NIOD
15.3.2006
Voldoende bronnen voor onderzoek advocatuur in de Tweede Wereldoorlog
Er zijn voldoende bronnen beschikbaar om langlopend historisch wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken naar de advocatuur in de Tweede Wereldoorlog. Tot die conclusie komt onderzoeker J.P. Meihuizen van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), in het Vooronderzoek Nederlandse advocatuur tijdens de Duitse bezetting. In diverse archiefinstellingen in het land zijn archieven van advocaten gevonden. Ook tientallen reacties op de oproep om informatie in het Advocatenblad, de Orde van de dag en drie landelijke dagbladen, leverden interessant materiaal op. De Algemene Raad onderschrijft de wenselijkheid van nader wetenschappelijk onderzoek, maar bekijkt nog op welke wijze dat gefinancierd moet worden.
Vooronderzoek Nederlandse advocatuur tijdens de Duitse bezetting
In opdracht van de Nederlandse Orde van Advocaten in Den Haag heeft in de maanden oktober tot en met december 2005 een vooronderzoek plaatsgevonden naar de positie en het functioneren van de advocatuur in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het vooronderzoek is uitgevoerd door dr. J.P. Meihuizen van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam. In het vooronderzoek is bijzondere aandacht besteed aan de positie van de Joodse advocaten. Doel van het vooronderzoek is het maken van een inventarisatie van de beschikbare bronnen ten behoeve van een historisch onderzoek naar de advocatuur tijdens de Duitse bezetting.
In het overzichtswerk Twee eeuwen advocatuur in Nederland 1798-1998 van E.W.A. Henssen en in de overige literatuur wordt weinig aandacht besteed aan de (dagelijkse) beroepspraktijk van advocaten tijdens de Duitse bezetting. In de bestaande literatuur is er vooral aandacht voor advocaten die waren belast met de verdediging van Nederlanders voor Duitse gerechten, advocaten die zich bezighielden met de 'arisering' van Joden, en met de naoorlogse zuivering van 'foute' (NSB- of deutschfreundliche) advocaten. De wijze waarop in de literatuur het functioneren van de grote meerderheid van advocaten is behandeld, is fragmentarisch en oppervlakkig. Daarnaast is er over de Joodse advocaten zo goed als niets bekend.
In het vooronderzoek heeft een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van het beschikbare archiefmateriaal. Dat blijkt ruimschoots aanwezig, zoals in het archief van de Nederlandsche Advocaten-Vereeniging, de archieven van de Raden van Toezicht, het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging en de collecties van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. In diverse archiefinstellingen in het land zijn ook archieven van advocaten gevonden. Deze archieven bevatten een schat aan informatie over de dagelijkse beroepspraktijk. Ook de tientallen reacties op de oproep om informatie in het Advocatenblad en in drie landelijke dagbladen leverden interessant materiaal op.
Het vooronderzoek heeft voldoende relevante bronnen opgeleverd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bronnen niet voor het oprapen liggen, van diverse aard, omvang en betekenis en bovendien verspreid zijn. Tevens is van belang te beklemtonen dat de inventarisatie in de beschikbare tijd niet kon worden afgerond. Voor alle soorten bronnen geldt dus dat de inventarisatie niet uitputtend is.
De conclusies van het vooronderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
1. Het bestaande beeld van de positie en het functioneren van de Nederlandse advocatuur tijdens de oorlogsjaren is fragmentarisch, oppervlakkig en onvolledig.
2. Er zijn voldoende bronnen beschikbaar om een langer lopend historisch-wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. De toegankelijkheid van die bronnen laat te wensen over, maar dat is voornamelijk een praktisch probleem dat de uitvoering van het onderzoek betreft.
3. Een langer lopend historisch-wetenschappelijk onderzoek naar de positie en het functioneren van de Nederlandse advocatuur tijdens de Tweede Wereldoorlog is met het oog op het verwerven van fundamentele kennis en inzicht zonder meer mogelijk en zinvol.