Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit


De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DP. 2006/149
datum : 15-03-2006
onderwerp : Reactie op het SER-advies 'Kansen voor het Platteland'
Geachte Voorzitter,

In de loop van de tijd heeft het Nederlandse platteland zich ontwikkeld tot een multifunctionele ruimte waar, naast agrarische productie, andere functies zoals wonen, werken, recreatie en natuur een prominente plaats hebben gekregen. Wat in Nederland nog als platteland wordt ervaren raakt in economische, maar in toenemende mate ook in sociale en culturele zin steeds meer verweven met de stedelijke agglomeraties.

Het kabinet ziet in Agenda voor een Vitaal Platteland voor het platteland als belangrijkste opgave 'het op samenhangende wijze combineren van een duurzame en concurrerende landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzaam beheer en gebruik van water met de wensen van de burger op het gebied van wonen, werken en vrije tijd'.

In de context van het veranderde karakter van het Nederlandse platteland heeft het kabinet aan de Sociaal-Economische Raad (SER) advies gevraagd over de vraag hoe de overheid de economische ontwikkeling van het platteland het beste kan ondersteunen en de economische positie van het Nederlandse platteland verder kan versterken. Uitgangspunt hierbij was de voorwaardenscheppende en kaderstellende positie van de rijksoverheid en de uitvoerende en coördinerende rol van de decentrale overheden: 'decentraal wat kan, centraal wat moet'.

De SER concludeert dat het Nederlandse platteland tamelijk vitaal is, al kunnen er plaatselijk knelpunten optreden. Problemen als een tekort aan werkgelegenheid, woningnood of het verdwijnen van de laatste voorzieningen uit kleine dorpen wijzen volgens de SER niet zozeer op een structurele achterstand, maar op het onvoldoende benutten van specifieke kansen in een gebied. Verschillen tussen gebieden geven aan dat vitalisering van het platteland dan ook op gebiedsniveau moet worden aangepakt.

De SER wijst op het belang om simultaan de economische bedrijvigheid te stimuleren, de ecologische en landschappelijke kwaliteit te verhogen en de sociale leefbaarheid op het platteland te bevorderen, door combinaties van functies na te streven.

Niet alle functies zijn in hun eentje economisch rendabel. Voor een vitaal platteland moeten de verschillende actoren worden gemobiliseerd en belangen met elkaar in evenwicht gebracht. Daarvoor acht de SER (betrokken) ondernemerschap, een nieuwe bestuursstijl (gericht op kansen en op betrokken burgers) en gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie (meer ruimte voor maatwerk en multifunctionele oplossingen) nodig.

Naar het oordeel van de raad is de vitaliteit van het platteland een verantwoordelijkheid voor de overheid als geheel - en dus ook voor andere departementen en bestuurslagen. Plattelandsbeleid op rijksniveau is kabinetsbreed beleid. 'Den Haag' zou geen aanleiding moeten geven voor de gedachte dat het platteland voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie van ondergeschikt belang is.

Het kabinet is in algemene zin verheugd met de ondersteuning door de SER van het reeds ingezette plattelandsbeleid van het rijk, zoals dat is uiteengezet in Agenda voor een Vitaal Platteland en het bijbehorende Meerjarenprogramma: eerste verantwoordelijkheid voor ondernemers en burgers, denken in kansen, uitgaan van de bijdrage van het platteland aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie, kiezen voor een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen nationale en provinciale beleidskaders en ruimte geven aan ondernemerschap en aan andere initiatieven die bijdragen aan de vitaliteit van het platteland. In het vervolg van deze kabinetsreactie wordt nader ingegaan op de afzonderlijke onderdelen van het advies.

De verschillende functies van het platteland

Het eerder geschetste veranderende karakter van het platteland komt tot uiting in het relatieve belang van de verschillende functies op het platteland. De SER meldt dat het platteland van de toekomst niet alleen de weerspiegeling is van boeren en andere plattelandsbewoners, maar van de activiteiten en behoeften van alle Nederlanders. De SER gaat ervan uit dat het landbouwareaal in de komende periode af zal nemen om ruimte te scheppen voor andere functies. Dit beeld wordt ook bevestigd door de studie 'Waar de Landbouw Verdwijnt' van het Ruimtelijk Planbureau. De omvang en de kwaliteit van dit areaal zullen vooral worden bepaald door de wijze waarop aan de ruimteclaims voor de andere functies tegemoet zal worden gekomen. De vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het platteland zal bepaald worden door het evenwichtig ruimte bieden aan de verschillende functies om in de behoefte van de Nederlandse bevolking te voorzien.

De SER is echter van mening dat het ontwikkelen van functiecombinaties
- zowel in het gebruik van de ruimte als in het aanbod van diensten en voorzieningen - veel kansen biedt. Daarbij zijn behalve de klassieke functie van het produceren van voedingsmiddelen ook energieproductie, grondstoffenproductie, recreatie, waterberging, natuur- en landschapsbeheer, milieudiensten en mogelijkheden voor verschillende ontspanningsvormen aan de orde. De SER stelt voorts voor dat in regionaal verband naar de planologisch gezien optimale locaties van de verschillende functies moet worden gezocht. Dat geldt voor functies zoals voor wonen en werken.

Het gegeven dat het platteland verschillende functies kent, brengt automatisch met zich mee dat er verschillende partijen met verschillende belangen actief zijn. De SER merkt op dat alle betrokken actoren moeten worden gemobiliseerd en dat de - soms tegenstrijdige - belangen met elkaar in evenwicht dienen te worden gebracht. Hiertoe zijn volgens de SER vooral (1) ondernemerschap, (2) een nieuwe bestuursstijl, (3) gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie en (4) het mogelijk maken van concrete functiecombinaties nodig.

In Agenda voor een Vitaal Platteland en in de Nota Ruimte worden mogelijke functiecombinaties benoemd. De verbreding in de landbouw is daar een goed voorbeeld van. Hierbij valt te denken aan de combinatie van landbouw met agrarisch natuurbeheer, energieopwekking, recreatie en toerisme, detailhandel, horeca, en de opvang van zorgbehoevenden.

Ondernemersschap

De SER ziet twee dimensies bij het begrip 'nieuwe economische drager', namelijk het genereren van (niet volstrekt) nieuwe economische activiteiten om het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid op peil te houden (door het stimuleren van ondernemerschap) en het genereren van economische activiteiten voor de vernieuwing van de kwaliteit van het landschap.

Het kabinet stelt in Agenda voor een Vitaal Platteland dat een vitale plattelandseconomie belangrijk is voor de Nederlandse economie en een levensvoorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. De economische bijdrage van onder andere landbouw, recreatie en toerisme is in de eerste plaats de verdienste van ondernemers. Uitgangspunt van de overheid is dat alle betrokken partijen - boeren en recreatieondernemers, landgoedeigenaren en dienstverleners - onder bepaalde randvoorwaarden in staat gesteld moeten worden bij te dragen aan een vitaal platteland.

Bij het vormgeven van de regelgeving en het aanbieden van faciliteiten, ook in de sfeer van kennis en innovatie, zal hiermee rekening worden gehouden. Het streven is erop gericht om de voorwaarden en vergoedingsgrondslagen voor ondernemersgerichte LNV-subsidies zoveel mogelijk in een integrale subsidieregeling samen te brengen: het zogenoemde Modulaire subsidiestelsel. Dit stelsel moet per 2007 in werking treden. Bij wijze van 'frontoffice' voor onder meer deze regeling wordt, ter facilitering van de ondernemer, het zogenoemde Ondernemersprogramma voor de plattelandsondernemer ontwikkeld. Dit is een elektronisch programma dat de ondernemer snel inzicht verschaft in de subsidies die voor zijn specifieke bedrijfssituatie relevant kunnen zijn. Hij kan het programma ook gebruiken om elektronisch een subsidieaanvraag bij het juiste loket in te dienen. Het programma geeft daarmee invulling aan de één-loket-gedachte. Het programma heeft in ieder geval betrekking op alle Europese en nationale subsidies die door LNV worden uitgekeerd, waarbij de ondernemer eindbegunstigde is. Het Ondernemersprogramma zal naar verwachting in 2007 een feit zijn. Mogelijk vindt in de toekomst een verbreding naar andere ondernemersgerichte overheidssubsidies plaats.

Nieuwe Bestuursstijl

De SER schrijft in haar advies dat het openbaar bestuur een nieuwe balans moet vinden tussen de klassieke beleidsbepalende en toezichthoudende rol van de overheid (government) en een meer stimulerende en ontwikkelingsgerichte rol (governance). Het advies toont verder dat initiatieven van ondernemers en ondernemende burgers vaak geremd worden door de veelheid aan benodigde vergunningen en de kosten die daar aan verbonden zijn.

Het kabinet is het eens met deze constatering van de SER. Waar regelgeving onnodig belemmerend werkt of vereenvoudigd kan worden, ligt er een opgave voor de verschillende overheden om zich gezamenlijk in te spannen om regelgeving op te heffen of aan te passen.

Het Rijk is bezig in het programma 'Andere Overheid' de werkwijze van de overheid zodanig veranderen dat de samenleving centraal wordt gesteld. De overheid gaat zich beperken tot kerntaken en zal deze taken beter uitvoeren: eenvoudiger, efficiënter, effectiever. Tegelijkertijd krijgen burgers meer mogelijkheden om naar eigen inzicht en met minder directe overheidsinmenging hun leven in te richten. Ook zullen burgers, individueel en georganiseerd, meer zelf moeten doen en minder op de overheid kunnen leunen. Deze vernieuwing van het openbaar bestuur en het verbeteren van de publieke prestaties is een verantwoordelijkheid van Rijk, uitvoeringsorganisaties, provincies, gemeenten en andere overheden samen. Het Rijk heeft hiertoe een actieprogramma opgesteld dat is gericht op een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven, minder bureaucratie, minder regelzucht en een efficiëntere organisatie, zodat de overheid als geheel effectief kan optreden.

In het kader van Agenda voor een Vitaal Platteland zijn al de nodige ervaringen opgedaan met een interactieve bestuursstijl. Ik doel hierbij op de regionale werkplaatsen waarin twee zaken centraal stonden, namelijk het laten doordringen van geluiden van onderaf tot de Haagse en provinciale burelen, en het besef van de provincies en het Rijk voor de dagelijkse werkelijkheid vergroten. In een viertal gehouden werkplaatsen hebben de deelnemers oplossingen naar voren gebracht hoe hun streek in sociaal en in economisch opzicht verbeterd kan worden.

In het najaar van 2005 is voor de eerste maal in Nederland een plattelandsparlement georganiseerd. De initiatiefnemers, het Nationaal Netwerk Plattelandsontwikkeling en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen, beogen in een rechtstreekse ontmoeting tussen burgers, politici en bestuurders actuele knelpunten én mogelijke oplossingsrichtingen op de politieke en beleidsagenda's te plaatsen. Op basis van de ervaringen met het eerste parlement zal dit concept de komende jaren verder worden uitgewerkt. Het plattelandsparlement is nadrukkelijk een initiatief 'van onderop', maar wordt financieel en met denkkracht ondersteund door het rijk.

Het kabinet heeft onlangs ingestemd met een voorstel om de stankregelgeving te vereenvoudigen. Het voorstel geeft gemeenten de mogelijkheid om bij het verlenen van milieuvergunningen af te wijken van de maximaal toegestane geurhinder van veehouderijbedrijven. Gemeenten zouden dan per situatie de norm kunnen aanscherpen of juist versoepelen. Net als geluidshinder is ook stank een lokaal probleem, dat om een maatwerkoplossing vraagt.

Eerder dit jaar zijn pilots van start gegaan om ervaring op te doen met de invoering van de omgevingsvergunning. In samenwerkingsprojecten tussen verschillende overheden worden verschillende fasen van vergunningaanvraag en -behandeling doorlopen: van het aanvragen van informatie en het indienen van de vergunningaanvraag tot de behandeling, de vergunningverlening en de handhaving.

De vergunningenstelsels van alle overheden worden doorgelicht op noodzaak, mogelijke vereenvoudiging en proceduretijd. In dit kader wordt bijvoorbeeld onderzocht in hoeverre de vergunningen uit de natuurbeschermingswetgeving kunnen worden gekoppeld aan de omgevingsvergunning. Alle economisch relevante vergunningen voor het bedrijfsleven zijn met hetzelfde doel tegen het licht gehouden door een Task Force Vereenvoudiging Vergunningen, met deelname door het bedrijfsleven.

Het kabinet zet in op substantiële vermindering van haar eigen regelgeving en betere transparantie en uitvoerbaarheid van overblijvende regels. Administratieve lastendrukvermindering is ook een aandachtpunt voor andere overheden, inclusief de EU. De introductie van minder maar toegankelijker ondernemersloketten, meervoudig gebruik van gegevens, introductie van één bedrijfsnummer en de inzet van ICT zullen het gebruiksgemak van de rijksregelgeving en haar subsidiestelsel vergroten. Verder heeft het Rijk een meldpunt 'Strijdige Regels' geïntroduceerd voor alle mogelijke strijdige regels die ondernemers ondervinden.

Gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie

De SER zet in op een gebiedsgerichte benadering op decentraal niveau, binnen nationale en provinciale kaders, maar met voldoende planologische ruimte, waarbinnen geëxperimenteerd kan worden. Het komt er nu op aan deze taakverdeling tussen de verschillende bestuurslagen en verschillende partijen in praktijk te brengen. Decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden (zoals tot uitvoering gebracht in het ruimtelijk beleid) dient gepaard te gaan met investeringen in de capaciteiten (bemensing en bewerktuiging) van decentrale overheden. De rijksoverheid moet volgens de SER daarvoor gebundelde middelen en expertise ter beschikking stellen.

Decentrale overheden moeten het vermogen hebben om daadwerkelijk integraal -dus geen verkokering van het beleid- en interactief beleid te voeren en de regie op zich te nemen bij de inrichting van het landelijk gebied. Dit vereist binnen gemeenten en provincies een cultuur van denken in kansen en openstaan voor initiatieven van onderop. Daarnaast is een goede samenwerking noodzakelijk tussen gemeenten onderling, en tussen gemeenten, provincies, Rijk en waterschappen.

Bij decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden hoort ook decentralisatie van middelen. Gemeenten moeten bij de uitvoering van hun taken dan ook zelf keuzes kunnen maken en zelf middelen kunnen genereren.

Het kabinet onderschrijft de aanbevelingen van de SER aan het openbaar bestuur bij het vinden van een nieuwe balans tussen de klassieke sturende rol en een meer stimulerende en ontwikkelingsgerichte rol voor het landelijk gebied.

Deze punten zijn geheel in overeenstemming met de systeemafspraken over een nieuw financieringsmodel: het Investeringsbudget landelijk gebied (ILG). In dit nieuwe sturingsmodel is, meer dan nu al het geval is, een regisseurrol voor de provincies weggelegd bij de gebiedsgerichte realisatie van het rijksbeleid voor het landelijk gebied. Het Rijk gaat sturen op hoofdlijnen en toetsen op resultaat. Dit vereist een formulering van rijksdoelen op hoofdlijnen waarop het Rijk wil sturen en een weergave van de beschikbare rijksmiddelen voor de I LG-periode 2007-2013. Het Rijk tracht op deze wijze meer initiatief in de gebieden los te maken.

Het kabinet kiest voor een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Gemeenten en provincies worden nadrukkelijk uitgenodigd om middels een integrale aanpak de kwaliteit van gebieden als geheel voorop te stellen en minder te richten op de verschillende sectorale doelstellingen afzonderlijk. Via een aantal pilots wordt momenteel ervaring met ontwikkelingsplanologie opgedaan. Een aantal gemeentes wil zich opstellen als partner van ondernemende mensen en bedrijven teneinde de ruimtelijke en economische potenties te benutten, de gebiedskwaliteiten te verbeteren en tot regionaal maatwerk te komen. Het kabinet wil de obstakels die deze aanpak in de weg staan uit de weg ruimen, tenzij er nationale belangen in het geding zijn. Met de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening en het
grondbeleidsinstrumentarium wordt daarnaast beoogd goede voorwaarden te scheppen. Het kabinet stimuleert verbetering van gebiedskwaliteiten via subsidies aan gemeenten voor het opstellen van Landschapsontwikkelingsplannen.

Concrete functiecombinaties mogelijk maken

Natuur- en landschapswaarden zijn onderdeel van de kwaliteiten van gebieden. Natuur en landschap zijn in belangrijke mate collectieve goederen. De waarden van natuur en landschap komen meestal niet via marktmechanismen tot uiting. Via twee wegen zijn er volgens de SER arrangementen op te stellen die multifunctionaliteit kunnen versterken. Namelijk het investeren in natuur- en landschapswaarden in het kader van gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie en het beheren van natuur- en landschapswaarden door boeren, landgoedeigenaren en andere private partijen. Voor het laatste arrangement pleit een 'marktprijs' voor groene diensten.

Het budget dat het Rijk beschikbaar stelt zal in de meeste gevallen niet volledig voorzien in de kosten die nodig zijn om de rijksdoelen te realiseren. Voor wat betreft de rijksdoelen die zijn opgenomen in het ILG zullen de provincies dan ook moeten zorgen voor cofinanciering. De provincies zijn met de komst van het ILG verantwoordelijk voor het verkrijgen van de benodigde bijdragen van gemeenten, waterschappen, organisaties, private financiers en de Europese Unie.

Hoewel de provincies in deze afhankelijk zijn van het daadwerkelijk beschikbaar stellen van middelen door derden, gaan de provincies hiertoe wel een resultaatverplichting aan en worden door het Rijk aangesproken als cofinanciers in gebreke blijven. Het is daarom zaak dat de provincies in een vroeg stadium afspraken maken met de beoogde cofinanciers om de bijdrage van derden veilig te stellen. Opname hiervan in de provinciale MJP's en in de ILG-overeenkomsten voorzien hierin.

Het kabinet onderschrijft echter volledig de gedachte van de SER dat boeren en andere landeigenaren een belangrijke functie hebben in het vitaal houden van het fysieke platteland. Het natuur- en (cultuur)landschapsbeheer is bij hen in goede handen. Ook kunnen zij een bijdrage leveren in de toegankelijkheid van het platteland. De vergoeding van deze 'groene diensten' is nu nog gebaseerd op het 'agrarisch productieverlies'.

In EU-verband wil ik ervoor pleiten de vergoedingen voor deze diensten te laten bepalen door het vraag-en-aanbod mechanisme.

Het Nederlandse Platteland en de Europese Ruimte

De SER noemt het EU-Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2) een substantiële financieringsbron. Ze stelt ook dat de verdeling van de middelen voor diversificatie van (activiteiten op) het platteland gericht moet zijn op doelmatigheid en doeltreffendheid bij het duurzaam vergroten van de maatschappelijke welvaart. De SER ziet een belangrijke rol voor de Leader-benadering weggelegd om met het POP2 bij te dragen aan het bevorderen van vernieuwend ondernemerschap en betrokken burgerschap.

Samen met enkele andere departementen en met de provincies wordt het nieuwe programma voor plattelandsontwikkeling in de periode 2007 - 2013 (POP2) voorbereid. Het kabinet kan het advies van de SER over de richting van deze invulling volledig onderschrijven. Een belangrijke ambitie van alle betrokkenen is om het POP2 minder complex te maken dan het huidige programma. De Agenda voor een Vitaal Platteland, de Nota Ruimte, de nota 'Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur' en de nota 'Kiezen voor Landbouw' zijn voor het Kabinet daarbij de kaders.

Het kabinet is met de SER van mening dat de Leader-benadering een geschikte wijze is om betrokkenheid van de belanghebbenden in het betreffende gebied te stimuleren. Het nieuwe POP2-programma zal dan ook zeker de Leader-benadering toepassen. Ook via de maatregelen die voor de drie inhoudelijke doelen beschikbaar zijn, is het kabinet van mening dat vernieuwend ondernemerschap en betrokken burgerschap ondersteund worden.

De Leader benadering wordt concreet toegepast door het proberen uit te lokken van innovaties bij: (1) (agrarische en recreatie)ondernemers; (2) in gebiedsprocessen (nieuwe arrangementen, ook in relatie met de stad) (3) binnen de overheid (samenwerking, werkwijze, dienstverlening) en (4), tussen publieke en private partijen, met meerwaarde voor de vitaliteit van plattelandsgebieden. Een voorbeeld hiervan is het verder ontwikkelen van de kansenkaart Vitaal Platteland.

Het pleidooi van de SER dat de verdeling van de middelen voor diversificatie gericht moet zijn op doelmatigheid en doeltreffendheid bij het duurzaam vergroten van de maatschappelijke welvaart wil het kabinet doortrekken naar alle doelen van het programma. Dus ook naar het versterken van de concurrentiekracht van de land- en bosbouw en het beheer van het platteland. De eerder beschreven druk op de land- en tuinbouwsector geeft het kabinet aanleiding tot het versterken van de sector, met name de innovatieve kant ervan. Het kabinet is voornemens daar onder andere kennisbudgetten voor in te zetten.

Tot slot

Het SER-advies is een inspirerend advies en een ondersteuning van het kabinetsbeleid, dat ook aan de inspanningen van provincies en gemeenten de nodige stimulansen kan geven. Het kabinet is voornemens om de voorgestelde acties verder uit te werken waar met name in de regionale insteek zal worden versterkt door een samenwerking tussen mijn departement, provincies en de provinciale afdelingen van de SER met als doel de SER-adviezen - ondernemerschap bevorderen, een nieuwe bestuursstijl, gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie en het mogelijk maken van concrete functiecombinaties - nog meer in praktijk te brengen. Deze op de regio gerichte partijen zijn van essentieel belang om het waardevolle advies 'Kansen voor het Platteland' op regionaal niveau goed te laten doorwerken.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman