Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33./. Hierbij bied ik u aan een onderzoek naar patronen van werk en uitkering over de levensloop, uitgevoerd door SEOR. De uitkomsten van het onderzoek zal ik betrekken bij de toegezegde notitie Nieuwe accenten op het terrein van werk en inkomen (NAWI 2).
Uw brief Ons kenmerk
SV/F&W/06/10031
Onderwerp Datum
Onderzoek patronen van werk en uitkering 10 maart 2006
over de levensloop
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
PATRONEN VAN WERK EN GEBRUIK VAN
SOCIALE REGELINGEN
Jaap de Koning
Hassel Kroes
Alex van der Steen
Rotterdam, februari 2006
MANAGEMENT SAMENVATTING
Het onderzoek heeft tot doel een beeld te geven van de mate waarin mensen werken,
gebruik maken van een uitkering of inactief zijn zonder uitkering tijdens hun gehele
arbeidsleven. Herhaald uitkeringsgebruik en gebruik van verschillende uitkeringen door
dezelfde persoon over de levensloop staan centraal. De meeste aandacht gaat daarbij uit
naar de WW.
Bestaand onderzoek is veelal gebaseerd op momentopnames en als er al paneldata
beschikbaar zijn, worden individuen slechts over een korte periode gevolgd. Daaruit is
bijvoorbeeld bekend dat langdurige uitkeringsduren bij sommige groepen (zoals ouderen
en lager opgeleiden) veel meer voorkomen dan bij andere groepen. Maar dit zegt niet
alles over de concentratie van het uitkeringsgebruik over een lange periode of de gehele
levensloop.
In dit onderzoek konden door gebruik van het IPO-panel van het CBS ongeveer 65.000
mensen over twaalf jaar (1989-2000) worden gevolgd. Van deze mensen weten we
wanneer en hoe lang ze hebben gewerkt en een uitkering hadden. Op basis hiervan zijn de
overgangskansen tussen werk en uitkering afgeleid en zijn via kanstrekkingen en een
wiskundig model 100.000 complete levenslopen gesimuleerd, die elk een periode van 50
jaar omspannen. Hierbij zijn drie varianten onderscheiden: een variant waarbij
uitstroomkansen uit een situatie niet afhangen van de duur die men zich al in de situatie
bevindt (geen duurafhankelijkheid) en waarbij huidige werkloosheid geen invloed heeft
op de kans op werkloosheid in de toekomst (geen cumulatie), een variant met
duurafhankelijkheid, maar geen cumulatie en een variant met duurafhankelijkheid en
cumulatie.
Dat leidt tot twee afzonderlijke analyses:
1. Een analyse van 12 jaar werk en uitkeringsgegevens.
2. Een analyse van werk en beslag op uitkeringen over de gehele levensloop.
Bij de analyse over de gehele levensloop verschillen de uitkomsten wat tussen de drie
varianten, wat verklaart waarom we soms een marge voor de uitkomsten aangeven.
1. Gebruik van sociale zekerheid en WW over een periode van 12 jaar
Sociale zekerheid
- Relateren we het gebruik van uitkeringen aan het totale aantal personen in de
bevolking (in die 12 jaar) dan blijkt dat 10 procent van de bevolking 58 procent
van het uitkeringsbeslag in tijd en 69 procent van het beslag in inkomen voor hun
rekening neemt. Dit zijn voornamelijk ouderen en mensen met een lage
opleidingsindicatie.
- In de onderzochte periode van 12 jaar heeft de meerderheid van de bevolking (57
procent) in het geheel geen uitkering gehad. Van de mensen die wel een uitkering
hebben gehad, ontving ongeveer de helft eenmalig en de helft meermalig een
uitkering. Ook binnen de groep uitkeringsgerechtigden is er een relatief beperkte
groep die een groot deel van het uitkeringsbeslag voor zijn rekening neemt. Het
deciel (tien procent) van de mensen met het hoogste beslag op uitkeringen neemt
31 procent van het beslag in tijd en 39 procent van het beslag in inkomen voor hun
rekening. Een dergelijke concentratie is er ook voor de WW, bijstand en (in
mindere mate) WAO en pensioenen afzonderlijk.
WW
- Voor de WW geldt dat de mate van concentratie van gebruik van uitkeringen
sterker is dan voor de sociale zekerheid als geheel. Gerelateerd aan de totale
bevolking in de periode van 12 jaar betekent het dat vijf procent van de bevolking
71 procent van het WW-beslag in dagen en zelfs 79 procent van het totale inkomen
uit WW voor hun rekening neemt. De groep mensen met het hoogste WW-beslag
kenmerkt zich door een hoog aandeel ouderen, mensen met een lage
opleidingsindicatie en relatief iets meer westers allochtonen. Er wordt geen
duidelijke relatie gevonden tussen mate van WW-beslag en de sector waarin
mensen werkzaam waren.
- Van de gehele bevolking heeft 17 procent in die periode van 12 jaar een WW-
uitkering gehad. De overgrote meerderheid van de bevolking heeft geen beroep
hoeven te doen op de WW. Ook binnen de groep van uitkeringsgerechtigden is het
gebruik van de WW niet gelijk verdeeld. Het deciel (tien procent) van de mensen
met het hoogste WW-beslag neemt 36 procent van het beslag in tijd en 47 procent
van het beslag in inkomen voor hun rekening. Ook binnen groepen naar geslacht,
leeftijd, etniciteit, opleidingsindicatie en inkomensdecielen is er concentratie van
gebruik van de WW. De ongelijkheid is het grootst binnen de groep jongeren en de
groep hoger opgeleiden.
- De ongelijkheid in het gebruik van de WW heeft tot gevolg dat sparen voor de
eigen uitkering moeilijk realiseerbaar is. Aan de hand van risicoprofielen kan de
haalbaarheid van een `spaar-WW' beoordeeld worden. Circa 75 procent van de
mensen zou in het geheel geen beroep doen op WW en heeft voor niets gespaard,
waardoor zij het volledige spaarsaldo overhouden. Degenen die gebruik maken van
de WW, maar (meer dan) voldoende hebben gespaard, vormen 7 procent van het
totaal. Ongeveer 4 procent van het totaal bestaat uit WW-gebruikers die te weinig
hebben gespaard, maar wel meer dan de helft van hun uitkeringsdagen uit het
gespaarde kunnen financieren. De resterende 14 procent maakt gebruik van de
WW, maar heeft slechts gespaard voor minder dan helft van de uitkeringsdagen.
Hoewel van een spaar-WW een prikkel uitgaat om het WW-gebruik te beperken, is
zeker voor laatstgenoemde groep te verwachten dat dit effect onvoldoende zal zijn
om evenwicht te brengen tussen het gespaarde bedrag en het bedrag dat nodig is
voor de uitkeringen.
- Mensen die een keer WW hebben ontvangen, hebben een grotere kans om ook een
bijstand, WAO of ziektewet-uitkering gehad te hebben. Vooral de combinatie met
bijstand komt veel voor, met name onder jongeren en niet-westerse allochtonen
(deze laatste groep is ook relatief jong).
- Er is ook gekeken naar het gebruik van de WW in relatie tot uittreedroutes.
Geconcludeerd kan worden dat de groep werknemers die vlak voor het bereiken
van de leeftijd van 65 jaar een WW-uitkering ontvingen, qua persoonskenmerken
en arbeidsverleden het meest vergelijkbaar is met degenen die tot het bereiken van
de leeftijd van 65 jaar een Vut-uitkering ontvingen of werkten.
2. Gebruik van sociale zekerheid en WW over de gehele levensloop
Sociale zekerheid
- Bezien over de gehele levensloop zal de mate van concentratie van gebruik van
sociale zekerheid minder sterk zijn dan zojuist bekeken over een periode van 12
jaar. Inclusief VUT blijkt dat bijna iedereen op een gegeven moment in zijn
levensloop (dat wil zeggen een periode van 50 jaar van de leeftijd van 15 tot de
leeftijd van 65) wel eens een uitkering heeft gehad. Exclusief VUT heeft ongeveer
80 procent wel eens een uitkering.
- Ook heeft vrijwel iedereen tijdens de levensloop gewerkt. Iets meer dan de helft
van de bevolking werkt in totaal langer dan 30 jaar. Ongeveer tien procent heeft
over de levensloop langer een uitkering dan een baan. Ook over de levensloop
bezien is het uitkeringsgebruik tamelijk geconcentreerd: de tien procent met het
hoogste uitkeringsgebruik neemt meer dan eenderde van het totale
uitkeringsgebruik voor zijn rekening.
- De uitkomsten verschillen sterk naar persoonskenmerken. Veel uitkeringsgebruik
treedt op aan het eind van het arbeidsleven. Ongeveer 60 procent treedt uit via
VUT- of prepensioenregeling en maar een klein percentage werkt tot aan zijn
pensioen. Anderen treden uit via de WW, een andere uitkering of zonder uitkering.
Vrouwen werken minder dan mannen, maar maken ongeveer evenveel gebruik van
uitkeringen (maar minder van de WW). Lager opgeleiden en etnische minderheden
werken duidelijk minder dan gemiddeld en maken meer dan gemiddeld gebruik
van uitkeringen.
WW
- Ook over de gehele levensloop is het gebruik van de WW sterk geconcentreerd.
Maar net als bij de sociale zekerheid als geheel- is de mate van concentratie
minder sterk dan bezien over 12 jaar. Tussen de 36 en 43 procent van de bevolking
heeft tenminste eenmaal een WW-uitkering ontvangen tijdens hun arbeidsleven.
- Gerelateerd aan de totale bevolking betekent dit dat tien procent van de personen
60 à 68 procent van het WW-beslag voor hun rekening neemt. De ongelijkheid in
het gebruik van de WW over de gehele levensloop bezien heeft tot gevolg dat
sparen voor de eigen uitkering moeilijk realiseerbaar is. Op basis van de
gesimuleerde levenslopen kan geconcludeerd worden dat (als het we het
gemiddelde van de drie varianten nemen) ca. 61 procent van de mensen gedurende
het gehele leven in het geheel geen beroep zou doen op de WW. Dit zou betekenen
dat zij gedurende hun arbeidzame leven voor niets gespaard hebben en het
volledige spaarsaldo overhouden. Ongeveer 13 procent van het totaal maakt
gebruik van de WW en spaart (meer dan) voldoende om voor alle dagen in de WW
een uitkering te kunnen financieren. De groep die WW gebruikt, niet alle
uitkeringsdagen uit het gespaarde kan financieren, maar wel meer dan de helft,
vormt ongeveer 10 procent van het totaal. De resterende 16 procent maakt gebruik
van de WW en heeft veel te weinig gespaard: deze groep kan voor slechts minder
dan de helft van de dagen in de WW een uitkering financieren. Zeker bij deze
laatste groep is niet te verwachten dat de prikkel om WW-gebruik te beperken die
uitgaat van een spaar-WW, voldoende zal zijn om evenwicht te brengen tussen het
gespaarde bedrag en het bedrag dat nodig is voor de uitkeringen.
- De concentratie van gebruik binnen de groep WW-gebruikers is sterk. De tien
procent WW-ers met het hoogste WW-beslag gebruikt iets minder dan 40 procent
van alle WW-uitkeringen. Circa 1/3 van de WW-ers is tijdens zijn arbeidzame
leven bij herhaling werkloos en legt daarbij een beslag op de helft van de WW in
tijd. De mate van concentratie van het gebruik van de WW neemt toe met de
leeftijd.
IV
INHOUDSOPGAVE
Management samenvatting I
1 Inleiding 1
1.1 Achtergrond 1
1.2 Doel en onderzoeksvragen 2
1.3 Het IPO-panel 3
1.4 Simulatiemodel voor levenslopen 5
1.5 Structuur van het rapport 6
2 Patronen van werk en sociale zekerheid over 12 jaar 7
2.1 Inleiding 7
2.2 Algemene patronen van werk, sociale zekerheid en inactiviteit 7
2.3 Sociale zekerheid 9
2.3.1 Concentratie in gebruik 9
2.3.2 Risicoprofielen 10
2.3.3 Gebruik naar persoonskenmerken 13
2.4 WW 13
2.4.1 Aantal, beslag en typologiëen 13
2.4.2 Concentratie in WW-gebruik 15
2.4.3 Risicoprofielen 15
2.4.4 Gebruik naar persoonskenmerken 18
2.4.5 Gecombineerd gebruik WW en andere sociale regelingen 18
2.4.6 WW in relatie tot (vervroegde) uittreding 19
2.5 Conclusies 20
3 Simulatie van levenslopen 22
3.1 Inleiding 22
3.2 Opzet van de simulaties 23
3.2.1 Overgangkansen 23
3.2.2 Simulatiemethode 24
3.2.3 Begincohort 24
3.2.4 Restricties 25
3.3 Uitkomsten van de simulaties 25
3.3.1 Patronen van gebruik van uitkeringen 26
3.3.2 Patronen van gebruik van de WW 32
3.4 Vergelijking met IPO 37
3.5 Conclusies 41
4 Samenvatting en conclusies 44
4.1 Doel en inhoud van het onderzoek 44
4.2 Uitkomsten 46
4.3 Sparen voor een uitkering 50
Bijlage 1 Het IPO-panelbestand 1989-2000: Bewerkingen en representativiteit
Bijlage 2 Patronen van werk en gebruik van sociale regelingen
Bijlage 3 Patronen van WW-gebruik
Bijlage 4 Overgangskansen tussen werk, uitkeringen en inactiviteit zonder
uitkering
Bijlage 5 Validatie van de simulatieresultaten