Reactie op amendementen/vierde nota van wijziging Geneesmiddelenwet
Kamerstuk, 17-3-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/MVG 2669250
17 maart 2006
Ik heb u tijdens het debat over de Geneesmiddelenwet toegezegd een
vierde nota van wijziging in te dienen met betrekking tot de
kanalisatie van de zelfzorggeneesmiddelen, een reactie op de
amendementen 64 (Arib) en 65 (Koser Kaya) en een nadere reactie op
amendement 56 (Schippers). De betrokken nota van wijziging treft u
bijgaand aan.
Ik heb tijdens het debat al aangegeven de zorgen van de Kamer te delen
over financiële belangenverstrengeling tussen artsen en apothekers.
Met het oog daarop heb ik inmiddels een brief gestuurd naar de LHV,
KNMG en KNMP waarin ik hen verzoek om regels op te stellen over de
transparantie van financiële relaties tussen (huis)-artsen en
apotheekhoudenden. Tijdens het debat heb ik in reactie op mevrouw
Schippers tevens toegezegd, dat ik de Kamer een notitie zal sturen
over dit onderwerp. In deze notitie zal ik als één van de
aandachtspunten de verenigbaarheid van het vrije verkeer van goederen
en diensten meenemen. De reactie van de beroepsgroepen zal ik
verwerken in deze notitie. Ik vind het onderwerp van voldoende belang
om inhoudelijk verder te onderzoeken.
Aan een direct verbod zoals in de amendementen nr. 64 en 65 wordt
voorgesteld, kleven aanzienlijke financiële risico's.
Reactie amendementen 64 en 65
Mevrouw Arib wil met amendement 64 een verbod opleggen voor de arts en
de apotheker om een direct danwel indirect belang te hebben in elkaars
praktijk. Ik ga ervan uit dat het amendement van mevrouw Koser Kaya
dezelfde strekking heeft, namelijk het onmogelijk maken voor de arts
en apotheker van een financieel belang in elkaars praktijk.
Artikel 18 van het Besluit Uitoefening Artsenijbereidkunst (BUA)
verbiedt de apotheker en de apotheekhoudende arts met een
beroepsbeoefenaar die bevoegd is geneesmiddelen voor te schrijven op
recept, een overeenkomst te sluiten die als onderwerp heeft het ter
hand stellen van geneesmiddelen aan derden. Ik ben voornemens een
soortgelijke bepaling in lagere regelgeving vast te leggen. Mijn
bezwaar tegen beide amendementen is dan ook dat de inhoud daarvan
aanzienlijk verder gaat dan het huidige artikel 18 van het BUA.
Mevrouw Arib verwijst in haar toelichting naar deze bepaling.
Zoals de formulering van deze amendementen thans luidt brengen zij
juridische risico's met zich. Bestaande relaties (al dan niet
financieel) die rechtmatig tot stand zijn gekomen, kunnen niet zonder
meer verboden worden. Vanuit het oogpunt van zorgvuldige wetgeving is
het geboden een overgangsregeling te scheppen voor diegenen die reeds
een financiële relatie met elkaar hebben. Een dergelijk verbod kan
daarom alleen voor de toekomst werken. Dit werkt in de hand dat
degenen die thans een dergelijke constructie overwegen, deze bij
voorrang zullen effectueren, althans voor de inwerkingtreding van de
Geneesmiddelenwet. Daarmee wordt dit probleem groter.
Het is voor mij daarnaast de vraag of een dergelijk verbod goed valt
te handhaven en of het begrip goed valt af te bakenen. Een apotheker
heeft bijvoorbeeld per definitie een financieel belang bij het
voorschrijven van geneesmiddelen in de praktijk van de arts. Immers,
zonder voorschriften van de arts kan de apotheker een groot deel van
de geneesmiddelen niet afleveren. Deze normale situatie dient buiten
een eventueel verbod te worden gehouden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, ontraad ik beide amendementen.
Met betrekking tot mijn toegezegde nadere reactie op amendement 56 van
mevrouw Schippers, het volgende. Dit amendement heeft de bedoeling
vast te leggen dat in het Elektronisch Medicatiedossier (EMD) de
indicatie zal worden vermeld dat ten grondslag ligt aan het
voorschrijven van geneesmiddelen. Inhoudelijk ondersteun ik deze
gedachte. Vanuit het oogpunt van ordelijke wetgeving heeft het niet
mijn voorkeur om deze verplichting, op dit moment en in deze wet, op
te nemen, om de volgende redenen. Op dit moment bestaat de Wet op het
Elektronische Patientendossier (WEPD) nog niet. De verplichting om in
het EMD de indicatie te vermelden heeft pas rechtskracht op het moment
dat deze wet is ingevoerd. Daarnaast is het verstandig om dit in
onderling verband van de integrale WEPD te bezien.
Tot slot, een overzicht van de initiatieven die op dit moment lopen
ter verbetering van de medicatieveiligheid (motie Vendrik c.s.). Naar
aanleiding van het advies van de president directeur van Shell
Nederland, Rein Willems, dat alle instellingen voor gezondheidszorg
(te beginnen met de ziekenhuizen) vanaf 2008 moeten werken met een
veiligheidsmanagement systeem hebben de brancheorganisaties van de
ziekenhuizen en de Orde van medische specialisten die handschoen
opgepakt. Op dit moment draait een pilot van 10 ziekenhuizen waarin
concreet ervaring wordt opgedaan met het werken met een dergelijk
systeem. Het gaat daarbij om het doorvoeren in de organisatie van
methoden om risico's in beeld te brengen en te prioriteren, methoden
om incidenten te analyseren en een systeem om verbetermaatregelen en
aanbevelingen uit incidentenonderzoek en audits te managen.
Ter ondersteuning ervan is in 2005 onder verantwoordelijkheid van
ZonMw een programma patiëntveiligheid van start gegaan om de
totstandkoming van het veiligheidsmanagement systeem te versnellen.
Binnen dat programma is de aanpak van medicatieveiligheid als een van
de drie onderzoeksprioriteiten aangewezen. Daaraan ligt een advies van
de Raad voor gezondheidsonderzoek ten grondslag. Deze keuze betekent
een gerichte inzet op het vergroten van kennis en ervaring met
medicatieveiligheid vanuit een wetenschappelijke onderzoeksbenadering.
Een tweede prioriteit van patiëntveiligheid van het programma
patiëntveiligheid is het melden en analyseren van fouten en `near
accidents'.
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers heeft inmiddels
bovendien met steun van de Orde en VWS een afzonderlijk meld- en
analysesysteem voor medicatiefouten opgezet. Een dergelijk systeem
zorgt bijvoorbeeld voor alerts aan de apothekers betreffende de aanpak
van fouten.
Binnen het programma `Sneller Beter" laten ziekenhuizen in de derde
pijler van dat programma zien dat verbeteringen daadwerkelijk plaats
kunnen vinden. In drie tranches van elk 8 ziekenhuizen worden
verbeteringen vorm gegeven. Het gaat om verbeteringen van de logistiek
en de veiligheid. Medicatieveiligheid is ook daar een van de
prioriteiten.
Naast deze gerichte aanpak van medicatieveiligheid is de
totstandkoming van het elektronische medicatiedossier een niet te
onderschatten factor dat zal bijdragen aan grotere veiligheid in de
zorg.
Tenslotte zullen ook de initiatieven die in 2006 en 2007 worden
ondersteund om een soepeler aansluiting tussen de 1e en de 2e lijn te
bewerkstelligen (zgn. Farmacoketenoverleg) bijdragen aan de
medicatieveiligheid. Deze initiatieven vallen binnen het project `Een
doelmatiger geneesmiddelengebruik'.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Documenten
* Vierde nota van wijziging (nieuw venster) Kamerstuk | 17-3-2006
(pdf, 4 pag., 33 kB)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport