiken van chemische stoffen in artikelen en tussenproducten in een tot de locatie beperkt gesloten systeem, leidt tot richtsnoeren over hoe in deze resterende gebruiksvormen de verontreiniging door POP's in overeenstemming met het Verdrag kan worden beëindigd;

j) passende regelingen worden getroffen om de COP van voldoende vergelijkbare monitoringgegevens te voorzien voor de toetsing van de doeltreffendheid, die vier jaar na de inwerkingtreding van het verdrag moet worden uitgevoerd. Bij de bespreking van het verkennende achtergronddocument dient de COP 2 bij voorkeur rekening te houden met regionale oplossingen, voortbouwend op bestaande instellingen en programma's, alsmede dubbel werk te vermijden;

k) het GEF de belangrijkste entiteit blijft die met de werking van het financieringsmechanisme belast is, erkennend dat de doeltreffendheid van het financieringsmechanisme op summiere en evenwichtige wijze geëvalueerd moet worden overeenkomstig de door de COP 1 vastgestelde voorwaarden;

l) eventuele wijzigingen van de indicatieve begroting voor 2007 beperkt blijven tot correcties in het licht van de ervaring dan wel tot aanpassingen die nodig zijn om het secretariaat in staat te stellen besluiten van de COP 2 effectief uit te voeren;

m) de COP 2 de benoeming bevestigt van de leden van de Commissie ter beoordeling van persistente organische verontreinigende stoffen, en de commissie begeleidt zodat zij met voortvarendheid kan doorwerken en tijdens de tweede bijeenkomst in november 2006 de risicoprofielen voor de vijf betrokken stoffen kan voltooien;


6. BEVESTIGT OPNIEUW dat de Europese Gemeenschap en de lidstaten ernaar streven in het Verdrag van Stockholm meer stoffen op te nemen die POP's bevatten, om mee te helpen de doelstelling van 2020 voor chemische stoffen te bereiken die tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling is vastgesteld; IS INGENOMEN MET en STEUNT de inspanningen van de Commissie en lidstaten om potentiële POP's in kaart te brengen en terzake prioriteiten te stellen, waaronder het voorstel van de Commissie tot vaststelling van nieuwe POP's; BEVEELT AAN dat de Europese Gemeenschap en de lidstaten tijdens de COP 2 bekendmaken een voorstel voor ten minste twee en maximaal vier extra stoffen te willen indienen, dat aan het secretariaat zal worden gezonden, zodat het tijdens de tweede bijeenkomst van de POP's- beoordelingscommissie kan worden besproken. Voor voorstellen met betrekking tot meer stoffen is een besluit van de Raad nodig;


7. BENADRUKT dat de Europese Gemeenschap en de lidstaten, in het kader van de voor de COP uitgevoerde synergiestudies, steun dienen te geven aan voorstellen om de synergieën te versterken en hechtere samenwerking dienen te beogen, zowel op het niveau van het secretariaat als van de Conferentie van de Partijen, tussen het Verdrag van Bazel, het Verdrag van Rotterdam, het Verdrag van Stockholm en, in voorkomend geval, het Verdrag van Wenen met bijbehorend protocol van Montreal en de betrokken intergouvernementele organisaties, teneinde te zorgen voor maximale samenhang van het apparaat, efficiëntie en doelmatigheid;


8. BEVESTIGT opnieuw dat tijdens de COP 2 bijzondere nadruk moet worden gelegd op het verband met de strategische aanpak voor het internationale beheer van chemische stoffen (SAICM), die op 6 februari 2006 in Dubai is aangenomen en tijdens de 9e speciale zitting van de beheersraad van het UNEP is onderschreven."

VOORBEREIDING VAN DE VOORJAARSBIJEENKOMST VAN DE EUROPESE RAAD -Conclusies van de Raad

De Raad nam de volgende conclusies aan:

"De Raad - met het oog op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 2006
-


1. HERHAALT, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van maart 2005, dat het milieubeleid een belangrijke bijdrage levert tot groei en werkgelegenheid, en benadrukt dat economische groei en milieuschade in sterkere mate moeten worden ontkoppeld. BEKLEMTOONT derhalve dat de Lissabonstrategie dient bij te dragen tot de doelstellingen van duurzame ontwikkeling, een overkoepelend concept dat het beleid van de Gemeenschap in alle sectoren aanstuurt.


2. NEEMT NOTA van het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie en met name van de nadruk die daarin wordt gelegd op energie- efficiëntie, energiebesparingen en hernieuwbare energie, milieutechnologieën en een duurzamer beheer van natuurlijke hulpbronnen.


3. ZIET UIT NAAR de besprekingen in de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad over energievraagstukken, die met name moeten leiden tot concrete acties inzake hulpbronnen- en energie-efficiëntie alsmede tot verdere bevordering van hernieuwbare energie, onder meer door zich in 2006 te beraden op de vaststelling van streefcijfers voor het energieaandeel uit hernieuwbare bronnen voor de periode na 2010, teneinde naar duurzamer energiesystemen toe te werken . Die maatregelen zouden ook bijdragen tot het door de EU gestelde doel, dat de wereldgemiddelde temperatuur niet meer dan 2 °C boven het temperatuurpeil van vóór de industrialisering mag uitstijgen, teneinde de ernstigste gevolgen van klimaatverandering te vermijden, tot het halen van de EU-reductiedoelstellingen inzake broeikasgassen uit hoofde van het Kyotoprotocol en tot de continuïteit van de energievoorziening.


4. IS VERHEUGD over het feit dat de meeste lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma's vraagstukken in verband met het milieu en duurzame ontwikkeling als belangrijke politieke prioriteiten hebben aangemerkt.


5. WIJST erop dat een weldoordacht milieubeleid positieve effecten heeft op de groei en de werkgelegenheid, met name door impulsmaatregelen voor eco-innovaties en milieutechnologieën, waar wereldwijd steeds meer vraag naar is, door intensiever gebruik van marktinstrumenten en door maatregelen voor een duurzamer beheer van de natuurlijke hulpbronnen. VERZOEKT de Commissie nader te onderzoeken hoe de synergieën tussen economie en milieu nuttig kunnen worden aangewend, en het onderzoek naar onderlinge koppelingen van milieu- en werkgelegenheidsbeleid op te voeren.


6. BENADRUKT het potentieel van milieutechnologieën om te fungeren als katalysator van synergieën tussen concurrentievermogen, energie en milieu. NEEMT terzake NOTA van de oprichting van de Groep op hoog niveau "concurrentievermogen, energie en milieu";


7. STEUNT het opzetten van een EU-net voor groene overheidsopdrachten en van nationale en Europese kennisbestanden terzake. Een en ander moet:

het delen van ervaring, informatie en beste praktijken mogelijk maken, teneinde gemeenschappelijke milieuspecificaties te ontwikkelen die in de standaardprocedure voor aanbestedingen worden opgenomen;

het gebruik van benchmarking en de vaststelling van passende streefcijfers vergemakkelijken, en

capaciteitsopbouwmaatregelen voor ambtenaren die bevoegd zijn voor overheidsopdrachten bevorderen.


8. IS VERHEUGD OVER de Evaluatie Milieubeleid 2005 en vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat toekomstige milieu-evaluaties tijdig worden aangenomen, zodat de milieuministers een inhoudelijke bijdrage kunnen leveren aan de jaarlijkse voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad. ERKENT de inspanningen voor betere regelgeving, met name door middel van de voorstellen voor thematische strategieën. ONDERSTREEPT dat effectrapportages, waarbij economische, sociale en milieu- aspecten op evenwichtige wijze worden behandeld, voor alle belangrijke beleidsvoorstellen moeten worden verricht, als een effectief instrument voor het integreren van milieuoverwegingen in andere beleidssectoren.


9. BEKLEMTOONT andermaal dat het laattijdig of niet aanpakken van milieuproblemen waarschijnlijk hogere kosten met zich mee zal brengen, gevolgen zal hebben voor de toekomstige economische groei, de overheidsfinanciën extra onder druk zal zetten en zal leiden tot onherstelbare schade aan het milieu en aan de natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld in de vorm van klimaatverandering of verlies aan biodiversiteit, alsmede tot effecten op de volksgezondheid. VERZOEKT de Commissie derhalve intensiever te werken aan het kwantificeren van de kosten van het uitblijven van maatregelen en aan het identificeren van de positieve effecten van preventieve actie.

VERZOEKT de Europese Raad oog te hebben voor:


10. ten vervolge op zijn constatering in maart 2005 dat het milieubeleid een belangrijke bijdrage levert tot de groei en de werkgelegenheid, alsmede tot de levenskwaliteit - het feit dat het milieubeleid door passende maatregelen een positief effect kan hebben op:

de volksgezondheid en de kosten van de gezondheidszorg;

sociale insluiting en sociale samenhang door het scheppen van werkgelegenheid;

de continuïteit van de energievoorziening en energie-efficiëntie;


11. de noodzaak milieuoverwegingen verder in de Lissabonagenda te integreren en daarbij te zorgen voor samenhang met de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling, teneinde in de respectieve bestuursprocessen de nauwe band tussen beide strategieën tot uiting te brengen en de onderlinge synergieën beter te benutten;


12. de bijdrage van een efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen tot concurrentievermogen en groei alsmede de behoefte van Europa aan een langetermijnstrategie die erop gericht is de nadelige milieu-effecten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te beperken, ook buiten de EU;


13. de noodzaak om het potentieel van de in de financiële vooruitzichten 2007-2013 opgenomen communautaire financiële instrumenten ten volle te benutten om een efficiënt gebruik van de natuurlijke hulpbronnen te bevorderen ter ondersteuning van de Lissabonagenda voor groei en werkgelegenheid, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de lidstaten en zonder vooruit te lopen op toekomstige besprekingen over deze instrumenten;


14. de noodzaak ervoor te zorgen dat in het toekomstige zevende kaderprogramma voor onderzoek en in het kaderprogramma inzake concurrentievermogen en innovatie voldoende middelen worden uitgetrokken voor de ondersteuning van beleidsprioriteiten op milieugebied en rekening wordt gehouden met de problemen op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling.

De Europese Raad wordt derhalve verzocht om de volgende actieprioriteiten te onderschrijven:


15. Krachtige bevordering en snellere verspreiding van eco- innovaties en milieutechnologieën, onder andere door:

de uitvoering van het actieplan voor milieutechnologie (ETAP) te versnellen en te intensiveren, waarbij nationale routekaarten ten volle worden benut, gezorgd wordt voor toereikende financiële middelen, met name op EU-niveau, en maatregelen om de beschikbaarheid van risicokapitaal te vergroten worden vastgesteld en gemonitord;

verdere bewustmakingsmaatregelen te nemen om milieutechnologieën ingang te doen vinden;

het stellen van prestatiedoelen om de vraag naar dergelijke technologieën te stimuleren, in overweging te nemen;


16. De ontwikkeling van een nieuw energiebeleid, dat ten volle gebruik maakt van de synergieën tussen de bevordering van energiezekerheid, duurzame energievoorziening, concurrentievermogen, innovatie en de vermindering van broeikasgasemissies, inclusief de forse stimulering van de energie-efficiëntie en van hernieuwbare energie, onder meer door:

energie-efficiënte oplossingen te bevorderen teneinde toe te werken naar het energiebesparingsstreefcijfer van de richtlijn betreffende energie- efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten, en

na te denken over een langetermijnstrategie op basis van het groenboek van de Commissie inzake energie-efficiëntie en het komende groenboek inzake een geïntegreerd Europees energiebeleid,

werk te maken van ambitieuze actieplannen inzake biomassa en biobrandstoffen als belangrijke bijdragen tot de energievoorziening, en daarbij rekening te houden met minimumnormen inzake duurzaamheid en tegelijkertijd brandstofefficiëntie en betere normen inzake brandstofkwaliteit te bevorderen.

ontwikkeling van de vraagbeheersing, met name via maatregelen op het gebied van vervoer en woningbouw;


17. De follow-up verrichten van het Klimaatactieplan van Montreal in de context van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, teneinde onverwijld opties voor te bereiden voor een regeling na 2012, door een constructieve, brede dialoog over samenwerkingsacties op de lange termijn op gang te brengen, en tegelijkertijd door de bepalingen van artikel 3, lid 9, en artikel 9, lid 2, van het Kyotoprotocol na te leven, inclusief de bespreking van verdere verbintenissen van de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen partijen voor de periode na 2012, overeenkomstig artikel 3, lid 9, van het Kyotoprotocol, alsmede van de toekomstige rol van de Gemeenschap met betrekking tot maatregelen voor de verwezenlijking van de 2°C-doelstelling, zoals gememoreerd in de op 9 maart 2006 door de Raad aangenomen conclusies inzake klimaatverandering, als onderdelen van de in de tweede helft van 2006 te bespreken strategie, met gebruikmaking van de evaluatie van het systeem van verhandelbare emissierechten en de werkzaamheden in het kader van het Europees programma voor klimaatverandering (EPKII);


18. De milieustructuurindicatoren in de context van het governanceproces van Lissabon evalueren, om de milieudimensie van de Lissabonstrategie op een meer integrale en samenhangende wijze te bestrijken en de milieugevolgen beter tot uiting te laten komen;


19. De EU-doelstelling, het verlies aan biodiversiteit voor 2010 een halt toe te roepen, dringend verwezenlijken met name door opneming van de desbetreffende vereisten in alle toepasselijke beleidsgebieden van de Lissabonagenda, inclusief de vaststelling van een structurele indicator inzake biodiversiteit, en door spoedige aanneming en bespreking van de mededeling van de Commissie inzake biodiversiteit, waarin de ter verwezenlijking van deze doelstelling vereiste maatregelen en middelen moeten worden aangegeven.


20. Onderzoeken met welke specifieke acties in de EU en wereldwijd meer duurzame consumptie- en productiepatronen tot stand kunnen worden gebracht, onder meer via het onderschrijven van de geplande opstelling van een EU-actieplan inzake duurzame consumptie en productie, de stimulering van groene overheidsopdrachten door het bevorderen van milieucriteria en milieuprestatiedoelen in aanbestedingen, de voortvarende uitvoering van de kaderrichtlijn inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en de spoedige bestudering van het voorstel voor een richtlijn inzake de bevordering van schone voertuigen voor wegvervoer.


21. Meer onderzoek verrichten naar intensiever gebruik van passende positieve en negatieve stimulansen, in het bijzonder van marktinstrumenten, en naar een hervorming van subsidies die aanzienlijke milieuschade veroorzaken en onverenigbaar met duurzame ontwikkeling zijn, met als doel die subsidies geleidelijk af te schaffen."

HERZIENING VAN DE STRATEGIE VOOR DUURZAME ONTWIKKELING

De Raad hield een oriënterend debat over de herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling (SDO) op basis van een door de Commissie ingediend pakket maatregelen voor de herziening van de SDO, dat bestaat uit:

een mededeling waarin zes prioritaire vraagstukken worden voorgesteld, alsook de integratie van de externe dimensie in de interne beleidsvorming en een doeltreffender toetsingsprocedure en follow-up;

richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling die in juni 2005 door de Europese Raad zijn aangenomen (bijlage 1)

doelstellingen, streefcijfers, beleidslijnen en maatregelen (bijlage 2);

een in februari 2005 goedgekeurde mededeling van de Commissie waarin de balans wordt opgemaakt en toekomstige krachtlijnen worden voorgesteld (bijlage 3).

Het pakket van de Commissie werd over het algemeen verwelkomd als een goede basis voor de werkzaamheden in de Raad. Er werd echter benadrukt dat bepaalde vraagstukken, zoals consumptie- en productiepatronen, onderwijs, ontwikkeling en biodiversiteit meer aandacht zouden moeten krijgen. Niet- duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkelingen moeten op een evenwichtige manier worden aangepakt.

Verscheidene delegaties wezen erop dat de strategie van Lissabon en de SDO elkaar weliswaar aanvullen en ondersteunen, maar dat er niettemin een duidelijk onderscheid tussen beide processen moet worden gehandhaafd.

Tevens werd de noodzaak van doeltreffende en praktische follow- upmechanismen benadrukt.

De Commissie verklaarde zich bereid met het voorzitterschap en de Raad samen te werken teneinde haar voorstel te versterken en ervoor te zorgen dat de herziene SDO wordt omgezet in concrete operationele doelstellingen en maatregelen die tot tastbare resultaten leiden.

Er was ruime steun voor de door het voorzitterschap voorgestelde aanpak en procedure om er, in antwoord op het verzoek van de Europese Raad van december 2005 voor te zorgen dat één samenhangend document in juni kan worden aangenomen, waarin rekening zal worden gehouden met het resultaat van het lopende debat en van de oriënterende debatten die zullen plaatsvinden in de verschillende bij de SDO betrokken Raadsformaties.

AFVALSTOFFEN

De Raad hield een oriënterend debat over een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling en over een voorstel voor een richtlijn inzake afvalstoffen, waarin met name de volgende onderwerpen aan bod kwamen:

(1) Doel van de thematische strategie.

(2) In hoeverre kunnen de op EU- en nationaal niveau voorgestelde maatregelen de beleidsdoelstelling van de thematische strategie verwezenlijken.

De delegaties waren over het algemeen ingenomen met de strategie en de doelstelling daarvan om de EU om te vormen tot een "recyclingsamenleving", en vertolkten hun standpunt ten aanzien van een aantal specifieke aspecten van het Commissievoorstel zoals de hiërarchie inzake afvalbeheer, afvalpreventie en wetgevingsmaatregelen.

Het resultaat van het debat moet sturing geven aan de verdere werkzaamheden van de Raad.

Zoals het zesde milieuactieprogramma (6e MAP) voorschrijft, worden in de thematische strategie inzake afvalstoffen (5047/06) doelstellingen vastgesteld en worden de instrumenten aangegeven die de EU in staat moeten stellen om tot een beter afvalbeheer te komen. De strategie streeft ernaar bij te dragen tot een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen teneinde de globale negatieve milieueffecten van het gebruik van deze bronnen te verminderen. Zij wordt voorgesteld in samenhang met de thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en voorziet in de volgende belangrijke maatregelen:

een hernieuwde nadruk op de onverkorte uitvoering van de bestaande wetgeving,

de invoering van de levenscyclusbenadering in het afvalbeleid,

de bevordering van een afvalpreventiebeleid,

verbetering van de kennisbasis,

bevordering van afvalrecycling (recyclingnormen, economische instrumenten),

vereenvoudiging en modernisering van de bestaande wetgeving.

De in de thematische strategie voorgestelde acties en veranderingen zouden moeten leiden tot minder storten van afval, meer compostering en meer terugwinning van energie uit afval en meer en betere recycling. De EU moet op lange termijn een recyclinggerichte samenleving worden die afvalproductie probeert te vermijden en afvalstoffen als hulpbronnen weet te benutten.

De thematische strategie inzake afvalstoffen zal gedeeltelijk worden uitgevoerd via de voorgestelde richtlijn (5050/06) die, onder andere:

een herziening inhoudt van de huidige richtlijn betreffende afvalstoffen en voorziet in intrekking van Richtlijn 91/689/EEG (gevaarlijke afvalstoffen) en Richtlijn 75/439/EEG (verwijdering van afgewerkte olie) , die gedeeltelijk in het onderhavige voorstel worden overgenomen, zulks in het kader van het streven naar vereenvoudiging middels betere regelgeving;

aan de richtlijn een milieudoelstelling koppelt, en duidelijkheid schept met betrekking tot de begrippen terugwinning en verwijdering;

de invoering behelst van een procedure aan de hand waarvan, voor bepaalde afvalstromen, wordt aangegeven wanneer afval ophoudt afval te zijn;

voor een reeks afvalbeheersmaatregelen de invoering behelst van ofwel minimumnormen ofwel een procedure tot vaststelling van minimumnormen;

de ontwikkeling van nationale afvalpreventieprogramma's verplicht stelt.

DIVERSEN

De Raad kreeg informatie over de volgende onderwerpen:

a) Follow-up van de mededeling van de Commissie inzake het Actieplan Biomassa en de mededeling van de Commissie inzake een EU- strategie voor biobrandstoffen (6969/06).

1. Informatie van het voorzitterschap

b) Conferentie over vergroeningsevenementen ("Greening Events") (16-
17 januari 2006, Hofburg, Wenen) (6970/06).
1. Informatie van het voorzitterschap

c) Europese Deskundigenconferentie "Milieuvriendelijk reizen in Europa - Uitdagingen en innovatie voor milieu, verkeer en toerisme" (30-
31 januari 2006, Hofburg, Wenen) (6971/06).
1. Informatie van het voorzitterschap

d) Europese actie inzake waterschaarste en droogte (6952/06)
1. Verzoek van de Belgische, de Griekse, de Spaanse, de Franse, de Italiaanse, de Cypriotische, de Maltese, de Portugese en de Sloveense delegatie

e) Ecologisch en agrarisch nuttige toepassing van bio-afval (7025/06).

1. Verzoek van de Duitse delegatie, met de steun van de Spaanse, de Oostenrijkse, de Tsjechische, de Portugese en de Italiaanse delegatie.

f) Resultaten van de eerste Internationale Conferentie inzake het beheer van chemische stoffen (ICCM 1) (Dubai, 4-6 februari 2006) (6972/06).

1. Informatie van het voorzitterschap

g) Beperkingen van de milieufinanciering door de Gemeenschap voor Natura 2000 in het kader van de lopende besprekingen over de financiële vooruitzichten (6934/06).

Verzoek van de Belgische delegatie, met de steun van de Spaanse, de Portugese, de Poolse, de Letse, de Tsjechische, de Cypriotische, de Griekse en de Luxemburgse delegatie.

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

MILIEU

Strategisch partnerschap tussen Latijns-Amerika en de Europese Unie inzake watervraagstukken en sanitaire voorzieningen

De Raad hechtte zijn goedkeuring aan een gezamenlijke verklaring die ten doel heeft, in het kader van het in 2002 in Johannesburg gelanceerde EU- waterinitiatief, de samenwerking met Latijns-Amerikaanse landen met betrekking tot watervraagstukken en sanitaire voorzieningen te verbeteren, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de VN- millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling ( namelijk de halvering, tegen
2015, van het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater, en betere sanitaire voorzieningen).

JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN

Nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem

De Raad nam een besluit aan tot vaststelling van de datum voor de toepassing van sommige bepalingen van Besluit 2005/211/JBZ betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme (6362/06 en 6363/06).

ALGEMENE ZAKEN

Vorderingen van de EU in 2005 - Jaarverslag van de Europese Raad aan het Parlement

De Raad hechtte zijn goedkeuring aan een ontwerp-verslag betreffende de vorderingen van de Europese Unie in 2005, opdat het door de Europese Raad op 23 en 24 maart aanstaande definitief kan worden aangenomen. Het verslag zal vervolgens krachtens artikel 4 van het EU-Verdrag worden voorgelegd aan het Europees Parlement (6758/06).

DOUANE-UNIE

Vrijstelling van douanerechten voor afvalolie

De Raad nam een verordening aan waarbij voor recycling bestemde afvalolie van aardolie voor onbepaalde tijd van douanerechten wordt vrijgesteld, en waarbij derhalve Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot het gemeenschappelijk douanetarief wordt gewijzigd (5753/06).

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Verslag van de Rekenkamer over de begrotingssteun uit het Europees Ontwikkelingsfonds aan de ACS-staten- Conclusies van de Raad

De Raad nam de volgende conclusies aan (6263/06):

"DE RAAD

INGENOMEN met het Speciaal verslag nr. 2/2005 over de begrotingssteun uit het EOF aan de ACS-staten: het beheer door de Commissie van het onderdeel: "hervorming van de overheidsfinanciën".


1. FELICITEERT de Commissie met de geleverde inspanningen ten behoeve van de rechtstreekse begrotingssteun zonder specifieke bestemming. De laatste jaren is het volume daarvan sterk gestegen, tot ongeveer een vijfde van de steun uit het EOF. Deze vorm van steun is in de eerste plaats gericht op groei en armoedebestrijding, beide millennium-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, en moet ertoe leiden dat de landen zich de projecten meer gaan toe- eigenen dan bij projectsteun het geval is.


2. CONSTATEERT evenwel dat - zoals onderstreept in het rapport van de Rekenkamer - de instrumenten voor analyse en follow-up die de Commissie in coördinatie met de andere donoren, met name de Wereldbank en het IMF, hanteert, haar weliswaar tamelijk volledige informatie opleveren, waardoor zij passende maatregelen kan treffen, maar zowel qua opzet als qua uitvoering verbetering behoeven.


3. HECHT ZIJN GOEDKEURING AAN de door de Rekenkamer voorgestelde aanbevelingen, namelijk:

haar methodologische gids bij te werken en aan te vullen, ook wat betreft de rapporten;

duidelijker aan te tonen dat de begunstigde landen voor steun in aanmerking komen;

voor overheidsfinanciën prestatie-indicatoren met een sterker stimulerend effect te hanteren;

het nieuwe instrument voor de evaluatie van de kwaliteit van het beheer van de overheidsfinanciën te voltooien en alles in het werk te stellen om het bij de diverse donoren ingang te doen vinden;

de lokale samenwerking tussen donoren te versterken;

haar betrekkingen met de parlementen en de hoge controle-instanties van de begunstigde landen te versterken.


4. IS VERHEUGD dat de Commissie de mening van de Rekenkamer grotendeels deelt, de aanbevelingen in het algemeen aanvaardt en reeds is begonnen met het nemen van maatregelen om de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen;

De Raad, die de voordelen van begrotingssteun erkent alsmede het belang van het feit dat de Raad en de Commissie een regeling willen treffen voor het gebruik ervan, is bezorgd is over de wijze waarop de controle geregeld wordt en verzoekt de Commissie derhalve om, overeenkomstig de aanbevelingen van de Rekenkamer:

waakzaam te zijn bij de naleving van artikel 61, lid 2, van de Overeenkomst van Cotonou en, in coördinatie met de andere donoren, scherp toe te zien op de wijze waarop het beheer van de overheidsfinanciën in de begunstigde landen zich ontwikkelt, en op de voortgang van de hervormingen ter verbetering van dat beheer;

in haar methodologische gids de sinds maart 2002 gegeven relevante instructies voor de programmering en tenuitvoerlegging van begrotingssteun in ontwikkelingslanden op te nemen en daar de noodzakelijke verbeteringen in aan te brengen;

prestatie-indicatoren te hanteren die de begunstigde landen werkelijk aansporen om vaart te zetten achter hun hervormingen, en die meer gericht zijn op resultaten waaruit blijkt dat het beheer is verbeterd;

alles in het werk te stellen om het kader voor de evaluatie van de systemen voor het beheer van de overheidsfinanciën dat in het kader van PEFA is ontwikkeld te doen slagen en het werk inzake de coördinatie van donoren te verbeteren met inachtneming van de resultaten die na afloop van de testfase bereikt zullen zijn, alsmede van de suggesties van de Rekenkamer, in het bijzonder over systeemgerichte controles;

de coördinatie tussen de lokale vertegenwoordigers van de donoren te versterken wat betreft de totstandkoming van beoordelingen, evaluaties en audits, de verlening van institutionele steun, het hanteren van voorwaarden en van prestatie-indicatoren;

de betrekkingen met de autoriteiten van de begunstigde landen stelselmatig te structureren en uit te breiden tot andere instanties dan de regeringen, namelijk de parlementen en de hoge controle-instanties, waarvan de capaciteit moet worden versterkt zodat zij de hervormingen die henzelf betreffen kunnen doorvoeren en die welke onder de uitvoerende macht ressorteren kunnen controleren."

VERVOER

Burgerluchtvaart - Harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures*

De Raad stelde een gemeenschappelijk standpunt vast met het oog op de aanneming van een verordening houdende wijziging van Verordening (EEG) nr.
3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (EU-OPS) (13376/05, 5918/06 ADD1 REV 1). De Zweedse delegatie onthield zich; alle andere delegaties stemden voor.

De verordening heeft met name ten doel de veiligheid van de luchtvaart nog verder te vergroten en vormt een belangrijke stap in de richting van harmonisatie van de arbeidsomstandigheden van de bemanningsleden, waardoor gelijke spelregels in het commercieel vervoer met vliegtuigen in de EU bevorderd worden.

Met deze verordening worden hoofdzakelijk de niet-bindende JAR-OPS (Joint Aviation Requirements - Operational Standards for aeroplanes), die op een niet-bindend intergouvernementeel niveau door de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten zijn opgesteld, omgezet in bindend Gemeenschapsrecht. Het subdeel betreffende de vliegtijdbeperking is ingevoegd ingevolge een amendement van het Europees Parlement in eerste lezing.

De verordening voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om in geval van onvoorziene, spoedeisende exploitatieomstandigheden of exploitatiebehoeften van korte duur ontheffingen toe te staan van de in deze verordening genoemde technische voorschriften en administratieve procedures, alsmede om bepalingen betreffende bepaalde OPS vast te stellen of te handhaven totdat op wetenschappelijke kennis en beste praktijken gebaseerde communautaire voorschriften zijn vastgesteld.

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening zal het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) een wetenschappelijke en medische evaluatie van de bepalingen inzake de vliegtijdbeperking en, in voorkomend geval, van de bepalingen inzake het cabinepersoneel uitvoeren.

ATOOMVRAAGSTUKKEN

Veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en van het beheer van radioactief afval

De Raad nam nota van een verslag over de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (6658/06 ADD 1).

TRANSPARANTIE

Toegang van het publiek tot documenten

De Raad nam het antwoord op confirmatief verzoek 09/c/01/06 (5877/06) aan.


---

Een veranderd levend organisme wordt in het Protocol van Cartagena inzake Bioveiligheid gedefinieerd als een levend organisme dat een nieuwe combinatie van genetisch materiaal bezit, die is verkregen door het gebruik van moderne biotechnologie. Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van
23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB L 327 van 22.12.2000, blz
1.).
Er wordt aan herinnerd dat de Europese Raad in december 2005 nota nam van de presentatie door de Commissie van haar mededeling over een vernieuwde strategie voor duurzame ontwikkeling voor de volgende vijf jaar en dat hij ernaar uitzag "in juni 2006 een ambitieuze en alomvattende strategie aan te nemen, die streefcijfers, indicatoren en een doeltreffende monitoringprocedure bevat, die de interne en de externe dimensie moet samenvoegen en die stoelt op een positieve langetermijnvisie, waarin de prioriteiten en doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van duurzame ontwikkeling worden gebundeld tot een duidelijke, coherente strategie die eenvoudig en doeltreffend aan de burgers kan worden overgebracht."
Besluit 1600/2002/EG (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1). Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG van 18 maart 1991 tot wijziging van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, PB L 194/39 en PB L
78/32.
Richtlijn 91/689/EEG van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen, PB L 377/20.
Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie, PB L 194/23. Public Expenditure Financial Accountability (financiële verantwoording inzake overheidsfinanciën): een nieuw kader voor de evaluatie van de systemen voor het beheer van overheidsfinanciën dat is ontwikkeld door de Commissie, in coördinatie met andere donoren
- voornamelijk de Wereldbank, ter vervanging van de bestaande instrumenten.