Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief over nieuwe Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

|Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
| |

|Datum |21 maart 2006                       |Auteur|Mw. drs. B. M. Karel|
|Kenmer|DIE-451/2006                        |Telefo|070 348 48 76       |
|k     |                                    |on    |                    |
|Blad  |1/1                                 |Fax   |070 348 40 86       |
|Bijlag|5                                   |E-ma|die-in@minbuza.nl        |
|e(n)  |                                    |il  |                         |
|Betref|Informatievoorziening aan de Tweede |                             |
|t     |Kamer over nieuwe                   |                             |
|      |Commissievoorstellen                |                             |
|C.c.  |                                    |                             |
|                                            |                            |
Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven - Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap
2. Mededeling van de Commissie aan de Europese Raad - Implementatie van het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid: oprichting van een Europees Technologie-Instituut als vlaggenschip voor kennis
3. Besluit van de Raad inzake de sluiting van het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen
4. Voorstel voor een Richtlijn ././EG van het Europees Parlement en de Raad van betreffende havenstaatcontrole
5. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de bestrijding van hiv/aids in de Europese Unie en de naburige landen, 2006-2009

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Beschikking betreffende papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (E-Customs) Titel:
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven - Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap


Datum Raadsdocument: 6 december 2005
Nr. Raadsdocument: 15381/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 609
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën i.o.m. EZ, BZ, BZK

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Douane-unie, het voorstel is geagendeerd voor de Raad Concurrentievermogen van 28/29 mei 2006

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Met dit voorstel beoogt de Commissie een grondslag te bieden voor de implementatie van toegankelijke en interoperabele geautomatiseerde douanesystemen zowel onder de huidige als de toekomstige communautaire douanewetgeving. De opzet is tevens betrokkenheid te creëren van andere controlediensten aan de grens naast de douane om de concepten 'Single Window' en 'One-Stop Shop' te implementeren. Het voorstel beschrijft welke acties binnen welke termijn moeten worden ondernomen door alle stakeholders (Commissie en lidstaten) om een eenvoudige en papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven te realiseren voordat de gemoderniseerde communautaire douanewetgeving in werking treedt.

Binnen 3 jaar na publicatie van het voorgestelde Besluit moeten de lidstaten in samenwerking met de Commissie de volgende geautomatiseerde douanesystemen hebben geïmplementeerd:
- systemen voor verwerking van invoer en uitvoer data tussen marktdeelnemer en douane alsmede douanekantoren onderling,ongeacht waar de marktdeelnemer in de Gemeenschap is gevestigd, de marktdeelnemer kan al zijn douanezaken regelen voor de hele Gemeenschap via het douanekantoor in de lidstaat waar hij is gevestigd;
- een systeem voor registratie van marktdeelnemers, inclusief geautoriseerde marktdeelnemers, waardoor ze zich slechts eenmaal hoeven te registreren voor al hun interacties met douanediensten in de Gemeenschap;
- gemeenschappelijke douane informatiesystemen met behulp waarvan de marktdeelnemers informatie kunnen verkrijgen over import en export transacties in alle lidstaten.

Binnen 5 jaar na publicatie van het voorgestelde Besluit dienen de lidstaten in samenwerking met de Commissie de volgende diensten te kunnen aanbieden:
- de mogelijkheid voor marktdeelnemers om via één enkele interface elektronische douaneaangiften te kunnen indienen ongeacht waar de douaneprocedure in de Gemeenschap plaatsvindt;
- een geïntegreerde geautomatiseerde omgeving voor het douanetarief welke verbindingen met andere import en export systemen bij de Commissie en de lidstaten mogelijk maakt

Binnen 6 jaar na publicatie van het voorgestelde Besluit moeten de lidstaten in samenwerking met de Commissie "single window" diensten kunnen aanbieden. Met behulp hiervan moet een ongehinderde gegevensuitwisseling plaatsvinden tussen marktdeelnemers en douanediensten, tussen douanediensten en de Commissie en tussen douanediensten en andere diensten. Op deze wijze kunnen de marktdeelnemers alle gegevens die vereist zijn voor vrijgave van de goederen bij zowel import als export via één elektronisch loket indienen ook al betreft het gegevens die vereist zijn vanwege andere dan douanewetgeving.

Alle stakeholders verbinden zich ertoe veilige, interoperabele en toegankelijke geautomatiseerde douanesystemen te ontwikkelen en te gebruiken met behulp waarvan processen in de logistieke keten beter kunnen worden gefaciliteerd. Beter gerichte douanecontroles gebaseerd op elektronische risicomanagement systemen zullen volgens de Commissie leiden tot:
- efficiënter verloop van douaneformaliteiten;
- reductie van de administratieve lasten;
- facilitatie van de internationale handel;
- verhoging van de veiligheid van goederen in het internationale handelsverkeer en
- versterking van de bescherming van het milieu en de consument.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 95 en 135 EG Verdrag.

Besluitvormingsprocedureen rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid, medebeslissingsrecht.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Er is een gemeenschappelijk belang dat de nationale systemen met elkaar kunnen communiceren zodat gegevens tussen douanediensten van verschillende lidstaten kunnen worden uitgewisseld. Een oplossing op Gemeenschapsniveau kan daartoe een bijdrage leveren, omdat de lidstaten er wellicht onderling niet op korte termijn op een effectieve wijze uit kunnen komen. Proportionaliteit: positief. De voorgestelde beschikking beperkt het optreden van de Gemeenschap tot de totstandbrenging van de componenten die nodig zijn voor interoperabele douanesystemen en van de componenten die nodig zijn voor douaneportals en éénloketsystemen. Binnen dit kader zullende lidstaten hun eigen nationale componenten, douaneportals en éénloketsystemen ontwikkelen.

Consequenties voor de EU-begroting:
De kosten van het realiseren van de doelstellingen van het voorstel bedragen: in totaal 157,918 miljoen Euro waarvan in 2006: 9,669 miljoen Euro, in 2007: 5,024 miljoen Euro, in 2008: 18,125 miljoen Euro, in 2009: 21,625 miljoen Euro, in 2010: 24,405 miljoen Euro, en in 2011 en later: 79,070 miljoen Euro zijn begroot.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De exacte uitvoeringskosten voor de Douane zijn lastig in te schatten, omdat deze afhankelijk zijn van beslissingen die nog niet zijn genomen. Een eerste inschatting komt uit op ruim E41 mln, verspreid over 2006-2010, waarbij de meeste kosten in 2007 en 2008 zullen vallen. Vanaf 2010 kan er sprake zijn van een terugverdieneffect van E 4 à 5 mln per jaar door besparing op de exploitatiekosten. Voor de kosten is geen budgettaire dekking. De komende weken zal een integrale afweging plaatsvinden ten aanzien van de totale budgettaire problematiek op de Financiën begroting (IXB). De kosten van dit programma lopen in de besluitvorming mee. Door de nieuwe douanesystemen wordt voorts een vermindering van de kosten voor im- en export voor het bedrijfsleven verwacht. Dit zou kunnen leiden tot groei van de internationale handel, volgens het voorstel vanaf 2009.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De lidstaten zullen regelmatig de Commissie moeten informeren over de vorderingen die geboekt zijn bij de implementatie van taken die aan de lidstaten zijn toegewezen op basis van het meerjaren strategisch plan. De lidstaten moeten uiterlijk 31 december van ieder jaar een jaarlijks voortgangsrapport aan de Commissie toezenden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het Besluit treedt in werking op de 20e dag volgend op de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland staat positief tegenover automatisering van gegevensuitwisseling en douaneprocessen. Als een van de voorlopers op het gebied van vereenvoudigingen en automatisering van douaneprocessen is Nederland is gebaat bij een gemeenschappelijke aanpak, een 'levelplaying field', mits daarbij naar het hoogste niveau van vereenvoudiging, automatisering van processen en facilitatie van het bedrijfsleven wordt gestreefd. Facilitatie van het grensoverschrijdende goederenverkeer en reductie van administratieve lasten onder waarborging van de belangen van veiligheid in het internationale goederen-verkeer kunnen beter worden gerealiseerd indien processen en gegevensuitwisseling zoveel mogelijk geautomatiseerd plaatsvinden. Evenwel dient verzekerd te zijn dat afstemming plaatsvindt met bestaande gegevensverzameling voor communautaire doeleinden, zoals bijvoorbeeld Intrastat-statistieken en Transportstatistiek. Voorkomen moet worden dat nieuwe enquêtes opgezet moeten worden om aan de Europese verplichtingen op dit terrein te blijven voldoen. Strikt gesproken heeft Nederland deze beslissing niet nodig (Nederland voelt zich al gecommitteerd door een eerdere resolutie van de Raad uit 2003 m.b.t. Eenvoudige en papierloze douaneprocedures ). Nederland kan niettemin leven met deze beslissing in de bredere context van de EU omdat sommige andere lidstaten deze beslissing nodig hebben om nationaal de politiek en andere overheidsdiensten op één lijn te brengen.

Fiche 2: Mededeling over Europees Technologie-Instituut Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Europese Raad - Implementatie van het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid: oprichting van een Europees Technologie-Instituut als vlaggenschip voor kennis


Datum Raadsdocument: 27 februari 2006
Nr Raadsdocument: 6844/06
Nr. Commissiedocument: COM (2006) 77
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW in nauwe samenwerking met EZ i.o.m. AZ, BZ, BZK, DEF, FIN, LNV, VROM, V&W

Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Onderzoek, Onderwijscomité, Onderwijs-, Cultuur- en Jeugdraad, lunchdiscussie Concurrentievermogen Raad (13 maart), informele Onderwijs-, Cultuur- en Jeugdraad (16-17 maart). Behandeling voorzien in Europese Raad van 23 maart.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De notitie "Launching a knowledge flagship" bevat een nadere onderbouwing van de noodzaak van een European Institute of Technologie (EIT), een idee dat werd gelanceerd op de Voorjaarstop van 2005 in het kader van de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie. Het voorstel bouwt voor op de resultaten van een eind 2005 uitgevoerde brede consultatie, waarin verschillende modellen voor een eventueel op te richten EIT werden voorgelegd (één instituut; klein netwerk; groot netwerk; een EIT "label"). De belangrijkste noodzaak voor instelling van een EIT is volgens de Commissie dat de kennisdriehoek onderwijs, onderzoek en innovatie effectiever vorm moet krijgen. De Commissie wil met name de bruggen en interactie tussen de verschillende onderdelen van de kennisdriehoek versterken. Bovendien is een concentratie van menselijke, financiële en fysieke middelen nodig, die momenteel in Europa veelal ontbreekt. De bestaande Europese initiatieven, zoals mobiliteitsprogramma's als Erasmus voor studenten en docenten, en projecten, netwerken en mobiliteitsbeurzen voor onderzoekers in het Kaderprogramma onderzoek hebben weliswaar samenwerking tussen universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen gestimuleerd, maar zouden onvoldoende zijn. Als missie van een "European Institute of Technology" wordt genoemd:
- Het verzorgen van onderwijs aan Master-studenten en promovendi, verrichten van fundamenteel en toegepast onderzoek en innovatie op opkomende discipline-overstijgende gebieden met een sterke industriële nadruk en hoog innovatiepotentieel;
- Het ontwikkelen van onderzoeks- en innovatievaardigheden;
- Het aantrekken van de beste onderzoekers en studenten wereldwijd;
- Het verspreiden van nieuwe organisatie- en bestuursmodellen;
- Het "markeren" van het nieuwe Europese kennislandschap. De Commissie kiest voor een netwerkstructuur, met een centraal bestuur, een netwerk van kennisgemeenschappen en partnerorganisaties:
- Het centraal bestuur zal verantwoordelijk zijn voor het bepalen van de wetenschappelijke prioriteiten, administratieve en bestuurlijke zaken, budgetverdeling en -beheer en het garanderen van de wetenschappelijke excellentie binnen het EIT. Dit centraal bestuur zal autonoom zijn en bestaan uit (hoge) vertegenwoordigers van kennisinstellingen en bedrijfsleven. Het zal belast worden met het bijeenbrengen van publieke en private investeerders.
- Een flexibel netwerk van kennisgemeenschappen op specifieke thematische gebieden zal verantwoordelijk zijn voor het verzorgen van onderwijs, het verrichten van onderzoek en innovatie-activiteiten. De gemeenschappen zullen worden geselecteerd door het bestuur en hieraan verantwoording afleggen, en bestaan uit staf en fysieke onderzoeksfaciliteiten die voor langere tijd (10-15 jaar) beschikbaar worden gesteld door de deelnemende universiteiten, onderzoekscentra en grote en kleine ondernemingen. De EIT, met inbegrip van de daaronder vallende kennisgemeenschappen, zal een onafhankelijke juridische entiteit vormen, onafhankelijk van nationale wet- en regelgeving. Het oprichten van een EIT vereist een juridisch instrument, dat niet later dan 2008 zou moeten worden aangenomen, op basis van een Commissievoorstel later dit jaar. In dit voorstel zal ook worden ingegaan op de verhouding tussen rekenschap en onafhankelijkheid, de status van het personeel, het beheer van intellectueel eigendom, de juridische integratie van de kennisgemeenschappen in de EIT en de verdere prikkels om aan het EIT deel te nemen. Tevens zal hierin een meer gedetailleerde financiële bijlage worden opgenomen.

Het budget van de EIT zou moeten worden verkregen uit een initiële substantiële publieke basisfinanciering. Naarmate de kennisgemeenschappen zich verder ontwikkelen kunnen additionele inkomsten worden verkregen uit andere competitieve Europese en nationale financieringsbronnen (bijv. ERC en nationale onderzoeksfinanciers). Van het EIT wordt ook verwacht dat het in staat zal zijn bijdragen van het bedrijfsleven voor deelneming aan de kennisgemeenschappen en contractonderwijs- en -onderzoek en training, sponsorinkomsten en bijdragen van particuliere stichtingen te verwerven. Substantiële uitgaven zijn eerst te verwachten vanaf 2010, en maar beperkt ten laste van de EU-begroting komen. Voorafgaand zal eerst de besluitvorming over het juridische instrument de benoeming van een centraal bestuur in 2008 en de identificatie van kennisgemeenschappen in 2009 mogelijk moeten maken. Aan deelname aan een EIT zijn volgens de Commissie verschillende voordelen verbonden, zoals zichtbaarheid en aantrekkingskracht; toegang tot excellente onderzoekers en nieuwe kennis; financiële voordelen; voordelen voor regionale en bedrijven; invloed en toegang voor bedrijven tot grensverleggend onderzoek en innovatie, etc. In de mededeling wordt over de relatie tussen de op te richten European Research Council en een eventueel EIT benadrukt dat de EIT niet zoals de ERC onderzoek zal financieren, maar zelf belast zal zijn met onderzoek, onderwijs en innovatie. De EIT zal door het inschrijven op calls for proposals van de ERC overigens wel toegang tot de onderzoeksfinanciering van de ERC moeten hebben. Voor wat betreft de relatie met de "Networks of Excellence" in het Zesde (en Zevende) Kaderprogramma wordt benadrukt dat de EIT een veel verdergaande integratie zal behelzen.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Alvorens de subsidiariteitsvraag te kunnen beantwoorden, moet de voorvraag worden beantwoord of er wel een bevoegdheid bestaat voor de EG om een EIT met de voorgestelde taken op te richten. Hiertoe moet bekeken worden of de voorgestelde rechtsgrondslag toereikend en geschikt is. Voor zover een EIT belast zou moeten worden met het geven van onderwijs en het verlenen van Masters-graden aan studenten, is de vraag of hiervoor in het EG Verdrag een goede rechtsgrondslag bestaat. Artikel 149, vierde lid, EG Verdrag maakt oprichting van organisaties ter ondersteuning van onderwijs en innovatie in beginsel mogelijk, maar sluit harmonisatie van de inhoud onderwijs en het verlenen van graden die door alle EU-lidstaten erkend zouden moeten worden uit. Het oordeel over de bevoegdheidsvraag luidt nu daarom: twijfelachtig. Met inachtneming van de bovenstaande vragen over de bevoegheid en rechtsgrondslag, kan worden overgegaan tot het subsidiariteitoordeel. Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling over dient te worden gegaan luidt het oordeel: voorzichtig positief omdat nog onduidelijk is of de onder 14a) geformuleerde voorwaarden kunnen worden ingelost. Aanvullend optreden van de Europese Unie om focus en massa te stimuleren op het gebied van onderwijs en onderzoek, kan het concurrentievermogen van de Europese kenniseconomie in mondiaal perspectief verhogen. Een EIT kan andere communautaire en nationale maatregelen om netwerkvorming tussen excellente onderwijs- en onderzoeksinstellingen te stimuleren aanvullen. Ook zijn effectievere manieren van kennisoverdracht tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven noodzakelijk, waarin het EIT op Europese schaal een (voorbeeld-)rol zou kunnen vervullen. Er bestaan echter op dit moment nog veel onduidelijkheden omtrent de plannen, waardoor een definitief oordeel over de subsidiariteitsvraag onmogelijk is. Mogelijk negatief effect is een zekere versnippering van Europese maatregelen op dit gebied (zie onder 14.a.) . Ook kan een EIT netwerken die "bottom-up" (zijn) ontstaan ontmoedigen, competitie en daarmee excellentie tegengaan en een brain drain veroorzaken bij niet aangesloten instellingen. Proportionaliteit: strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling over dient te worden gegaan luidt het oordeel: twijfelachtig. De voorgestelde netwerkbenadering met een relatief krachtig centraal bestuur en de hiermee gepaard gaande beoogde overdracht van juridische zeggenschap over de deelnemende onderdelen van instellingen en bedrijven aan de op te richten EIT, gaat verder dan voor het beoogde doel noodzakelijk is. In het licht van het voorgaande zal Nederland aandacht vragen voor de juridische uitvoerbaarheid hiervan in relatie tot nationale onderwijs- en onderzoeksstelsels, doelmatigheid als ook over de bereidheid van o.a. de beoogde deelnemers (universiteiten, bedrijven) om op deze wijze hun meest succesvolle onderdelen beschikbaar te stellen aan een EIT.

Consequenties voor de EU-begroting:
N.v.t. want het betreft een mededeling. Nederland zal de Commissie vragen om z.s.m. duidelijkheid te verschaffen over de eventuele financiële consequenties van het voorstel voor de EU-begroting.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: momenteel n.v.t., echter bij verdere materialisatie van het EIT zullen middelen ter financiering van de EIT, voor zover voortvloeiend uit de nationale middelen, uit de betreffende departementale begrotingen worden gedekt (OCW, EZ of in het geval van specifieke onderzoeksprioriteiten het betreffende vakministerie). Het is de bedoeling dat bedrijven en kennisinstelllingen die willen deelnemen aan het EIT onderdelen juridisch overdragen, met inbegrip van faciliteiten, staf en budget. Zie ook Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): N.v.t. Echter, voor zover nu valt te beoordelen kan het voorstel consequenties hebben voor het Nederlandse onderwijs- en onderzoeksbeleid, met name ten aanzien van de bekostiging van onderzoek- en onderwijsinstellingen en het beleid ten aanzien van de erkenning van academische graden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland verwelkomt in beginsel het voornemen van de Commissie om te komen tot een oprichting van een European Institute of Technology (EIT), belast met taken op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie. Een dergelijk initiatief kan het concurrentievermogen van de Europese kenniseconomie in mondiaal perspectief verhogen en daarmee bijdragen aan de verwezenlijking van de Lissabonstrategie. Een EIT kan de reeds voorgenomen maatregelen in de periode 2007-2013 aanvullen, in het bijzonder de programma's Leven Lang Leren voor Onderwijs, Zevende Kaderprogramma voor onderzoek, met inbegrip van de oprichting van een European Research Council en opzet van Gezamenlijke Technologie Initiatieven, en het Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (CIP). Een structuur die bijdraagt aan een versterkte netwerkvorming tussen excellente Europese onderwijs- en onderzoeksinstellingen onderzoeksgroepen op technologisch veel belovende gebieden en het creëren van focus en massa in het onderwijs- en onderzoekslandschap sluit ook aan bij ontwikkelingen in Nederland zelf. De door het Kabinet ondersteunde ontwikkeling van een federatie van de drie technologische universiteiten kan in dit verband genoemd worden. Gezien de bestaande Europese "kennisparadox", de in internationaal opzicht relatief gebrekkige vertaling van kennis naar innovaties, is er ook aanleiding om te streven naar effectievere manieren van kennisoverdracht tussen kennistellingen en bedrijfsleven, waarin het EIT een (voorbeeld-)rol zou kunnen vervullen.

Nederland is in het bijzonder verheugd dat de Commissie de volgende elementen in de mededeling heeft meegenomen:
- Een EIT zal bestaan uit een netwerk, en niet uit een "fysiek" instituut;
- en het zal voortbouwen op bestaande (netwerken van) excellente instellingen binnen de EU, zodat ook goede mogelijkheden voor excellente Nederlandse instellingen kunnen ontstaan, zoals - bijvoorbeeld - de (federatie van) drie Nederlandse Technologische Universiteiten.
- de intentie is de structuur van een EIT zo licht mogelijk vorm te geven;
- en deze te laten aansluiten bij de behoeften van de beoogde deelnemers (universiteiten, bedrijven).

Bij de nadere uitwerking van een voorstel hecht Nederland nadrukkelijk aan de volgende voorwaarden :


- Over de verdere vormgeving van een EIT, in het bijzonder de relatie tussen het centrale bestuur en de "kennisgemeenschappen", zullen de beoogde deelnemers nog worden geconsulteerd. Nederland is van mening dat een EIT bestaande samenwerkingsrelaties niet mag verstoren, en voldoende aantrekkelijk moet zijn voor excellente instellingen en reeds bestaande netwerken. Een voorbeeld is de door TU Delft in 1999 geïnitieerde "Idea-League", een netwerk van vijf vooraanstaande technische universiteiten in Europa: Imperial College London, TU Delft (daarbij sinds kort de belangen behartigend van TU Eindhoven en TU Twente), ETH Zürich, RWTH Aachen, en sinds kort ook ParisTech. De nu geschetste structuur waarin van deelnemende instellingen wordt verwacht dat zij excellente onderdelen ook in juridische zin onderbrengen in de EIT-organisatie roept in dit verband vragen op over aantrekkelijkheid en wenselijkheid voor instellingen en bedrijven.


- Nederland is voorstander van een zo licht mogelijke netwerk, een "virtueel" EIT, en geen zware, kostbare centrale structuur. Eventueel kan wel een klein centraal orgaan belast worden met coördinerende taken, zoals selectie van de deelnemers aan het netwerk en kwaliteitsbewaking. Nederland is van mening dat er geen noodzaak is voor een EIT met een eigen fysieke infrastructuur en dat primair zou moeten worden voortgebouwd op reeds in gang gezette ontwikkelingen op Europese schaal zoals "joint degrees" en bestaande onderzoeksnetwerken.


- Er moet meer duidelijkheid ontstaan over de wijze waarop in samenspraak met mogelijke belangrijke deelnemers en de lidstaten terreinen worden geïdentificeerd waarop Europa via een EIT zou moeten streven naar meer focus en massa.


- De selectieprocedure van de kennisgemeenschappen moet transparant zijn en plaatsvinden op basis van excellentie, vergelijkbaar met de werkwijze die is beoogd voor de European Research Council. Het zou ook mogelijk moeten zijn uitgewerkte initiatieven bottom up aan te dragen bij het EIT, naast de nu genoemde centrale selectie.


- De Commissie dient meer duidelijkheid verschaffen over de relatie van een EIT tot nationale onderwijs- en onderzoeksstelsels en de communautaire bevoegdheden op onderwijs- en onderzoeksterrein. Voor zover een EIT belast zou moeten worden met het geven van onderwijs en het verlenen van Masters-graden aan studenten, bestaat in het EG Verdrag geen goede rechtsgrondslag. Artikel 149, vierde lid, EG Verdrag maakt oprichting van organisaties ter ondersteuning van onderwijs en innovatie in beginsel mogelijk, maar sluit harmonisatie van de inhoud onderwijs en het verlenen van graden die door alle EU-lidstaten erkend zouden moeten worden uit. In het licht van het voorgaande zal Nederland aandringen op verheldering en eventueel aanvulling van de rechtsgrondslag en slechts onder een aantal voorwaarden (zoals beperking van het takenpakket tot taken waarvoor een EG-bevoegdheid bestaat) kunnen instemmen met de oprichting van een EIT.


- Een EIT mag niet leiden tot verdere versnippering. Er moet veel duidelijker worden aangegeven wat de relatie is met de programma's van KP7 (en daarbinnen vooral de afbakening en mogelijke overlap met de Networks of Excellence, European Research Council en Joint Technology Initiatives), het programma Leven Lang Leren en het Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie.


- De oprichting van een EIT mag niet ten koste gaan van de inhoud van onderwijs-, innovatie- en onderzoeksprogramma's in de periode 2007-2013 waarover de Raad inhoudelijk reeds overeenstemming heeft bereikt. In deze programma's is inhoudelijk en budgettair geen rekening gehouden met de oprichting van een EIT.

De financiële aspecten dienen zo spoedig mogelijk te worden verhelderd, mede in relatie tot de Financiële Perspectieven en de in de Europese Raad overeengekomen herziening in 2008/9. Nederland heeft aarzelingen bij een EIT die (mede) gefinancierd wordt door nationale bijdragen, door middel van overdracht van nationaal gefinancierde kennisinstellingen of onderdelen daarvan. Voor wat betreft financiering afkomstig uit nationale publieke middelen ligt de verantwoordelijkheid voor de besteding bij het nationale parlement en de nationale regering. Het kan dus niet zo zijn dat hierover alleen wordt besloten door een onafhankelijke juridische entititeit, het EIT en de daaronder vallende kennisgemeenschappen, onafhankelijk van nationale wet- en regelgeving. Nederland zal de Commissie ook om verheldering vragen ten aanzien van de compensatie ten laste van de EU begroting van deelnemende instellingen t.b.v. opbouw van nieuwe wetenschappelijke en onderwijscapaciteit en aandringen op verdere uitwerking hiervan in het aangekondigde financiële memorandum. Nederland is in beginsel geen voorstander van deze compensatie. Nederland zal tenslotte ook informeren naar de beoogde bijdragen uit private financiering en is van mening dat er in een vroegtijdig stadium garanties zouden moeten zijn voor private financiering.

Fiche 3: Raadsbesluit inzake sluiting UNESCO-Verdrag Titel:

Besluit van de Raad inzake de sluiting van het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen


Datum Raadsdocument: 4 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5067/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 678
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. BZ, EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Comité Culturele Zaken, Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur (18-19 mei 2006)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In november 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om namens de Europese Gemeenschap deel te nemen aan de onderhandelingen over een UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen. De Commissie heeft samen met de lidstaten aan deze onderhandelingen deelgenomen. Het verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen is op 20 oktober 2005 te Parijs tijdens de Algemene Conferentie aangenomen. Nederland hecht aan bevordering van culturele diversiteit. Dit neemt niet weg dat Nederland aanvankelijk moeite had met de doelstellingen van het UNESCO-verdrag (met name uit vrees voor protectionistisch misbruik) en achtte een verdrag niet nodig (i.v.m. voldoende geachte waarborgen voor cultuurgoederen en -diensten binnen WTO/GATS). Na een vrijwel unaniem gesteunde beslissing van UNESCO's Algemene Conferentie in oktober 2003 om het verdrag op te stellen, besloot Nederland kritisch constructief mee te werken. In het onderhandelingsproces (okt. 2003 - okt. 2005), waarin de 25 lidstaten en de Commissie zeer intensief hebben gecoördineerd, is de verhouding tussen dit verdrag en andere internationale afspraken zodanig verhelderd en vastgelegd dat Nederland haar initiële terughoudendheid kon laten varen. Nederland heeft dan ook in oktober 2005 bij UNESCO kunnen instemmen met aanname van de Conventie Diversiteit van Cultuuruitingen.

Het onderhavige voorstel betreft de goedkeuring van het UNESCO-verdrag namens de Gemeenschap. Dit 'cultuurverdrag' raakt aan de bevoegdheden van de Gemeenschap (o.a. handel, mededinging, mobiliteit, intellectueel eigendom) en de lidstaten. Er is sprake van een gemengd verdrag dat naast cultuuruitingen ook over cultuurgoederen en -diensten gaat. De Commissie hecht belang aan toetreding van de Gemeenschap tot de conventie, onder meer omdat het verdrag: - op internationaal niveau een nieuwe pijler voor behoud van culturele diversiteit kan zijn; - de dubbele aard (cultureel en economisch) van culturele goederen en diensten benadrukt; - de legitimiteit van overheidsbeleid ter bescherming van culturele diversiteit erkent; - de mogelijkheid biedt (juridische) dwarsverbanden te leggen met andere internationale verdragen.

Het voorstel bepaalt tevens dat de Commissie de Gemeenschap zal vertegenwoordigen en namens haar zal onderhandelen bij bijeenkomsten van de door de Conventie gecreëerde lichamen voor wat betreft die onderwerpen die onder de exclusieve competentie van de Gemeenschap vallen (zoals de gemeenschappelijke handelspolitiek, maar ook andere terreinen, mits en voor zover daarop gemeenschapswetgeving tot stand is gebracht). De afzonderlijke lidstaten blijven bevoegd te onderhandelen over de onderwerpen die buiten de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

Rechtsbasis van het voorstel:
Artikelen 89, 133, 151, 181 en 181A, in samenhang met artikel 300, leden 2 en 3, EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: unanimiteit, Europees Parlement: raadpleging.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief.
Daar het verdrag zowel bevoegdheden van de Gemeenschap als bevoegdheden van de lidstaten betreft, dient het UNESCO-verdrag gezamenlijk door de Gemeenschap en de Lidstaten te worden bekrachtigd. Het voorstel maakt het mogelijk dat de Gemeenschap kan bekrachtigen en is dus noodzakelijk voor de goedkeuring van het verdrag. Dit besluit kan enkel op EG-niveau worden genomen. Het voorstel van de Commissie is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het verdrag betreft naast de exclusieve gemeenschapsbevoegdheid op het terrein van de handelspolitiek (art. 133 EG-verdrag), ook aanvullende gemeenschapsbevoegdheden op het terrein van cultuur (art. 151 EG-verdrag) en samenwerking met derde landen (art. 181 EG-verdrag). Proportionaliteit: Positief.
Het door de Commissie gevraagde besluit is het enige beschikbare instrument voor goedkeuring.

Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Deze analyse zal aan de orde komen bij de procedure rond de nationale goedkeuring van het verdrag.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Artikel 12-18 van het UNESCO-verdrag stipuleren maatregelen voor internationale samenwerking, in het bijzonder ontwikkelingslanden. Het UNESCO-verdrag beoogt de erkenning en bevordering van internationale samenwerking, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, om aldus bescherming te bieden aan culturen die zich in een kwetsbare positie bevinden. Aangezien de Gemeenschap partij wordt bij dit verdrag, zal dit ook van toepassing zijn op het beleid van de Gemeenschap.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is tevreden over het UNESCO-verdrag zoals vastgesteld te Parijs in oktober 2005. Nederland onderschrijft de belangen van het UNESCO-verdrag, zoals door de Commissie verwoord, Nederland heeft loyaal meegewerkt bij de totstandkoming van het verdrag en zal zich inspannen om het proces van toetreding van Gemeenschap en lidstaten tot het verdrag niet onnodig te vertragen. Van belang is voorts dat geen der lidstaten tot op heden problemen heeft geuit met toetreding door de Europese Gemeenschap. Ook het Europees Parlement heeft de lidstaten opgeroepen haast te maken met ratificatie. Nederland kan dan ook de toetreding tot het verdrag door de Europese Gemeenschap ondersteunen. Op basis van het in november 2004 door de OJC-Raad gegeven onderhandelingsmandaat zijn de lidstaten gezamenlijk met de Commissie in de onderhandelingen over de Conventie opgetreden. Er is alle reden om aan deze gezamenlijke lijn vast te houden. De vraag of de Europese Gemeenschap, naast de lidstaten, ook ratificeert, hoeft derhalve niet opnieuw gesteld te worden. Ook de Commissie vindt dat additionele consultatie niet nodig is, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest sinds UNESCO's Algemene Conferentie 20 oktober jl. het verdrag vaststelde en de 25 lidstaten er, na interne coördinatie, mee instemden. Nederland onderschrijft de belangen van het verdrag zoals ook door de Commissie is verwoord in het voorstel voor een besluit (zie ook Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel).

Het UNESCO-verdrag kan een relevant en doeltreffend instrument zijn voor de bevordering van de culturele diversiteit en de culturele uitwisselingen, zowel op Europees als nationaal niveau. Het kan bijdragen tot het wederzijdse respect en het begrip van andere culturen in internationaal verband. Van belang voor Nederland blijft echter wel dat voorkomen wordt dat landen het verdrag om protectionistische redenen misbruiken. Nederland gaat er van uit dat het Voorzitterschap, bij de bespreking van onderwerpen die vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten, een vertegenwoordigende rol zal hebben in de door het UNESCO-verdrag gecreëerde lichamen. De Commissie kan alleen het woord voeren bij bespreking van onderwerpen die vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschap. Een rolverdeling zoals vastgesteld in de gedragscode ten tijde van de onderhandelingen over de totstandkoming van de Conventie zou ook hier moeten gelden. Omdat zowel de Gemeenschap als de lidstaten bevoegd zijn op de gebieden die onder het verdrag vallen, is het wenselijk dat de Gemeenschap en de lidstaten partij worden bij het verdrag. Dit is nodig om alle in het verdrag vastgestelde verplichtingen te kunnen nakomen en alle rechten die het verdrag verleent te kunnen uitoefenen, teneinde een coherente toepassing van het verdrag te garanderen. Nederland stemt dan ook in met toetreding van de Gemeenschap.

Fiche 4: Richtlijn betreffende havenstaatcontrole
Titel:
Voorstel voor een Richtlijn ././EG van het Europees Parlement en de Raad van betreffende havenstaatcontrole


Datum Raadsdocument: 26 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5632/06
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 588
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer & Waterstaat i.o.m. FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer; Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorstel betreft een wijziging van de bestaande richtlijn over havenstaatcontrole uit 1995. Het is onderdeel van het eind 2005 door de Commissie gepresenteerde derde EU pakket inzake maritieme veiligheid dat in totaal zeven wetsvoorstellen omvat. Naar aanleiding van het verongelukken van de olietanker Erika in 1999 voor de Franse kust is inmiddels al veel EU-wetgeving op het terrein van maritieme veiligheid en het voorkomen van verontreiniging door de scheepvaart opgebouwd (de zgn. Erika I en II pakketten). Dit derde pakket moet de resterende gaten in EU-wetgeving dichten en daarmee verder bijdragen aan het verhogen van de maritieme veiligheid en het voorkomen van verontreiniging door de scheepvaart in Europese wateren.

De hoofddoelstelling van het voorstel is de introductie van een effectiever inspectiesysteem van buitenlandse schepen in Europese havens waarbij de nadruk vooral zal liggen op het inspecteren van hoog-risico ('substandard') schepen. De bestaande kwantitatieve benadering (25% gecontroleerde schepen per lidstaat ) wordt vervangen door een meer kwalitatieve en globale benadering op EU-niveau. Bij de invoering van een nieuw inspectieregime wordt gestreefd naar een 100% toezicht binnen het EU-gebied (elk schip dat EU-haven binnenloopt wordt jaarlijks door één van de lidstaten geïnspecteerd) waarbij nadruk op schepen met hoog risico komt te liggen (nb. de huidige verplichting voor lidstaten tot inspectie van 25% van buitenlandse schepen in havens leidt tot ongeveer 80% toezicht binnen het EU-gebied). Daarnaast moet het voorstel onder meer de mogelijkheden tot het weren van schepen in Europese havens uitbreiden en versterken. Het Europese agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) moet de nodige hulp bieden ten aanzien van een samenhangende en doeltreffende uitvoering van de richtlijn.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 80(2) EG.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: medebeslissingsprocedure.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, het voorstel heeft betrekking op het harmoniseren van de havenstaatcontrole op Europees grondgebied ter verhoging van de maritieme veiligheid en het voorkomen van verontreiniging door de scheepvaart in Europese wateren. Optreden op communautair niveau is volgens Nederland gerechtvaardigd om in de Europese regio een uniforme regeling tot stand te brengen voor inspectieprocedures. Proportionaliteit: positief, het voorstel beoogt in de eerste plaats de bestaande richtlijn te wijzigen. Het voorstel moet leiden tot een effectiever inspectiesysteem en een richtlijn als instrument garandeert dat de voorgestelde maatregelen op geharmoniseerde wijze worden toegepast, i.e. de richtlijn biedt de mogelijkheid bindende doelstellingen op te leggen en de naleving daarvan door de lidstaten af te dwingen.

Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het is nog niet mogelijk om met zekerheid aan te geven wat de personele consequenties voor de Inspectie V&W zijn van de nieuwe EU richtlijn voor havenstaatcontrole, omdat het onderliggende inspectiemodel nog niet is vastgelegd. Indien voldaan wordt aan een aantal aannames, dat het nieuwe EU inspectieregime geen extra (inspectie-)capaciteit vraagt. Hierbij wordt aangenomen dat de Europese richtlijn voor havenstaatcontrole één op één het Nieuwe Inspectie Regime (NIR) overneemt dat momenteel ontwikkeld wordt binnen de groep van het Paris Memorandum of Understanding on Port State Control (i.e. het eerste regionale, intergouvernementele samenwerkingsverband voor havenstaatcontrole, opgericht in 1982 en bestaande uit de meeste EU-landen en enkele niet EU-landen waaronder Rusland en Canada). Omdat het Paris MOU en de EU grotendeels gelijke leden hebben, kan de impactstudy voor het Paris MOU NIR gebruikt worden als indicatie van de capaciteitseffecten. Deze Paris MOU NIR impactstudy geeft voor NL geringe verschuivingen in aantallen en soorten inspecties welke naar verwachting binnen de huidige capaciteit zijn op te vangen. Om deze uitkomst te bereiken moet, het aan de berekening ten grondslag liggende, voorstel voor het NIR echter niet veranderen. Veranderingen in de toepassing van het voorgestelde "fair share" principe tussen de landen en de toepassing van de voorgestelde criteria voor indeling van schepen in verschillende (inspectie) categorieën, kunnen resulteren in meer inspecties voor NL (en dus grotere capaciteitsbehoefte). Als gevolg van het inspectieregime onder deze richtlijn en de daar uit volgende rapportageverplichtingen zullen de administratieve lasten voor overheid en bedrijfsleven mogelijk licht stijgen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Omdat het onderliggend inspectieregime van het voorstel nog nader moet worden ingevuld zijn de consequenties voor implementatie, uitvoering en handhaving op dit moment moeilijk in detail aan te geven. Voor de implementatie van het voorstel is een wetswijziging nodig.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Voorgestelde implementatie-termijn: 18 maanden. Voor de implementatie van de richtlijn is onder meer wijziging van de Wet havenstaatcontrole noodzakelijk. De voorgestelde implementatietermijn van 18 maanden lijkt met het oog op de tijd die een wetswijziging doorgaans vergt krap te zijn. Voorgesteld zal worden om deze termijn aan te passen naar 24 maanden.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Hoewel de richtlijn niet in het bijzonder ingaat op de positie van ontwikkelingslanden, is het niet ondenkbaar dat deze landen gemiddeld meer "substandard" schepen hebben welke onder een strenger veiligheids- en inspectieregime moeilijker (of in het geheel niet) toegang zullen hebben tot de Europese havens. Binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) houdt het zgn. Technical Co-operation Committee zich bezig met het ondersteunen van ontwikkelingslanden bij het voldoen aan internationale regelgeving op het gebied van maritieme veiligheid en het voorkomen van verontreiniging door de scheepvaart.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland verzorgt als één van de grote havenstaten binnen de EU relatief veel inspecties en heeft daarom een groot belang bij dit voorstel. NL ondersteunt de voorgestelde benadering inz. een nieuw inspectieregime in het voorstel waarbij de bestaande kwantitatieve benadering wordt vervangen door een meer kwalitatieve benadering met nadruk op inspectie van hoog risico schepen. Op dit moment worden de modaliteiten van een dergelijk nieuw inspectieregime ontwikkeld en onderzocht binnen het Paris MOU met behulp van EMSA. Onduidelijk is nog in hoeverre de Commissie dit nieuwe inspectieregime één op één wil overnemen in de nieuwe richtlijn. Belangrijkste uitgangspunt voor NL opstelling is dat het voorgestelde nieuwe inspectieregime niet uiteen mag lopen met het regime dat momenteel binnen het Paris Memorandum of Understanding on Port State Control wordt ontwikkeld. Voorkomen moet worden dat er twee verschillende inspectieregimes naast elkaar gaan bestaan. Daarbij streeft t Nederland naar gebruik van één database met scheeps- en inspectiegegevens en is voorstander van het gebruik van de database van het PMOU NIR. Tot slot dient het voorstel niet te resulteren in een toename van de huidige inspectielasten. Ook zal er op worden toegezien dat er geen sprake zal zijn van een significante toename van de administratieve lasten. Nederland zal de Commissie vragen om een impact analyse van de effecten van het voorstel voor ontwikkelingslanden.

Overigens speelt Nederland een actieve rol binnen het IMO Technical Co-operation Committee dat tot doel heeft ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het voldoen aan internationale regelgeving op het gebied van maritieme veiligheid en het voorkomen van verontreiniging door de scheepvaart. Op ad hoc basis levert Nederland ook financiële ondersteuning aan door het Technical Co-operation Committee geïnitieerde projecten.

Fiche 5: Mededeling betreffende de bestrijding van hiv/aids in de EU Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de bestrijding van hiv/aids in de Europese Unie en de naburige landen, 2006-2009


Datum Raadsdocument: 19 december 2005
Nr. Raadsdocument 15925/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 654
Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS i.o.m. FIN, BZ en VNG

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Gezondheid, in de Gezondheidsraad van 2 juni zal discussie over dit voorstel plaatsvinden; voorstel wordt benoemd als prioritair dossier in het voorzitterschaps-programma.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: HIV/AIDS is een probleem in de landen van de Europese Unie maar vooral in een aantal nieuw toegetreden lidstaten (de Baltische Staten) en in de Oostelijke buurlanden. Oost-Europa en Centraal Azië is de regio waar de HIV-epidemie wereldwijd het snelst groeit. Dit kan op termijn catastrofale gevolgen hebben voor die regio met uiteraard ook grote consequenties voor de EU zelf. De Commissie is daarom, op verzoek van de landen zelf, aan de slag gegaan met HIV/AIDS-bestrijding binnen de EU en in de buurlanden. De huidige mededeling bouwt voort op een eerder werkdocument van de Commissie. De mededeling bevat belangrijke actiepunten voor de periode 2006-2009 voor de Commissie zelf en de lidstaten, waarbij nauw samengewerkt zal worden met de buurlanden en andere partners zoals NGO's, UNAIDS, WHO en het Europees Centrum voor Ziektepreventie- en -bestrijding (ECDC). Met het als doel het verbeteren van HIV/AIDS-bestrijding in de Europese regio. Thema's daarbij zijn betrokkenheid van maatschappelijk middenveld, surveillance, preventie, testen en behandelen van HIV-infecties en onderzoek. Voorbeelden van actiepunten zijn het instellen van een werkgroep en het organiseren van een congres op het gebied van HIV/AIDS en mensenrechten, het ontwikkelen en implementeren van een training voor NGO's om hun betrokkenheid bij preventie en behandeling van HIV/AIDS te versterken in de lidstaten, verschillende punten ter verbetering van de (Europese) surveillance, het ontwikkelen van hiv-preventiestrategieën in gevangenissen, richtlijnen en best practices ontwikkelen voor toegang tot behandeling voor kwetsbare groepen, Europese netwerken opzetten voor klinische studies, cohortstudies en vaccinontwikkeling, etc. etc. Daarnaast worden mogelijkheden verkend om de HIV/AIDS-bestrijding te verbeteren in Rusland en het gebied dat onder de het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) valt, op basis van genoemde thema's en uitgewerkte principes. De Commissie verzoekt de ENB-partners deel te nemen aan diverse EU-activiteiten op het gebied van HIV/AIDS zoals de HIV/AIDS Think Tank. Dit is een informele werkgroep waarin de Lidstaten, de buurlanden, NGO's, WHO, UNAIDS en ECDC vertegenwoordigd zijn en de Commissie van advies voorzien.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het is een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. het is een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: positief. De lidstaten hebben weliswaar vooral een eigen verantwoordelijkheid op het gebied van HIV/AIDS-bestrijding, maar samenwerking, uitwisseling van 'best practices' en politieke aandacht/druk vanuit de Commissie heeft een toegevoegde waarde. Daarnaast is HIV/AIDS een infectieziekte en kan (slecht) beleid in een land ook gevolgen hebben over de landsgrenzen, bijvoorbeeld door migratie. Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: positief. De mededeling doet niet af aan de ruimte om nationale besluiten over dit onderwerp te nemen. De mededeling is naar de mening van NL in het licht van het EG-verdrag proportioneel omdat er geen sprake is van dwingende maatregelen. Er staan nl. actiepunten voor de Commissie zelf, vaak ook verzoeken/uitnodigingen voor de lidstaten, de buurlanden en andere partners (NGO's, UNAIDS, WHO, ECDC). Gezien de (dreigende) grootte van de problematiek is dit realistisch.

Consequenties voor de EU-begroting: Waarschijnlijk geen. De Commissie zal nog een overzicht maken van mogelijke financieringsinstrumenten voor de acties maar dit worden vooral bestaande bronnen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen. Er is al ambtelijke inzet voor de HIV/AIDS-Think Tank.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen consequenties voor regelgeving/beleid. Nederland voldoet voor het grootste gedeelte aan de adviezen van de Commissie.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland staat positief tegenover de mededeling. Het verbeteren van de HIV/AIDS-bestrijding in de Europese regio is heel belangrijk en actie op dit moment is hard nodig gezien de grote dreiging vooral in en vanuit Oost-Europa. Blijvende aandacht en commitment is nodig om de plannen verder te brengen, onder andere via goede monitoring van de voortgang. Nederland voldoet voor het grootste gedeelte aan de adviezen van de Commissie. De lidstaten hebben op het gebied van HIV/AIDS-bestrijding vooral een eigen verantwoordelijkheid. Omdat HIV/AIDS een infectieziekte is die zich niet aan grenzen houdt, heeft Nederland ook belang bij een goede HIV/AIDS-bestrijding in andere Europese landen. Een goede samenwerking, uitwisseling van 'best practices' en politieke aandacht/druk vanuit de Commissie kan daaraan bijdragen. Daarnaast kan uitwisseling van 'best practices' en samenwerking ook het beleid en de bestrijding in Nederland zelf ten goede komen. Omdat Nederland grotendeels al voldoet aan de adviezen van de Commissie heeft de mededeling niet veel consequenties voor ons nationaal beleid. Eventuele vervolgacties op de mededeling kunnen plaatsvinden op basis van de artikelen 152 (gezondheid) en 166 (onderzoek).


-----------------------
Resolutie van de Raad van 5 december 2003, PB EG C 305, 16-12-2003, blz 1


---- --