Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-Gravenhage
Uw brief Ons kenmerk
16 februari 2006, AV/PB/06/15363
nummer 2050608090
Onderwerp Datum
kamervragen van het lid Vendrik 13 maart 2006
Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de Kamervragen van het lid Vendrik
(GroenLinks) over belemmeringen om langer door te werken.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2
2050608090
Vragen van het lid Vendrik (GroenLinks) over belemmeringen om langer door te werken.
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het artikel "Bonden en werkgevers: Bevorder deeltijdpensioen?
(Trouw, 7 februari 2006)
Antwoord
Ja
Vraag 2
Klopt wat in het artikel staat, namelijk dat nog niet alle pensioenregelingen het
deeltijdpensioen kennen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, waarbij een opsplitsing
wordt gemaakt tussen de mogelijkheden van deeltijdpensioen vóór het 65e jaar en daarna?
Antwoord
Ja.
Gegevens van De Nederlandsche Bank wijzen uit dat per 1 januari 2005 al 121
pensioenfondsen pensioenregelingen uitvoerden, waarin aan deelnemers een
keuzemogelijkheid voor deeltijdpensioen wordt geboden (15% van alle fondsen voor 12% van
alle deelnemers). Er zijn inmiddels meer pensioenfondsen die de mogelijkheid bieden te
kiezen voor deeltijdpensioen, waaronder grote fondsen zoals ABP en PGGM. Echter er zijn
nog geen cijfers over het jaar 2005 bekend. Er is in de beschikbare gegevens geen uitsplitsing
te maken tussen deeltijdpensioen voor het 65ste jaar en daarna.
Vraag 3
Deelt u de mening dat door het aannemen door de Kamer van het amendement-Vendrik alle
fiscaal gefaciliteerde prepensioenregelingen per 1 januari 2006 de mogelijkheid van
deeltijdpensioen moeten bieden? Kunt u aangeven of dat het geval is?
Antwoord
Met ingang van 1 januari 2006 zijn prepensioenregelingen in beginsel niet langer fiscaal
gefacilieerd. Alleen als het overgangsrecht bij de Wet aanpassing fiscale behandeling
VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling van toepassing is, kan op
prepensioenregelingen nog fiscale faciliëring van toepassing zijn. Het overgangsrecht voor
(tijdelijke) prepensioenregelingen is opgenomen in artikel 38d van de Wet op de
loonbelasting 1964. Op grond van artikel 38d van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit
artikel als gevolg van het genoemde amendement (Kamerstukken II 2004/2005, 29 760, nr.
30) is komen te luiden, is een van de voorwaarden om ook na 31 december 2005 de fiscaal
gefaci1ieerde pensioenopbouw in een zogenoemde prepensioenregeling voort te zetten
inderdaad, dat deze regeling de mogelijkheid van deeltijdpensioen moet bieden. Het gaat
hierbij om (tijdelijke) prepensioenregelingen in de zin artikel 38a van de Wet op de
loonbelasting 1964, zoals dit artikel tot en met 31 december 2004 luidde. De genoemde
mogelijkheid om de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw in een prepensioenregeling voort te
zetten geldt uitsluitend voor werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar
hebben bereikt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat aanspraken die voor 1 januari 2006
3
zijn opgebouwd worden gerespecteerd (ongeacht of de desbetreffende regelingen de
mogelijkheid van deeltijdpensioen kennen en ongeacht de leeftijd van de werknemer).
Zoals aangegeven is het nog niet mogelijk cijfers met de stand per 1-1- 2006 te presenteren.
Vraag 4
Bent u bekend met het feit dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in individuele
pensioenprognoses de volgende waarschuwing opneemt: "Let op: Het is niet verstandig door
te werken tot uw 65ste. Want uw ABP Ouderdomspensioen is hoger als u stopt met werken
op de eerste dag van de maand waarin u 65 wordt?"
Antwoord
Ja.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u deze adviezen van het pensioenfonds aan werkenden in het licht van de
doelstellingen om mensen te stimuleren om langer door te werken?
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de regeling op basis waarvan het ABP Ouderdomspensioen lager is bij het
doorwerken tot het 65e jaar? Is dat gewenst en toelaatbaar? Zo neen, bent u van plan om via
regelgeving zulke regelingen in de nabije toekomst onmogelijk te maken?
Antwoord
Het informeren van zijn deelnemers over de pensioenregeling behoort tot de taken en
verantwoordelijkheden van het pensioenfonds, in dit geval het ABP. De pensioenregeling als
zodanig is overeengekomen tussen sociale partners. De waarschuwing op het
pensioenoverzicht heeft betrekking op het feit dat het laten ingaan van de FPU-regeling op
de eerste dag van de maand waarin iemand 65 jaar wordt op grond van de tussen sociale
partners overeengekomen en door het ABP uitgevoerde regeling financieel gunstiger kan
zijn dan het laten ingaan van de FPU-regeling op of na de dag waarop de 65-jarige leeftijd
wordt bereikt. Conform de door het amendement-Vendrik voorgeschreven regel worden de
ingevolge het omslaggefinancierde deel van de FPU-regeling te ontvangen uitkeringen
actuarieel herrekend indien deze uitkeringen later ingaan dan bij het bereiken van de VUT-
gerechtigde leeftijd. Dergelijke regelingen (VUT-regelingen) hebben echter alleen werking
vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Er wordt om die reden geadviseerd om
gemiddeld genomen een halve maand eerder te stoppen met werken dan op 65 jaar. Volgens
de ABP-regeling zijn deelnemers op of na 65 jaar voor wat betreft het omslaggefinancierde
deel van de regeling niet langer FPU-gerechtigd en als gevolg daarvan zouden ze voor dit
omslaggefinancierde gedeelte de actuarieel opgerente FPU-rechten kunnen mislopen.
Wanneer een deelnemer stopt met werken op de eerste dag van de maand, waarin hij 65 jaar
wordt, behoudt hij volgens de ABP-regeling wel altijd zijn volledige FPU-rechten. Komt de
FPU-uitkering als gevolg van deze regel vóór 65 jaar boven het niveau van 100% van het
laatstverdiende loon uit, dan wordt op grond van de overeengekomen regeling het FPU-deel
boven dit inkomensniveau doorgestort in het (levenslange) ABP-ouderdomspensioen.
Zoals uit het voorgaande volgt, is de regeling zodanig vormgegeven dat het aantrekkelijk is
om in ieder geval door te werken tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65
wordt. Op deze wijze wordt langer doorwerken dus beloond, zoals met het amendement
werd beoogd.
4
Vraag 7
Kan deze regeling op de een of andere manier te maken hebben met het bovengenoemde
amendement, zoals het ABP meldt aan individuele deelnemers?
Antwoord
Bij de vormgeving van de FPU-regeling is uiteraard uitgegaan van de fiscale regelgeving
inclusief de uit het amendement-Vendrik voortvloeiende wijzigingen. Het amendement-
Vendrik ziet echter niet op het ouderdomspensioen, maar uitsluitend op uitkeringen
ingevolge regelingen voor vervroegde uittreding of ingevolge een prepensioenregeling. Dat
het ouderdomspensioen lager kan worden als een werknemer later met pensioen gaat dan op
de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt, is dus geen gevolg van het
amendement-Vendrik.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid