Kamerbrief inzake Nederlands standpunt voor Voorjaarsraad 2006 - bijlage 2
CEC Notitie over de voortgang van de vernieuwde Lissabonstrategie ten behoeve van de Europese Voorjaarstop 2006
Samenvatting
De CEC constateert dat de vernieuwing van de Lissabonstrategie van vorig jaar vruchten afwerpt. De verantwoordelijkheden zijn duidelijker neergelegd waar zij horen. Meestal is dat het nationale niveau. Deze duidelijkheid heeft tot een groter ownership van de Lissabonstrategie geleid. Dit blijkt uit het feit dat de door de lidstaten zelf opgestelde Nationale Hervormingsprogramma's (NHP's) over het algemeen ambitieus zijn en concrete beleidsmaatregelen bevatten. Het komt nu aan op daadwerkelijke implementatie van de beleidsvoornemens, zowel in de lidstaten als op EU-niveau.
Komend jaar moet duidelijk worden of de goede voornemens in de NHP's en het Communautaire Lissabonprogramma ook daadwerkelijk worden omgezet in daden. Daarna kan dan pas echt worden beoordeeld of de nieuwe Lissabonstrategie heeft bijgedragen aan het oplossen van het 'implementatiegat' bij het doorvoeren van economische hervormingen in de landen van de Europese unie en op communautair niveau. Doel van de Lissabonstrategie is immers dat Europa - in het licht van de vergrijzing en globalisering - haar concurrentievermogen vergroot en ook in de toekomst groei en werkgelegenheid weet te bereiken.
Kernpunt van de vernieuwde Lissabonstrategie is dat lidstaten bij dit moderniseringsproces kunnen leren van de ervaringen van andere lidstaten en dat peer support en peer pressure tot een versnelling van het hervormingsproces zullen leiden. Het is dan ook van belang dat volgend jaar - wanneer we weten hoe het staat met de implementatie van de nationale hervormingsprogramma's - formele landenspecifieke aanbevelingen door de Commissie kunnen worden opgesteld richting de lidstaten die hun NHP onvoldoende hebben geïmplementeerd. In dit kader steunt de CEC de conclusie van de Commissie in de Voortgangsrapportage dat het dit jaar te vroeg is voor aanpassing van de geïntegreerde set van richtsnoeren.
De CEC deelt de visie van de Europese Commissie in de Voortgangsrapportage dat op de terreinen kennis en innovatie, ondernemingsklimaat, globalisering/vergrijzing en energie extra inspanningen noodzakelijk zijn. De CEC verwelkomt dat de Europese Commissie hiermee belangrijke thema's van de bijeenkomst in Hampton Court integreert in de Lissabonstrategie en afziet van het opstarten van een nieuw proces. De CEC vindt wel dat dit er niet toe mag leiden dat het afleidt van de noodzakelijke focus in 2006 op de implementatie van de hervormingsprogramma's.
Overigens waarschuwt de CEC in algemene zin voor een overmatige focus op (input) doelstellingen. Bij productiviteitsgroei en innovatie gaat het bijvoorbeeld niet alleen om de uitgaven aan R&D, maar net zo goed om het creëren van goed functionerende markten - niet alleen nationaal, maar zeker ook voor wat betreft de interne markt (diensten) - die aanzetten tot innovatie.
De vier door de Commissie genoemde terreinen hebben een centrale plaats in het Nederlandse hervormingsbeleid. In het bijzonder is de grote aandacht voor een effectievere energiepolitiek welkom. De CEC onderschrijft de visie van de Commissie dat acties gericht op versterking van de interne markt voor energie, duurzaamheid en voorzieningszekerheid elkaar versterken en ziet uit naar het Groenboek van de Commissie over een effectieve Europese energiepolitiek dat nog voor de Voorjaarsraad gepubliceerd zal worden.
Verder is de CEC van mening dat de Commissie meer aandacht had kunnen schenken aan het belang van mobiliteit en versterking van de economische infrastructuur (mainports) voor de economie van de EU-lidstaten.
De Europese Commissie is positief over het Nederlandse hervormingsbeleid. De CEC ziet dit als een aansporing om de ingeslagen koers door te zetten en het NHP met volle kracht te implementeren. De Commissie benoemt wel 3 aandachtspunten bij het Nederlandse NHP:
1. De CEC sluit zich aan bij het oordeel van de Europese Commissie dat de Nederlandse doelstelling ten aanzien van de private R&D-uitgaven ambitieus is. De CEC wijst er op dat het verwezenlijken van deze ambities een bredere beleidsinzet vraagt dan alleen de inzet van financiële instrumenten, zeker ook in een diensteneconomie als de Nederlandse waarin innovatie op een andere wijze plaatsvindt dan in de industrie. De CEC adviseert daarom het Kabinet om de huidige brede beleidsinzet voort te zetten en aldus gunstige randvoorwaarden te creëren voor vernieuwing.
De CEC merkt op dat de bestaande Nederlandse doelstelling met betrekking tot de private R&D-uitgaven, zoals opgenomen in het Nederlandse NHP, een toename van deze uitgaven tot ca. 2% BBP impliceert in 2010. Gegeven de verwachte omvang van de publieke R&D-uitgaven in de komende jaren, brengt realisatie van de doelstelling voor de private R&D-uitgaven, Nederland dicht bij de R&D-doelstelling voor de EU als geheel (3% R&D-uitgaven van de publieke en private sector samen).
2. De Europese Commissie vindt de Nederlandse beleidsinitiatieven ter verhoging van de participatie van vrouwen (in uren) 'beperkt'. De CEC is van mening dat het ingezette beleid wel degelijk zal bijdragen aan een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen. De relatief hoge marginale druk op het tweede inkomen in Nederland is ook in de ogen van de CEC een belangrijk aandachtspunt.
3. De Europese Commissie wijst op de lage arbeidsdeelname van minderheden en plaatst kanttekeningen bij de toereikendheid van het Nederlandse beleid. Na afronding van het Nederlandse NHP zijn op dit terrein (ook binnen het bredere kader van de aanpak van jeugdwerkloosheid en voortijdige schooluitval) aanvullende initiatieven ontplooid, vaak in de vorm van tripartiete afspraken met sociale partners en andere maatschappelijke organisaties (Werktop). Op basis van de evaluatie daarvan wordt in het najaar bezien of additionele inspanningen noodzakelijk zijn.
1 Inleiding
Vanwege de achterblijvende resultaten is tijdens de Europese Voorjaarstop van 2005 besloten tot aanpassing van de Lissabonstrategie. Kernpunten van de herziening van de Lissabonstrategie waren een focus op groei en werkgelegenheid en verbetering van de governance door een duidelijkere verantwoordelijkheidsverdeling. Hiermee zou de uitvoering van de Lissabonstrategie weer in de juiste versnelling moeten komen.
Inmiddels zijn we bijna een jaar verder en maakt de Europese Commissie in haar jaarlijkse Voortgangsrapportage in het kader van Lissabon ("Time to move up a gear, the new partnership for growth and jobs", (COM(2006)30 final)) de balans op. De Voortgangsrapportage beschrijft - op basis van een analyse van de 25 Nationale Hervormingsprogramma's (NHPs), de voortgang op het Communautaire Lissabon Programma en de discussie van regeringsleiders tijdens de informele top in Hampton Court - een viertal terreinen voor prioritaire actie. De Voortgangsrapportage zal als basis dienen voor de bespreking van de voortgang van de Lissabonstrategie tijdens de Europese Voorjaarsraad op 23 en 24 maart 2006.
In de voorliggende notitie geeft de CEC - op basis van de door de Commissie gepresenteerde Voortgangsrapportage - haar visie op de stand van zaken van de uitvoering van de Lissabonstrategie met het oog op de standpuntbepaling door het kabinet voor de Europese Voorjaarstop. Deze notitie gaat daarbij ook in op de mogelijke implicaties van de analyse in de Voortgangsrapportage voor de Europese en Nederlandse hervormingsagenda.
2 Lissabon weer op de rails
2.1 Het Communautaire Lissabonprogramma
De Commissie stelt vast dat er voortgang is geboekt ten aanzien van acties op het Communautaire vlak, zoals beschreven in het Communautaire Lissabonprogramma. Meest in het oog springend zijn de in de Raad bereikte akkoorden ten aanzien van de Financiële Perspectieven, het Zevende Kaderprogramma en REACH. Ook de voortgang op het terrein van betere regelgeving op Communautair niveau is bemoedigend.
De CEC deelt de opvatting van de Europese Commissie dat de uitvoering van het Communautaire Lissabonprogramma redelijk op koers ligt. Dat laat echter onverlet dat de voortgang op een aantal terreinen minder voortvarend is dan gepland en gewenst. Het betreft hier bijvoorbeeld de totstandkoming van de dienstenrichtlijn en het stilstaande dossier van het Gemeenschapsoctrooi.
2.2 De Nationale Hervormingsprogramma's (NHPs)
Alle lidstaten hebben in de herfst van 2005 een NHP ingediend bij de Commissie, in een tweetal gevallen met enige vertraging vanwege nationale verkiezingen (Polen, Duitsland). In de afgelopen jaren hebben verscheidene landen de uitdagingen van globalisering en vergrijzing niet daadkrachtig genoeg opgepakt met een pro-actief hervormingsbeleid. Uit de voorliggende NHPs komt echter wel een duidelijke wil naar voren om daar verandering in te brengen. De meeste lidstaten beschouwen voortgang op het terrein van de arbeidsmarkt; de overheidsfinanciën, R&D en innovatie; het ondernemingsklimaat en scholing en training als vitaal voor het vergroten van het groeivermogen van Europa. De lidstaten geven in de NHPs een adequate beschrijving van hun ambities ten aanzien van de key challenges en van het beleidspakket waarmee zij deze tegemoet treden.
Met de aangekondigde beleidsmaatregelen wordt volgens de Commissie een goede basis gelegd voor de noodzakelijke versnelling van het economisch hervormingsproces in de EU. Tegelijkertijd is de Commissie van mening dat op een aantal terreinen beleidsvoornemens van lidstaten tekort schieten om de voorgenomen doelstellingen te kunnen realiseren.
Box: meer specifiek beeld in de Voortgangsrapportage van de stand van het hervormingsproces
In de Voortgangsrapportage schetst de Commissie het volgende beeld van de voortgang van het hervormingsproces op de specifieke beleidsterreinen:
. Budgettaire discipline wordt door de lidstaten gezien als grootste uitdaging op macro-economisch terrein. Om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen worden hervormingen doorgevoerd op het terrein van pensioen, -gezondheidszorg, - arbeidsmarkt en worden tekorten gereduceerd. Deze doelen moeten volgens de Commissie is sommige landen van de eurozone beter onderbouwd worden met maatregelen. Lidstaten dienen hun budgettaire positie in een sneller tempo te verbeteren.
. De noodzaak te komen tot een kenniseconomie en het aantrekkelijker maken van het vestigings- en ondernemingsklimaat in Europa speelt een centrale rol in de NHPs. De lidstaten zijn ambitieus ten aanzien van de R&D-uitgaven in 2010 (gezamenlijk 2,6% BBP), ontplooien veel initiatieven ter verbetering van de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven, maar lijken nog niet de sleutel te hebben gevonden als het gaat om het stimuleren van het private deel van de R&D uitgaven.
. Lidstaten zien versterken van de mededinging in onvoldoende mate als cruciale uitdaging voor de werking van markten, innovatie en het groeivermogen in het algemeen. Dit is teleurstellend temeer daar veel lidstaten aangeven dat hun markten voor goederen, diensten en energie nog niet optimaal functioneren.
. Een kleine, maar groeiende, groep lidstaten maakt werk van betere regelgeving. Er wordt op nationaal niveau gemeten wat de omvang is van de administratieve lasten, er worden kwantitatieve doelstellingen gesteld en wetgeving wordt vereenvoudigd. Ter vermindering van bureaucratie wordt in een tiental lidstaten gewerkt aan de oprichting van een one-stop shop voor startende ondernemers.
. De meeste NHPs besteden aandacht aan het belang van investeringen in efficiënte (grensoverschrijdende) transportnetwerken. Deze investeringen helpen niet alleen transport en energie infrastructuur efficiënter te maken en de vervolmaking van de Interne Markt, maar dragen ook bij aan een duurzamer transport. Ook op andere terreinen zijn lidstaten op zoek naar eco-efficiënte innovaties.
. Lidstaten plegen onvoldoende inspanningen ten einde het opleidingsniveau in de hele economie te verhogen.
. Lidstaten tonen grote ambitie ten aanzien van de werkgelegenheid en de werking van de arbeidsmarkt. Europa als geheel streeft naar een overall participatiegraad in 2008 die 2 à 3 %-punt boven het huidige niveau van 63% in 2004 ligt. Hiertoe worden er in sommige lidstaten belangrijke beleidsinitiatieven genomen. Het gaat daarbij om beleid gericht op het (financieel) aantrekkelijker maken van werk, scholing en training, het vergroten van de deelname aan het onderwijs en het verhogen van de kwaliteit daarvan, het moderniseren van de sociale zekerheidsstelsels en de ontslagbescherming. Ondanks deze veelbelovende initiatieven betwijfelt de Commissie of het totale voorgenomen en reeds geïmplementeerde arbeidsmarktbeleid uit de NHPs voldoende is de doelstellingen voor de periode 2005-2008 te realiseren. Voor de periode 2008-2010 streven de lidstaten naar een verdere stijging tot 70%. De lidstaten hebben hiertoe voor de periode 2008-2010 overigens nog geen aanvullend beleid geformuleerd.
De CEC deelt de appreciatie van de Commissie, welke ook geheel in lijn is met de rapporten van het Economic Policy Committee van de Ecofin Raad en het EMCO van de Raad WSBVC naar aanleiding van landenexamens over de 25 NHPs . De lidstaten hebben inderdaad een duidelijke stap in de goede richting gezet. De inspanningen zijn echter nog niet groot genoeg om Europa in het juiste tempo in de buurt te brengen van de doelstellingen op het terrein van groei en werkgelegenheid. Daar komt bij dat de inspanningen tussen lidstaten sterk uiteenlopen. De lidstaten moeten in de komende periode hun hervormingsstrategie dan ook versterken en de geplande hervormingen doorvoeren. Dat geldt in het bijzonder voor de lidstaten die een onvoldoende ambitieus NHP hebben gepresenteerd.
2.3 Het vernieuwde Lissabon proces
De CEC verwelkomt de Voortgangsrapportage van de Commissie, maar is geen voorstander van formele aanname door de Raad van dit document . Op basis van bovenstaande analyse van de NHP's concludeert de CEC dat de vernieuwde Lissabonstrategie een goede start heeft gemaakt. De meeste lidstaten lijken met hun NHP's goed op weg te zijn, al zijn niet alle NHPs even ambitieus en worden niet alle ambities met concrete beleidsvoornemens belegd.
Het komt nu vooral aan op implementatie van de ingediende hervormingsplannen. De Commissie stelt dan ook terecht voor om dit jaar de richtsnoeren niet aan te passen en dit jaar nog geen formele landenspecifieke aanbevelingen te doen. De nu door de lidstaten ingediende NHPs hebben immers een vooruitkijkend karakter. Volgend jaar kan worden bezien of lidstaten hun beleidsvoornemens daadwerkelijk in de praktijk brengen. Daar waar dit onvoldoende gebeurt zijn formele aanbevelingen volgend jaar dan op zijn plaats. Op dit moment is het daarvoor echter nog te vroeg en kan inderdaad worden volstaan met een beoordeling van de ambities en beleidsvoornemens, zoals de Commissie doet in de annex en de landenfiches van de Voortgangsrapportage. Volgend jaar kan dan worden bezien of de plannen ook daadwerkelijk zijn omgezet in beleid en of hiermee het zogenaamde implementatiegat - dat de oude Lissabonstrategie kenmerkte - is verkleind.
3 Key actions
Op basis van de analyse over de voortgang van de Lissabonstrategie en de overeengekomen conclusies tijdens de Hampton Court top van vorig jaar, komt de Commissie tot de conclusie dat op een viertal terreinen extra actie op zowel Communautair als nationaal niveau noodzakelijk is. Het betreft hier "key actions" op het gebied van kennis en innovatie, ondernemingsklimaat, globalisering en demografie en energie, die voor het einde van 2007 geïmplementeerd zouden moeten worden.
De CEC onderschrijft de partnerschapbenadering en de algemene beleidsrichting van de Commissie. Daarbij moet wel worden voorkomen dat met het benoemen door de Commissie van extra beleidsmaatregelen afbreuk wordt gedaan aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de lidstaten en de Commissie. Het is immers juist de insteek dat lidstaten in de hernieuwde Lissabonstrategie vooral hun eigen prioriteiten benoemen. Daarnaast waarschuwt de CEC voor een overmatige focus op (input) doelstellingen. Bij productiviteitsgroei en innovatie gaat het bijvoorbeeld niet alleen om de uitgaven aan R&D, maar net zo goed om het creëren van goed functionerende markten die aanzetten tot innovatie.
De vier door de Commissie genoemde terreinen hebben een centrale plaats in het Nederlandse hervormingsbeleid.
Hieronder worden de door de Commissie voorgestelde acties op de vier terreinen in meer detail besproken.
Key action 1 - Kennis en innovatie
De Commissie stelt hier de volgende beleidsacties voor:
. Lidstaten moeten zich sterker committeren aan R&D en innovatie. Alle lidstaten moeten vóór de aankomende Voorjaarstop een kwantitatieve doelstelling voor uitgaven aan R&D formuleren. Publieke uitgaven moeten meer worden gericht op R&D, bijvoorbeeld door binnen de beschikbare middelen voor staatssteun de steun gericht op R&D te verdubbelen van 12% naar 25% en het verhogen van het deel van structuurfondsen dat wordt besteed aan R&D, ICT en innovatie.
. De uitgaven in Europa aan het hoger onderwijs moeten worden opgehoogd tot 2% BBP in 2010 (de EU spendeert op dit moment 1,3% van het BNP aan onderwijs, de VS 3,25%, voor het grootste gedeelte door de grotere private financiering in de VS), met name door vóór het einde van 2007 private financiering van universiteiten mogelijk te maken. Ook moeten alle technische universiteiten een "technology transfer office" krijgen en zou een zogenaamd European Institute of Technology (EIT) opgericht moeten worden. Verder moeten vaardigheden in wiskunde en natuurwetenschappen worden versterkt en moeten lidstaten twee buitenlandse talen verplicht stellen in hun nationale onderwijssystemen.
De CEC onderschrijft het belang van kennis en innovatie voor het groeivermogen van Europa. In reactie op de beleidsvoorstellen van de Commissie heeft de CEC een aantal opmerkingen:
. Vooral op het vlak van private R&D schiet Europa tekort. Dit vraagt naar de mening van de CEC niet alleen om goed innovatie- en wetenschapsbeleid, gericht op het creëren van de goede randvoorwaarden voor R&D door het bedrijfsleven, maar ook om het vergroten van de concurrentiedruk en het omzetten van onderzoek naar vernieuwende producten en diensten.
. Extra investeringen in onderwijs, wetenschap en onderzoek moeten naar de mening van de CEC samengaan met institutionele hervormingen. In Nederland is dit collegejaar bijvoorbeeld gestart met experimenten met collegegelddifferentiatie en selectie, en starten in 2007 experimenten met een open bestel. Tevens staat een advies op stapel naar onder meer inhoudelijke dynamisering van het universitaire onderzoek.
. Voor wat betreft het voorstel van de Commissie dat alle lidstaten in 2010 2% van hun BBP moeten uitgeven aan hoger onderwijs wijst de CEC er op dat dat voor Nederland zou betekenen dat het huidige percentage van 1.3% van BBP aan hoger onderwijs flink zou moeten worden opgehoogd. De CEC waarschuwt hier voor een overmatige focus op inputdoelstellingen; het gaat immers om een goede aanwending van middelen. Met het oog op een meer gedifferentieerd hoger onderwijs is het naar de mening van de CEC noodzakelijk enerzijds publieke middelen strategischer in te zetten en anderzijds de mogelijkheden voor private bijdragen van zowel studerende als bedrijfsleven te vergroten. Vanzelfsprekend mag dit niet ten koste gaan van de toegankelijkheid. Het collegegeldkrediet, dat naar verwachting in het collegejaar 2007-2008 van start gaat, maakt dat naar de mening van de CEC goed mogelijk.
. Verder benadrukt de CEC, zoals ook aangegeven in het NHP, dat het zaak is om op alle niveaus van het onderwijs excellentie na te streven, niet alleen bij het hoger onderwijs.
. Het voornemen van de Commissie om te komen tot oprichting van een EIT kan, voortbouwend op de bestaande sterktes binnen de EU, een waardevol instrument zijn voor de verwezenlijking van de Lissabonstrategie. De CEC is daarbij wel van mening dat de bestaande, excellente onderzoeksinstellingen in Europa een belangrijke rol zouden moeten spelen bij een eventueel EIT en dat een EIT niet ten koste mag gaan van de inhoud van de onderzoeksprogramma's waarover de Raad reeds inhoudelijk overeenstemming heeft bereikt.
. De CEC benadrukt het belang om op het gebied van eco-efficiënte innovatie nadere initiatieven te ontwikkelen (zie key action 4).
Key Action 2 - Ondernemingsklimaat
De Commissie stelt hier de volgende beleidsacties voor:
. Lidstaten moeten de procedures voor het opstarten van een bedrijf vereenvoudigen. Iedere lidstaat zou een one-stop shop moeten hebben aan het eind van 2007 en de gemiddelde tijd om een bedrijf op te zetten moet uiteindelijk worden gereduceerd tot maximaal een week. Verder zouden alle studenten training moeten krijgen in ondernemerschap.
. Lidstaten moeten, naar het voorbeeld van Nederland en het VK, actief aan de slag gaan met het meten van de administratieve lasten. De Commissie zal een grote exercitie starten om de administratieve kosten van communautaire regels te meten. Op basis hiervan zal de Commissie met voorstellen komen om de administratieve lasten van communautaire regels te verminderen. Tegen het eind van 2007 zal de Commissie de notificatieverplichting van bepaalde categorieën van kleinere staatssteun afschaffen.
De CEC onderschrijft dat het ondernemingsklimaat in Europa verbetering behoeft. De CEC hecht dan ook grote waarde aan de genoemde beleidsmaatregelen op het terrein van betere regelgeving en administratieve lasten en procedures.
De CEC wijst daarnaast op het belang om daadwerkelijk competitieve markten te realiseren. De werking van sommige markten (m.n. diensten, financiële diensten en energie) is op dit moment onvoldoende. De CEC is daarbij van mening dat in het bijzonder het vervolmaken van de interne markt voor diensten van het grootste belang is voor Europa en zal leiden tot additionele groei en werkgelegenheid.
Verder is de CEC van mening dat de Commissie meer aandacht had kunnen schenken aan het belang van mobiliteit en versterking van de ruimtelijk-economische structuur (inclusief mainports en steden) voor de economie van de EU-lidstaten. Globalisering (waarbij inbegrepen de sterk toegenomen transportstromen) en demografische ontwikkelingen (zowel qua aantallen als qua behoeften en gedrag) maken dat er innovatieve oplossingen nodig zijn. Dit gaat zowel om het bevorderen van procesinnovaties, bijvoorbeeld zoals die mogelijk gemaakt worden door PPS, als ook oplossingen voor de toegankelijkheid van zeehavens, luchthavens, bereikbaarheid en ontsluiting van stedelijke knooppunten en agglomeraties en veilige verbindingsassen.
Key Action 3 - Globalisering en vergrijzing
De Commissie stelt hier de volgende drie beleidsacties voor:
. Lidstaten moeten hun publieke pensioenstelsels hervormen om de financiële prikkels te verhogen om langer te werken. Dit kan bijvoorbeeld door een koppeling te maken tussen de hoogte van publieke pensioenrechten en de levensverwachting of de pensioenleeftijd te verhogen en door vervroegde uittreding moeilijker te maken. Ook binnen gezondheidzorgstelsels moeten prikkels worden geïntroduceerd die leiden tot een meer effectief gebruik van schaarse middelen
. Lidstaten moeten meer investeren in werknemers en een life-cycle benadering hanteren: scholing en training gedurende de carrière, voor zowel jongeren als ouderen, en het verbeteren van de mogelijkheden werk en zorg te combineren (kinderopvang).
. Lidstaten moeten gezamenlijk een visie ontwikkelen op het verbeteren van de balans tussen flexibiliteit en zekerheid, naar voorbeeld van het Scandinavische "flexicurity" concept. In dit kader wordt verwezen naar mogelijke ondersteuning door het Europees Sociaal Fonds en het op te richten Globalisation Adjustment Fund.
De CEC deelt de mening van de Commissie betreffende de noodzaak de overheidsfinanciën van de lidstaten gezonder te maken, de effectieve uittreedleeftijd te verhogen, meer te investeren in onderwijs en training, de arbeidsmarkten verder te flexibiliseren en de gezondheidszorgstelsels robuuster te maken. De Commissie had daarbij wel meer aandacht kunnen schenken aan de noodzaak om - in het licht van de vergrijzing - de begrotingstekorten verder te reduceren.
De CEC is geen voorstander van het door de Commissie formuleren van specifiek arbeidsmarktbeleid en/of kwantitatieve doelstellingen voor de lidstaten. Het vergroten van het arbeidsaanbod en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt kan namelijk het best op nationaal niveau vormgegeven worden. De CEC acht het bijvoorbeeld weinig zinvol om - zoals de Commissie voorstelt - te streven naar gemeenschappelijke principes voor het beleid van de lidstaten op het terrein van de arbeidsmarktflexibiliteit.
Key action 4 - Energie
Ook op het terrein van energie roept de Commissie op tot een partnership tussen lidstaten en de Communautaire instellingen voor een geïntegreerde aanpak en stelt de volgende beleidsacties voor (waarop de Commissie nader op zal ingaan in een Groenboek dat binnenkort zal verschijnen met het oog op bespreking tijdens de Voorjaarsraad):
. De interne markt voor energie moet worden versterkt en verdiept (betere implementatie richtlijnen, vergroten concurrentie, verbeteren integratie gas- en elektriciteitsnetwerken);
. Het gebruik van duurzame energiebronnen en energie-efficiëntie moet worden bevorderd (stimuleren onderzoek naar duurzame energiebronnen en energie-efficiënte technologie). Initiatieven van lidstaten zouden kunnen worden aangevuld door een Europees raamwerk. De bestaande uiteenlopende nationale en regionale systemen werpen kunstmatige belemmeringen op tussen nationale marken en staan de potentie van veelbelovende nieuwe technologieën in de weg;
. Europa moet een samenhangende aanpak ontwikkelen gericht op voorzieningszekerheid (o.a. noodmechanismen en gezamenlijk extern optreden).
De CEC onderschrijft het grote belang van energie voor de Europese economie en is met de Commissie van mening dat Europa zijn energiebeleid moet moderniseren. Energie is een onderwerp dat sinds de hoge energieprijzen en de besprekingen tijdens de top in Hampton Court in Europa erg in de belangstelling staat. De CEC steunt de drie beleidsprioriteiten van de Commissie en het voorstel om middels partnerschappen tussen de EU en de Lidstaten te komen tot een geïntegreerde benadering inzake energiebeleid. De CEC is namelijk van mening dat nauwere Europese samenwerking een duidelijke meerwaarde kan hebben. Hoe deze samenwerking precies vorm moet krijgen kan nader worden bezien na presentatie van het Groenboek dat de Commissie nog voor de Voorjaarstop zal presenteren. Wel plaatst de CEC op dit vlak reeds 2 opmerkingen:
. De CEC is van mening dat de lidstaten zelf verantwoordelijk moeten blijven voor het beheer van de eigen energiebronnen (inclusief noodvoorraden) en voor het vaststellen van hun energiemix.
. Wat betreft de externe dimensie van voorzieningszekerheid benadrukt de CEC het belang van een sterkere koppeling tussen het Europese buitenlandse beleid en het energiebeleid. Dit betekent niet alleen dat de bestaande dialogen met derde landen op het vlak van energie moeten worden geïntensiveerd, maar vooral ook dat gestreefd moet worden naar verdergaande convergentie van de buitenlandse energiepolitiek van de lidstaten.
De CEC is van mening dat gestreefd moet worden naar synergie tussen de drie door de Commissie genoemde beleidsprioriteiten. Zo kan beleid op de terreinen van duurzame energiebronnen, energie-efficiëntie alsook versterking en verdieping van de interne energiemarkt bijdragen aan de voorzieningzekerheid binnen Europa..
De CEC is daarnaast van mening dat synergie moet worden nagestreefd tussen de versterking van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven, reductie van broeikasgassen en verbetering van luchtkwaliteit. Scherpe emissie-eisen aan voertuigen gekoppeld aan stimulering van onderzoek naar schonere motoren kunnen bijvoorbeeld bijdragen aan zowel innovatie als aan de mogelijkheid om te voldoen aan de Europese eisen voor luchtkwaliteit.
De CEC wijst tevens op de positieve bijdrage van eco-efficiënte innovaties aan groei, banen en milieu en onderschrijft de aanbevelingen om de marktbarrières voor dit type innovaties te beslechten. De CEC verwijst daarbij naar de maatregelen die worden genoemd in de kabinetsreactie op het SER-advies "Milieu als kans" en het recente rapport van de groep van "Eminent Persons" over een "Clean Clever Competitive Europe". Het is zaak deze maatregelen komend jaar samen met het bedrijfsleven in gang te zetten, met bijzondere aandacht voor de vergroening van overheidsaanbestedingen en de beschikbaarheid van risicokapitaal en kredieten.
4 Het Nederlandse hervormingsbeleid
In de Voortgangsrapportage toont de Europese Commissie zich positief over het Nederlandse hervormingsbeleid. Het Nederlandse beleidspakket wordt beoordeeld als coherent en is in de ogen van de Commissie in staat het groeivermogen van de Nederlandse economie structureel te verbeteren. Nederlandse beleidsmaatregelen worden dan ook veelvuldig aangehaald als voorbeeld waarvan andere lidstaten kunnen leren.
De kracht van het programma ligt volgens de Commissie op het vlak van het reduceren van administratieve lasten voor bedrijven, maatregelen die financiële prikkels geven aan bijstandsgerechtigden om te gaan werken, en maatregelen die de effectieve pensioenleeftijd proberen te verhogen. Tevens constateert de Commissie dat de meeste lidstaten de relevante actoren, waaronder de sociale partners, hebben betrokken bij de opstelling van hun NHP. De Commissie benadrukt het belang hiervan in het kader van de implementatie van de hervormingsprogramma's. In Nederland wordt aan de sociale partners in de Stichting van de Arbeid de gelegenheid gegeven te reageren op conceptversies van het NHP, maar blijft het NHP de verantwoordelijkheid van de regering.
De CEC ziet de positieve beoordeling van het Nederlandse hervormingsbeleid door de Commissie, maar ook door andere internationale organisaties zoals de OESO en het IMF, als een aansporing om de ingeslagen koers door te zetten.
BOX: positieve verwijzingen naar Nederlands beleid in de Voorjaarsrapportage
Nederlands beleid wordt in de Voorjaarsrapportage veelvuldig positief aangehaald.
In de annex bij de Voorjaarsrapportage, waarin de verschillende beleidsterreinen in detail worden langsgelopen, worden onder meer de volgende beleidsmaatregelen genoemd: de levensloopregeling, de hervorming van de WAO, de aanpak van vervroegde uittreding, maatregelen om het verschil in salaris tussen mannen en vrouwen aan te pakken, het gebruik van marktconforme instrumenten in het milieubeleid, beleid gericht op innovatieve bedrijven en de mate van lifelong learning en loonmatiging.
Ook in de door de Commissie opgestelde lijst met best practices behoort Nederland tot de groep lidstaten die het meest worden genoemd:
. Op het gebied van R&D spreekt de Commissie zich bijvoorbeeld positief uit over de innovatie vouchers voor het MKB en de korting op de inkomstenbelasting voor bedrijven die in R&D investeren.
. Voor wat betreft het ondernemingsklimaat en het functioneren van markten wijst de Commissie op het Nederlandse beleid om het zetten van 'nationale koppen' op EU-regels te beperken, de tijd die het kost om een onderneming op de starten reduceren en het afschaffen van specifieke regulering voor vrije beroepen en financiële diensten. De Commissie wijst daarnaast expliciet op het in Nederland ontwikkelde standaardkosten-model om kosten van regulering te meten dat inmiddels veel navolging heeft gekregen in andere lidstaten Zoals door de Commissie wordt aangegeven, gaat Nederland met het stellen van kwantitatieve doelen voor kostenverlaging reeds weer een stap verder.
. Op arbeidsmarktgebied wordt verwezen naar de in ons land geldende combinatie van flexibiliteit en zekerheid ("flexicurity") en de levensloopbenadering.
. Op het terrein van energie en milieutechnologie wordt de extra connectie tussen Nederland en Noorwegen aangehaald.
Het positieve algemeen oordeel van de Commissie laat onverlet dat zij ook een aantal aandachtspunten heeft bij het Nederlandse NHP. Het betreft dan in het bijzonder drie beleidsterreinen waarover zij in de conclusies van het landenfiche over Nederland opmerkingen maakt (zie bijlage 1 voor een meer uitgebreide analyse en beoordeling van het landenfiche over Nederland).
Investeren in R&D
De Europese Commissie constateert in het landenfiche over het Nederlandse NHP dat Nederland de ambitie heeft om in 2010 tot de top-5 in de EU te behoren voor wat betreft de private R&D-uitgaven. De Commissie acht deze doelstelling ambitieus. Tevens vraagt de Commissie aan Nederland om voor de Voorjaarstop de relatieve doelstelling te vertalen in een doelstelling voor de totale R&D-uitgaven als percentage van het BBP.
De CEC sluit zich aan bij het oordeel van de Europese Commissie dat de Nederlandse doelstelling ten aanzien van de private R&D-uitgaven ambitieus is. Een dergelijke doelstelling is in lijn met de ambities van Nederland om innovatie en productiviteit te bevorderen en aldus een sterke kenniseconomie te verwezenlijken. De CEC wijst er echter op dat het verwezenlijken van deze ambities een bredere beleidsinzet vraagt dan alleen de inzet van financiële instrumenten, zeker ook in een diensteneconomie als de Nederlandse waarin innovatie op een andere wijze plaatsvindt dan in de industrie. De CEC adviseert daarom het Kabinet om de huidige brede beleidsinzet voort te zetten en aldus gunstige randvoorwaarden te creëren voor vernieuwing. Deze brede beleidsinzet omvat met name de aanscherping van het mededingingsbeleid en de verdere verlaging van toetredingsdrempels tot markten (via het verminderen van administratieve lasten en het verlagen van de regeldruk). Daarnaast acht de CEC het van belang dat het Kabinet voortbouwt op de adviezen van het InnovatiePlatform en voortgaat met het versterken van de samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinfrastructuur. Deze beleidsinspanningen vergroten niet alleen de doelmatigheid van de publieke R&D-uitgaven, maar zullen naar verwachting ook hogere private R&D-uitgaven uitlokken. De CEC merkt op dat de bestaande Nederlandse doelstelling met betrekking tot de private R&D-uitgaven, zoals opgenomen in het Nederlandse NHP, een toename van deze uitgaven tot ca. 2% BBP impliceert in 2010. Gegeven de verwachte omvang van de publieke R&D-uitgaven in de komende jaren, brengt realisatie van deze doelstelling voor de private R&D-uitgaven, Nederland dicht bij de R&D-doelstelling voor de EU als geheel (3% R&D-uitgaven van de publieke en private sector samen).
Vergroting van de arbeidsdeelname in uren van deeltijders
De Commissie beoordeelt de omvang van de Nederlandse beleidsinitiatieven gericht op verhoging van de participatie van vrouwen (in uren) als 'beperkt'. Maatregelen richten zich naar mening van de Commissie te weinig op het marginale effectieve belastingtarief voor tweede inkomens of het verminderen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen.
De CEC is van mening dat met het ingezette beleid op het gebied van belastinghervormingen, verbeterde mogelijkheden voor kinderopvang en betere mogelijkheden tot afstemming tussen werk en privé-leven de juiste voorwaarden worden geschapen om bij een aantrekkende economie tot een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen (zowel in personen als in aantal gewerkte uren) te komen. Dit laat onverlet dat de marginale druk op het tweede inkomen nog steeds relatief hoog is. Dit kan in het implementatierapport worden bezien, ook als onderdeel van de bredere beleidsinzet van het kabinet om zowel de arbeidsdeelname in personen als in gewerkte uren te vergroten.
Vergroten van de arbeidsdeelname van minderheden
De Commissie wijst op de te geringe arbeidsdeelname van minderheden en plaatst kanttekeningen bij de toereikendheid van het beleid. De CEC deelt de urgentie van deze problematiek, welke ook moeten worden bezien in het bredere kader van de gestegen jeugdwerkloosheid en het te hoge aantal voortijdig schoolverlaters. Het onderwerp staat hoog op de politieke agenda. Sinds de afronding van het NHP zijn dan ook in aanvulling op het generieke beleid vele aanvullende beleidsinitiatieven ontplooid om de arbeidsmarktkansen te verbeteren en discriminatie tegen te gaan. In het kader van de Werktop zijn tripartiete afspraken gemaakt in samenwerking met de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties. Afgesproken is dat deze additionele beleidsmaatregelen in het Najaarsoverleg met sociale partners zullen worden geëvalueerd om te bezien of zij tot de beoogde resultaten leiden of dat aanvullende maatregelen nodig zijn. In het implementatierapport kan deze uitkomst dan worden meegenomen.
In dit verband constateert de Commissie ook dat de doelstellingen op de terreinen van voortijdige schooluitval en startkwalificatie ambitieus zijn en moeilijk te behalen. Ook hier worden vele initiatieven ontplooid. Zo worden verschillende initiatieven ontplooid om het aantal mensen met een startkwalificaties te verhogen. De Taskforce Jeugdwerkloosheid zet zich in voor 40.000 extra jeugdbanen (reguliere banen, werkervaringsplaatsen, leerwerkbanen) en streeft ernaar om iedere jongere binnen een halfjaar (weer) aan het werk en/of weer naar school te krijgen.
Nederland is niet het enige land dat zoekt naar oplossingen op het terrein van minderheden jeugdwerkloosheid en het voortijdig schoolverlaten. Dit is daarom naar mening van de CEC bij uitstek een terrein waar lidstaten kunnen leren van elkaars ervaringen en goede voorbeelden van beleid.
Bijlage 1 Nadere analyse en beoordeling van het landenfiche over het Nederlandse NHP
Naast de drie in paragraaf 4 genoemde hoofdopmerkingen van de Europese Commissie, bevat het fiche van de Commissie op nog een aantal andere kanttekeningen bij het Nederlandse NHP. Deze worden hieronder - becommentarieerd.
0. Algemene beoordeling door de Commissie
. De Commissie onderschrijft de prioriteiten voor het hervormingsbeleid zoals beschreven in het NHP, te weten bevordering van innovatie, vergroten van het arbeidsaanbod en versterking van de concurrentiepositie door loonkostenmatiging.
. De Commissie wijst er verder op dat het Nederlandse NHP niet op alle terreinen gedetailleerde informatie bevat over de aanwending van de additionele uitgaven voor innovatie, onderwijs en milieu. Het ontbreken van gedetailleerde informatie over de verdeling van gelden en de implementatie is veroorzaakt doordat dat ten tijde van de afronding van het NHP extra financiële middelen uit het FES nog niet definitief waren verdeeld. De CEC stelt voor om in het implementatierapport over het NHP, dat later dit jaar wordt opgesteld, verwijzingen naar nationale bronnen op te nemen waar nadere details over verdeling van gelden en specifieke projecten kunnen worden gevonden.
. De Commissie verwelkomt de informatie in het NHP over de benutting van de structuurfondsen t.b.v. de Lissabonstrategie. De CEC merkt daarbij op dat Nederland een nationaal programma en vier regionale programma's zal opstellen om investeringen in werkgelegenheid en ondernemerschap en innovatie te financieren vanuit Europese structuurfondsen. Daarmee zal circa 70% van de structuurfondsen worden besteed aan de Lissabondoelstellingen.
. De Commissie wijst op de goede consultatie van alle betrokken stakeholders, zoals de sociale partners, de regionale en lokale overheden en het Parlement.
1. Macro-economisch beleid
. De Commissie acht het Nederlands macro-economisch beleid voldoende om de macro-economische situatie te verbeteren. Daarbij gaat de Commissie met name in op de budgettaire consolidatie, de herziening van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen, de hervormingen van het zorgstelsel en de WAO en de loonmatiging. Deze maatregelen zullen naar de mening van de Commissie bijdragen aan het verwachte herstel van de groei en werkgelegenheid in 2006.
. De CEC kan zich geheel vinden in dit oordeel van de Commissie, waarbij de CEC nog aantekent dat het begrotingstekort in 2005 naar huidige inzichten zelfs uit zal komen op Y% BBP, hetgeen veel lager is dan de in het NHP beschreven 1,8%.
2. Micro-economisch beleid
. De Commissie is over het algemeen positief over het gevoerde micro-economisch hervormingsbeleid. Specifiek is de Commissie positief over het beleid om het klimaat voor bedrijven te verbeteren en te komen tot betere regelgeving. Daarbij is de Commissie onder andere positief over het beleid om te komen tot snellere implementatie van Europese richtlijnen, stroomlijning van de regelgeving voor de financiële sector, stimulering van de mededinging en beleid dat goed is voor het MKB.
. Hoofdopmerking van de Commissie betreft de investeringen in R&D (zie paragraaf 4 van de CEC-notitie).
. De Commissie is van mening dat maatregelen om de infrastructuur te verbeteren relatief beperkt zijn en zich te weinig richten op kwalitatief hoogwaardig internationaal transport, zoals hoge snelheidslijnen. De CEC wijst er op dat hier echter veel gebeurt, al is dat niet in detail opgenomen in het Nederlandse NHP. Zo is Nederland één van de weinige lidstaten die twee van de prioritaire infrastructuurprojecten, zoals indertijd in Essen is vastgelegd in het kader van de Trans Europese Netwerken, heeft gerealiseerd, te weten de HSL-Zuid en de Betuweroute. Verder wordt gewerkt aan verbetering van de "mainport" functie Rotterdam en Schiphol. Ook kan worden gewezen op de corridorprojecten Rotterdam-Milaan en Rotterdam-Lyon voor goederenvervoer per spoor. Wat betreft het wegennet kan bijvoorbeeld worden gewezen op de maatregelen bij de A15 (Maasvlakte-Vaanplein), die een belangrijke corridor vormt het vervoer verder Europa in en de voorgenomen oplossing ter bevordering van de doorstroming van het verkeer op de A2 richting Duitsland en België. Bij de binnenvaart zet Nederland in op het aanpakken van internationale knelpunten, opdat het aantal grootschalig te bereiken Europese bestemmingen voor de binnenvaart wordt vergroot.
3. Werkgelegenheidsbeleid
. De commissie beoordeelt het Nederlandse werkgelegenheidsbeleid als uitgebreid, coherent en passend bij de ambitie van de Nederlandse regering om het arbeidsaanbod te vergroten. De Commissie besteedt hierbij aandacht aan de substantiële hervormingen die door het kabinet zijn doorgevoerd, zoals de beperking van de fiscale faciliëring van VUT en prepensioen en de hervormingen van de WW en de WAO. Daarnaast is de Commissie positief over de loonmatiging, de aanpassing van de ontslagbescherming, de ruimte die werkgevers en werknemers krijgen om bij de arbeidsomstandigheden hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en het beleid gericht op een leven lang leren.
. Twee van de drie hoofdopmerkingen van de Commissie bij het NHP hebben betrekking op het werkgelegenheidsbeleid, te weten het beleid gericht op het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen (meer werken door part-timers) en minderheden (zie paragraaf 4 van de CEC-notitie). Op beide vlakken meent de Commissie dat nadere beleidsmaatregelen wenselijk zijn.
. Daarnaast constateert de Commissie dat er significante hervormingen worden doorgevoerd om meer mensen uit een uitkeringssituatie te krijgen. Zij tekent hierbij wel aan dat het effect van dit beleid voor een belangrijk deel afhankelijk is van het succes van uitvoeringsinstanties en gemeenten om mensen naar een baan te geleiden. Gemeenten richten zich naar mening van de Commissie tot nu toe vooral op degenen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en afgewacht moet worden hoe duurzaam behaalde reïntegratieresultaten zijn. De CEC erkent het belang van een snelle bemiddeling en reïntegratie van werkzoekenden en wijst erop dat het reïntegratiebeleid in Nederland sinds de inwerkingtreding van de Wet Suwi in 2002 en de WWB in 2004 volop in beweging is. De Wet Werk en Bijstand geeft gemeenten prikkels tot een effectief reïntegratiebeleid. Ook de prestatiecontracten met het UWV dienen dit doel. De eerste resultaten van de nieuwe Wet Werk en Bijstand (WWB) lijken een positief effect te hebben op de reïntegratie van bijstandsgerechtigden.
. De Commissie constateert dat de doelstellingen op de terreinen van voortijdige schooluitval en startkwalificatie ambitieus zijn en moeilijk te behalen. De CEC deelt deze visie van de Commissie; beide punten staan op de politieke agenda. Om de doelstellingen alsnog te halen, zullen er extra inspanningen nodig zijn. Voor het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters, heeft de Nederlandse regering in november 2005 een "Aanval op de uitval" gelanceerd. In een brief aan de Tweede Kamer zijn extra maatregelen bekend gemaakt. Voor de korte termijn zijn reeds een aantal acties in gang gezet.
. Om het aantal mensen met een startkwalificaties te verhogen heeft Nederland verschillende initiatieven ontplooid. De Taskforce Jeugdwerkloosheid zet zich in voor 40.000 extra jeugdbanen (reguliere banen, werkervaringsplaatsen, leerwerkbanen) en om iedere jongere binnen een halfjaar (weer) aan het werk en/of weer naar school te krijgen. Via het O&O-Jeugd-model en het faciliteren van leerwerkbanen zorgt de Taskforce dat jongeren die werkloos zijn alsnog een kans krijgen om een startkwalificatie te behalen. Daarnaast stimuleert de recent opgericht Projectdirectie Leren & Werken het leren van volwassenen, met name door de combinatie van leren en werken. De komende twee jaar komen er onder andere 15.000 extra duale trajecten voor werkenden en werkzoekenden en 20.000 extra EVC-trajecten (Elders Verworven Competenties). Omdat de doelstellingen ambitieus zijn, zal Nederland de komende tijd goed monitoren of ze daadwerkelijk gehaald worden.
-----------------------
Het ministerie van Financiën is van mening dat de overheid geen inputdoelstelling dient te hebben voor de uitgaven aan R&D door private partijen en neemt hier afstand van. Financiën stelt voor dit in de MR te bespreken.
. Formele aanname zou impliceren dat er toch weer nieuwe beleidsprioriteiten worden toegevoegd, terwijl de nadruk nu op implementatie zou moeten liggen.
Het deel over het werkgelegenheidsbeleid in de annex van het Voortgangsrapport is tevens bedoeld als concept voor het Joint Employment Report. De CEC is van mening dat er hier mogelijk een verdragstechnisch probleem speelt omdat de praktijk tot nu toe was dat ook de landenfiches (voor wat betreft het onderdeel werkgelegenheid) deel uitmaakten van het JER (verdragstekst art. 128 verdrag van Amsterdam).
Dit is ook de conclusie van een recent rapport van Mckinsey&Company: "A roadmap for European Economic reform", oktober 2005. Hierin concludeert McKinsey dat een gebrek aan technologie, R&D en innovatie niet de primaire reden is van de lage productiviteitsgroei in Europa, maar dat dit eerder een gebrek aan concurrentie is.
Het ministerie van Financiën is tegenstander van inputdoelstellingen. In plaats daarvan bepleit Financiën een aanpak die uitgaat van een analyse van concrete knelpunten en op basis daarvan nagaat op welke wijze die knelpunten het beste kunnen worden aangepakt.
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken