Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief over ontwikkelingen in het nucleaire dossier van Iran

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof4
Den Haag

Directie Midden-Oosten en
Noord-Afrika
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag


Datum 15 maart 2006 Behandeld Drs. P.W.J. Wilke

Kenmerk DAM-171/6 Telefoon 070-3485106

Blad 1/4 Fax 070-3486639

Bijlage(n) paul.wilke@minbuza.nl

Betreft Uw verzoek inzake Iran

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 10 maart 2006, met kenmerk 06-BUZA-B-22,waarin u mij vroeg nader in te gaan op de recente ontwikkelingen in het nucleaire dossier van Iran, de mensenrechtensituatie in Iran en de uitvoering van het amendement Karimi/Van Baalen inzake steun aan onafhankelijke Iraanse media.

Iraanse nucleair programma
Op 30 januari 2006 bereikten de E3, de VS, China en de RF tijdens een bijeenkomst in Londen overeenstemming over de gewenste betrokkenheid van de VN-Veiligheidsraad bij het Iraanse nucleaire dossier. Vervolgens nam op 4 februari jl. de IAEA-Bestuursraad in een buitengewone zitting een resolutie aan waarmee het Iraanse nucleaire programma aan de VN-Veiligheidsraad wordt gerapporteerd. Op grond daarvan is de VN-Veiligheidsraad door het IAEA op de hoogte gebracht van de maatregelen welke van Iran worden geëist. Tevens zijn alle eerdere IAEA-rapporten en -resoluties over Iran aan de VN-Veiligheidsraad doorgestuurd, inclusief de resolutie van 24 september 2005, waarin de Bestuursraad concludeerde dat Iran in 'non-compliance' is met zijn waarborgenovereenkomst.

Op 10 februari jl. bracht de Iraanse onderminister van Buitenlandse Zaken, Jalili, een bezoek aan Nederland. Daarbij is van de zijde van de regering een duidelijke, kritische boodschap (overigens niet alleen met betrekking tot het nucleaire dossier) overgebracht aan Iran. Het gaat er niet om Iran, of welk ander land dan ook, het recht op een vreedzaam nucleair programma te ontzeggen. In het specifieke geval van Iran is aan de orde dat met name door decennialange geheimhouding van het nucleaire programma Iran het vertrouwen van de internationale gemeenschap is kwijtgeraakt. Dit vertrouwen is nog verder beschadigd doordat veel aspecten van het Iraanse nucleaire programma geen aansluiting lijken te hebben bij directe civiele toepassingen, hetgeen het vermoeden van militaire doeleinden versterkt. Zo wordt een verrijkingscapaciteit voor uranium opgebouwd, terwijl Iran in het geheel niet over kerncentrales beschikt waarin dit verrijkte uranium als brandstof kan worden gebruikt. De centrale in Bushehr, die nog in aanbouw is, zal worden gevoed met Russische brandstof. Ook voor de voorgenomen zwaarwaterreactor bestaat geen directe civiele rationale; voor de productie van medische isotopen is deze reactor sterk overgedimensioneerd. Tegen de achtergrond van het voorgaande zal Iran eerst het vertrouwen van de internationale gemeenschap moeten terugwinnen.

Op 27 februari jl. bracht de Directeur-Generaal van het IAEA, El Baradei, het meest recente rapport uit over de stand van zaken bij het onderzoek naar het Iraanse nucleaire programma. De kern daarvan was dat het IAEA weliswaar geen omleiding had waargenomen van nucleair materiaal naar een militair programma, maar dat tegelijkertijd het IAEA nog niet in de gelegenheid was te verklaren dat er geen andere dan officieel aangemelde nucleaire materialen of activiteiten aanwezig waren in Iran. Daarbij stelde El Baradei dat hij het betreurenswaardig achtte dat een groot aantal onzekerheden was blijven bestaan over de omvang en aard van het Iraanse nucleaire programma, zelfs na drie jaar intensieve verificatie door het agentschap. Teneinde deze onzekerheden weg te nemen, zou Iran volledige transparantie moeten betrachten.

In datzelfde rapport werd een overzicht gegeven van de belangrijkste openstaande vragen. Zo bestaat er nog steeds onduidelijkheid over de herkomst van sommige deeltjes hoog- en laagverrijkt uranium die zijn aangetroffen in Iraanse ultracentrifuges. Inzake de ontwikkeling van de zogenaamde P-1 ultracentrifuges en de leverantie van onderdelen daarvoor bestaan nog steeds tegengestelde verklaringen van Iraanse gesprekspartners en sleutelfiguren uit het verwervingsnetwerk. Ook inzake de ontwikkeling van de meer geavanceerde P-2 ultracentrifuges tast het IAEA nog in het duister. Verder heeft Iran toegegeven over documentatie te beschikken over de omzetting van uraniumhexafluoride in metallisch uranium. Verrijkt uraniummetaal heeft geen civiele toepassingen en is alleen bruikbaar in kernwapens. Echter, het IAEA krijgt geen inzage in de documentatie. Ook inzake plutoniumopwerkings-experimenten wacht het IAEA op nadere toelichtingen van Iran. Dit laatste rapport van El Baradei zal aan de VN-Veiligheidsraad worden aangeboden en daar deel uitmaken van de aanstaande besprekingen over het Iraanse nucleaire programma.

Van 6-10 maart jl. vond een reguliere Bestuursraad van het IAEA plaats waar over Iran werd gesproken. Daarbij werd door de EU langs de lijnen van de RAZEB-conclusies van 27 februari jl. verzocht dat de VN-Veiligheidsraad 'should now put its weight behind the Board's requests and the IAEA's efforts to resolve outstanding questions'.

De inzet van de Nederlandse regering is dat de internationale inspanningen om een oplossing te vinden voor de problemen rond het nucleaire programma van Iran onverminderd gericht moeten blijven op het vinden van een diplomatieke oplossing. Door het Iraanse besluit weer met verrijkingsgerelateerde activiteiten aan te vangen zijn helaas de besprekingen die werden gevoerd met de E3 en die gericht waren op een uitonderhandelde oplossing, vooralsnog doodgelopen. De regering hoopt dat de VN-Veiligheidsraad in staat zal zijn het onderhandelingsproces een nieuwe kans te geven. Daartoe acht de regering een geleidelijke aanpak door de VN-Veiligheidsraad het meest geschikt. Een eerste stap zou eruit kunnen bestaan, dat de Voorzitter van de VN-Veiligheidsraad een verklaring uitgeeft waarin hij, namens de Raad, Iran oproept terug te keren naar de opschorting van verrijkings- en opwerkingsgerelateerde activiteiten, volledige openheid van zaken te bieden aan het IAEA en een diplomatieke oplossing na te streven.

De voortekenen zijn op dit moment niet onverdeeld gunstig. Een Russisch voorstel voor verrijking van uranium voor Iraanse behoeften op Russisch grondgebied is door Iran van de hand gewezen. Het besluit van de IAEA-Bestuursraad van 4 februari jl. tot rapportage van het nucleaire dossier aan de VN-Veiligheidsraad heeft geleid tot uitspraken van een aantal Iraanse gezagshebbers die niet op verzoening lijken te zijn gericht. Iran heeft verder de medewerking met het IAEA beperkt tot hetgeen verplicht is op grond van de reguliere waarborgenovereenkomsten. De voorlopige toepassing van de ruimere inspectiemogelijkheden van het Additioneel Protocol werd door Iran gestaakt. Tegen deze achtergrond zal Nederland in de aanstaande RAZEB bepleiten, dat de VN-Veiligheidsraad zich nu spoedig over deze zaak zal buigen, met als oogmerk het mandaat en de autoriteit van het IAEA te versterken en Iran terug te brengen naar de onderhandelingstafel.

Mensenrechten
De mensenrechtensituatie in Iran blijft zorgwekkend. Het algemeen ambtsbericht Iran geeft in dit kader een opsomming van relevante feiten. Zoals toegezegd zal de Kamer een uitgebreide rapportage toe gaan over de ontwikkelingen in het eerste jaar van de regering-Ahmadinejad. De ontwikkelingen worden op de voet gevolgd en waar nodig wordt actie ondernomen, zowel bilateraal als in EU-verband en VN-kader. De vooruitzichten zijn niet gunstig.

Het is belangrijk dat het maatschappelijk middenveld en verdedigers van de mensenrechten in Iran, waar dat mogelijk is, worden ondersteund. Tijdens het Gymnich-overleg heb ik, evenals bij eerder gelegenheden, gewezen op de Nederlandse inspanningen, met name wat betreft mediadiversiteit. Tevens heb ik de Commissie en lidstaten wederom uitgenodigd tot samenwerking op dit punt. Ondersteuning van het maatschappelijk middenveld moet een EU-prioriteit zijn.

Uitvoering amendement Karimi/Van Baalen
Ten aanzien van het subsidiekader inzake mediapluriformiteit in Iran kan ik u melden dat de uitvoering daarvan vooralsnog naar verwachting verloopt. De eerste tranches voor de financiering van goedgekeurde voorstellen zijn eind 2005 overgemaakt aan de betrokken organisaties. Wij gaan ervan uit dat deze organisaties begin 2006 gestart zijn met de uitvoering van hun projecten. Mijn ministerie onderhoudt waar nodig nauw contact met de uitvoerende organisaties. De eerste halfjaarrapportages zijn pas later dit jaar voorzien: voor enkele organisaties is de termijn 31 juli a.s., voor de meeste anderen 30 september 2006 of voor een enkele organisatie november 2006. Ik kan derhalve op dit moment nog geen inhoudelijk oordeel geven over de uitvoering van het subsidiekader.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot