Een batterij aan wettelijke bepalingen moet ervoor zorgen
dat het schooljaar 2006-2007 in volledige juridische
duidelijkheid kan starten. Deze bepalingen zijn gebundeld
in Onderwijsdecreet XVI, een verzameldecreet van minister
van Onderwijs Frank VANDENBROUCKE, dat vandaag is
goedgekeurd door de Vlaamse Regering.
In onderwijs geldt het zogenaamde "legaliteitsbeginsel":
elke maatregel die ernstig ingrijpt op de organisatie van
het onderwijs moet door de decreetgever worden geregeld.
Het opstellen en wijzigen van decreten is echter veel
omslachtiger dan het nemen van besluiten. Hierdoor is de
traditie ontstaan om alle decretale wijzigingen die nodig
zijn om het nieuwe schooljaar voor te bereiden, te
bundelen in één verzameldecreet. Na de goedkeuring van
dit decreet worden de wijzigingen overgebracht in de
bestaande "niveau- en themadecreten". Het gaat zowel om
de juridische vertaling van nieuwe maatregelen, als om
rechtzettingen en verbeteringen.
Hierbij een overzicht van de belangrijkste inhoudelijke
bepalingen van Onderwijsdecreet XVI, dat het schooljaar
2006-2007 voorbereidt:
- Er wordt een decretale basis gelegd voor bijkomende
financiering van de basisscholen in de brede Vlaamse
Rand. Meer precieze maatregelen komen in een
uitvoeringsbesluit.
- Het decreet bevat een groot aantal bepalingen over de
integratie van het buitengewoon secundair onderwijs in de
bestaande scholengemeenschappen secundair onderwijs. Een
belangrijk aspect daarvan is het in-lijn-brengen van het
ondersteunend personeel van de BuSO scholen met het
ondersteunend personeel van het gewoon SO. Dat is een erg
belangrijke maatregel om het voor BuSO-scholen
aantrekkelijk én aanvaardbaar te maken om in te stappen
in de scholengemeenschappen SO. Meer nog, het zal de
expertise-overdracht van BuSO-scholen naar gewone scholen
vergemakkelijken. In BuSO-scholen zijn er immers heel wat
meer specifieke leerlingenproblematieken. Meer eenheid en
uitwisselingsmogelijkheden onder het ondersteunend
personeel binnen een scholengemeenschap zal de overdracht
daarvan bevorderen. Ook in het kader van het dossier
leerzorg is dat positief.
- De procedures bij programmaties in het secundair
onderwijs worden vereenvoudigd. Scholen die met een
(nog niet bestaande) nieuwe benaming willen komen,
moeten momenteel een lijvig dossier indienen en kunnen
erna, na goedkeuring door de overheid met de opleiding
van start gaan. De andere scholen moeten dan minimaal
één jaar wachten. In de toekomst wordt eerst de
benaming goedgekeurd (bv. aangebracht met een dossier
door een koepel, een sector, of door ons) en nadien pas
kunnen scholen - als het niet om een specifiek
studierichting gaat - door eenvoudige mededeling vóór
15 mei zeggen of ze met de nieuwe benaming in de eigen
school een nieuwe studierichting invoeren.
- Een leerling die tijdens één schooljaar meer dan 91
lesdagen gewettigd afwezig is, verliest zijn
hoedanigheid van regelmatige leerling. Als scholen hier
een afwijking op willen geven, moeten ze daarvoor geen
verzoek tot afwijking meer voor indienen bij de
overheid. De aanvragen worden immers toch altijd
goedgekeurd. Door de afschaffing van deze
administratieve procedure, die geen meerwaarde biedt,
vermindert niet alleen de planlast, maar wordt ook een
onderwijsbeleid bevestigd, dat gericht is op het
versterken van de lokale autonomie.
- De regelgeving over de schoolreglementen in het
secundair onderwijs wordt eenvormig gemaakt. De huidige
regelgeving geldt alleen voor het voltijds gewoon
secundair onderwijs. De decretale basisbepalingen
worden nu ook van toepassing op alle scholen en centra
leerplicht secundair onderwijs.
- De regelgeving over de organisatie van de aanvullende
beroepsopleiding in de onderwijsvorm 3 wordt
versoepeld: het minimale aantal lesuren sociale vorming
en beroepsgerichte vorming op jaarbasis wordt verlaagd
van 500 tot 450. Het minimaal aantal lesuren
werkervaring in het werkervaringsbedrijf blijft 700,
het totaal voor de integratiefase blijft minimaal 1.200
lesuren.
- De directie van een BUSO-school waarvan veel leerlingen
die in "gewone" scholen GON (geïntegreerd onderwijs)
krijgen, moet momenteel les geven als het aantal andere
leerlingen te klein is. Door een nieuwe bepaling zal
rekening gehouden worden met het totale aantal
leerlingen, dus ook de GON-leerlingen. De verplichting
voor een lesopdracht voor directies valt dan meestal
weg.
- Het is de bedoeling om meer samenwerking mogelijk te
maken tussen de verschillende instellingen in het
deeltijds kunstonderwijs. Zo moet het ondermeer
mogelijk zijn dat er fusies komen van instellingen
deeltijds kunstonderwijs tot een kunstschool die alle
vier de studierichtingen ( beeldende kunst, muziek,
woordkunst en dans) kan aanbieden.
- De bevoegdheden van de inspectie van de centra voor
leerlingenbegeleiding (CLB) worden aangepast aan het
nieuwe kwaliteitssysteem voor CLB's. Naast de
doorlichtingen van de inspectie zal ook een
visitatiecommissie de kwaliteit van de werking van de
centra evalueren.
- Op het vlak van informatisering werken de CLB's samen
onder de vorm van een vzw (NICO). In de snel
evoluerende ICT-wereld blijken bijkomende middelen
nodig om de doelstellingen te realiseren.
- De overheid wil vaste benoemingen in uiterst kleine
opdrachten voorkomen, omdat ze pedagogische en
administratieve moeilijkheden veroorzaken in scholen.
Een vaste benoeming moet voortaan minimum een volledige
prestatie-eenheid (één uur) omvatten.
- De programmatienorm (de norm om oprichting toe te
laten) voor internaten wordt verdubbeld van 30 naar 60
leerlingen. Een zekere schaalgrootte moet er borg voor
staan dat internaten slechts ontstaan waar er voldoende
vraag is. De rationalisatienorm (de norm om bestaande
internaten te blijven financieren) blijft nl. 30
interne leerlingen.
Het Onderwijsdecreet wordt nu ter advies voorgelegd aan
de SERV en de VLOR en ter onderhandeling aan de sociale
partners (inrichtende machten en representatieve
vakorganisaties).
persinfo : Ward Verhaeghe, woordvoerder van
minister Vandenbroucke - tel. 02 552 68 00
e-mail: persdienst.vandenbroucke@vlaanderen.be
---
Vlaamse overheid